| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Pros. de Wit, Henry Rul, kunstschilders, en Arsène Matton, beeldhouwer in de Verlatzaal van 23 tot 30 maart 1902
Twee stille, bescheiden werkers, de Wit en Rul, die zich door ernstige verdiensten onderscheiden. Pros. de Wit heeft veel gevoel voor kleur. Zijn doeken zijn meest van een vaste, soliede tonaliteit, die soms wat zwaar en ondiep wordt, b.v. in bladerenmassa's, waarin wel eens lucht, atmosfeer ontbreekt. Meestal stoffeert hij zijn schilderijen met figuren of gebouwtjes, of schildert intérieurs, waarin hij wel eens aan de kleurstemming van een Hendrik de Braekeleer wil doen denken. Langen tijd liet hij niets van zich hooren, en wij Antwerpenaren mogen deze tentoonstelling dan ook als een revelatie beschouwen. Tegenover zijn kleine, schetsachtige paneeltjes uit vroeger tijd wijzen zijn tegenwoordige werken op werkelijken vooruitgang.
Henry Rul behandelt het landschap meer om het landschap zélf, zonder stoffage. De heide vooral is hem lief, met haar paarsche bloemen, groeiend over goudgele duinentoppen. Ook in de Brasschaetsche bosschen met hun grachten en riviertjes heeft hij vele schilderachtige hoekjes ontdekt en vastgehouden. Hij ziet de natuur in een hem eigen violetachtig waas, dat vooral tusschen de hooge dennestammen een effect van mysterieuse diepte en atmosfeer teweeg brengt, maar op den duur wat eentonig wordt. Tot volle schitterende kleurenpracht, als de Wit, komt hij nooit - maar daarentegen hebben zijn doeken soms een fijnheid en distinctie van toon, die eerstgenoemde meestal moet derven.
Arsène Matton's werk trekt ons minder aan. Naast een ongetwijfeld loffelijk streven naar eigenaardige vinding, missen we er nagenoeg alle ernstige kwaliteiten, die een beeldhouwer hoort te bezitten. - Toch kan men deze tentoonstelling in haar geheel als welgeslaagd beschouwen - en mede tot de weinige werkelijk belangwekkende kunstgebeurtenissen rekenen, welke dezen winter te Antwerpen mochten vermeld worden.
| |
Tentoonstelling van ‘Eenigen’ in het oud-museum, van 13 tot 27 april 1902
‘On-schoolschen’ zouden we deze ‘Eenigen’ kunnen noemen, zelf-gevormde krachten, wars van akademisch onderwijs. Ingeboren talent, eigenaardige visie, dichterlijk gevoel zijn bij de meesten wel te ontdekken - maar het is jammer dat deze mooie gaven niet steeds tot volledige uitbeelding komen. Immers komt het er in plastische kunst al evenveel op aan (zoo niet méér) hoe men zegt, als wat men zegt - en bij deze ‘Eenigen’ blijkt de inspiratie meestal grooter te zijn geweest dan het uitdrukkingsvermogen. Eigenaardig dat zoovele jongeren het teekenen, de vormleer, de anatonie zoo erg verwaarloozen. Is het opzet, is het onmacht? Meer het laatste dan het eerste, en daarbij vooral ongeduld om toch maar gauw met iets voor den dag te komen. - De exposanten waren de volgende: R. Baseleer, † K. Collens, A. de Laet, V. Hageman, C. Lambert, E. Naets,
| |
| |
M. Nykerk, G. Morren, J. Smits, A.J. Strymans, W. Vaes, E. van Mieghem, E. van Offel.
| |
Kring ‘Arti’ in het kunstverbond, van 10 tot 20 april 1902
Hier zien we nagenoeg het omgekeerde van bij de ‘Eenigen’: veel technische kunde, veel zorg in de uitvoering - weinig streven naar oorspronkelijkheid of sentiment. Wat we hier zien is zeer reëel, tastbaar, nuchter - hier en daar zelfs stijf akademisch, maar ook meestal correct van teekening en niet onaangenaam van kleur. Emiel Vloors leverde knap werk in zijn Toekomstgedachten ('n jonge vrouw mijmerend bij poppen en poppenkleedjes) een stevig geborstelden kop van een Gitana, een schets van de Zee bij Malaga, en een paar andere reisherinneringen. Ook de landschapjes van L.A. Roessingh zijn vermeldenswaard, hoewel ze wat te zeer uit één zelfden pot geschilderd zijn. Verder exposeerden: G. Nauwelaerts, Ch. van Havermaet, L. Van Dievort en Ed. Deckers (beeldhouwer); als geheel een keurig verzorgde tentoonstelling, maar wat droogjes, wat koud.
XX.
| |
Uit Brussel
Maatschappij voor schoone kunsten IXe jaarlijksche tentoonstelling van 12 april tot 19 mei 1902, in het Nieuwe Museum
In dit salon bewondert men een veertigtal doeken van Hippolyte Boulenger, alle meesterlijk van uitvoering en van innig dichterlijk gevoel - waaronder vermaarde stukken als de Oude Vijvers te Tervueren, de Mis van St. Huibrecht, het Naderen van het Onweer en de Overstrooming; verder een indrukwekkende verzameling van moderne fransche schilders - van Gustave Courbet (la Remise des Chevreuils en een Naaktstudie), Honoré Daumier (de Schilder en een Herberg), Corot, Dupré, Gustave Mareau, Meissonnier, Puvis de Chavannes, - of van nog levenden met reeds gevestigden naam als Degas (Danseres, bij den fotograaf, en een Théaterscène, Renoir, Ricard, Claude Monet, Raffaëli, Ziem (de Bosphorus) enz. enz.
Onder de vreemden vermelden we A. Mauve, Willem Maris, John Lewis Brown.
De nationale kunst wordt niet enkel vertegenwoordigd door gestorven meesters van de beteekenis van Boulenger en Joseph Stevens, Binnenhuis van den Kunstenmaker, de dood van den Broodwinner) maar ook door levenden, waardige op volgers van onze groote schilders. Het werk van deze nieuweren lijdt niet door de nabuurschap van gemelde groote Franschen. En de jongeren, de nieuwgekomenen, als Leo Frederic, Victor Gilsoul (het prachtige landschap verleden jaar door den Koning aangekocht, en onlangs in dit tijddschrift gereproduceerd, de tunnel des Rochers de Frênes, bewonderenswaardig van toets, en verbazend door hetgeen een kolorist van een betrekkelijk weinig loonend anderwerp kan maken); Paul Mathieu (een hoekje uit de Kempen, nieuw van visie en dichterlijk behandeld); Charles Mertens (een Zeeuwsch huisgezin, grootsch van stijl en levens van innig gevoel); Isidore Verheyden (een portret en een Kreek aan de boorden der Schelde). En al deze schilders bieden kranig 't hoofd aan de gevaarlijke of minstens verontrustende nabuurschap van anderen, als Franz Courtens, Eugène Smits, Xavier Mellery, Marie Collart, Alexandre Struys, Jaak Rosseels, enz. enz.
Onder de beeldhouwers: Juliaan Dillens, Thomas Vinçotte, Charles Samuel, A. de Tombay.
Als graveur vermelden we: A. Danse. - als aquarellisten: Uytterschaut en Henry Stacquet. Niet te vergeten een jong teekenaar, van een elegancie, een gevatheid, een haast Parijsche en zeker latijnsche zwierigheid in 't hanteeren der teekenstift: Charles Michel.
| |
Tentoonstelling Richard Baseleer Rubens-club, van 12 tot 20 april 1902
Richard Baseleer, de jonge Antwerpsche schilder, heeft
| |
| |
zich te Brussel bekend gemaakt door een reeks persoonlijke en aantrekkelijke werken, in de Rubens-club tentoongesteld. Baseleer is een teergevoelig dichter, die er reeds in geslaagd is op zijn palet de vluchtige tinten te houden, die de Beneden-Schelde hem aanbiedt. Dit losse palet vereenigt verscheidenheid en tengerheid van kleur in water en lucht, met fijnheid en iriseering van het licht. Toch missen zijn penseelen misschien wat veerkracht en forschheid, en blijft zijn toets wat links en onzeker. Maar Baseleer komt er toch toe in zijn landschappen een aandoening te doen leven, een aantrekking, een dichterlijke kracht, die ons lang staan houdt vóór deze eenvoudige en toch grootsche doeken - en die nog lang blijft nawerken.
Op het thema der Beneden-Schelde heeft Baseleer veel meer gestreeld dan geborsteld zijn doeken vol droomerij en extase; toch zouden we bij hem wat meer lyrisme verlangen, en zijn stille en ingetogen bewondering voor de heerlijke verten en de stroomvlakken, schijnt ons soms van een overdreven wijsheid en voorzichtigheid, vergeleken bij de grootsche en overvloeiende natuur, waarvan hij de zanger en de vertrouweling is. Hoe 't ook zij, we staan voor een oprecht en eerlijk schilder - wars van gemakkelijk werk en goedkoopen bijval - en door de tentoonstelling waarin hij zich te Brussel heeft bekend gemaakt, heeft hij voorzeker de achting en de sympathie van onze kunstwereld verworven.
| |
In het kunstverbond
hield Mevrouw Victor Gilsoul, de echtgenoote van onzen voortreffelijken landschapschilder, onlangs een zeer vermeldenswaardige tentoonstelling: akwarellen, meest alle de bloemen verheerlijkend; zooveel mooie gedichtjes, waarvan het teêre gevoel de vaste en kranige toets niet verzwakt.
G.E.
| |
Uit Delft
Toorop-tentoonstelling
De curieuse dingen op deze tentoonstelling, die veel 't zelfde had van die onlangs gehouden was bij Oldenzeel, waren vijf werken uit Toorop's jeugd, waarbij van 1881 en 1883. De teekening van 1881 was een compositie, iets als uit den Spaanschen tijd, 't gebouw was waarschijnlijk Delflands Gemeen-landshuis; dan een Diaconie-mannetje, met een hoogen hoed; de bruine van den jas en van de stoel waren wèl geschilderd; een enkel stukje roode voering was er bij zichtbaar. Een aquarel, meisje met vogels, (gedateerd 1883 hoewel waarschijnlijk van 1882) had in de vlugheid waarmee de snelle vogeltjes neergezet waren en in kleurcombinaties van tapijt enz., iets aangenaams. Er was nog een krijtportret van een ouden man. Jong werk maar in den mensch toch al 't levende, bewogene. Verder nog een kleine olieverf-studie van een jongen man.
De andere werken waren: voor Psyche en voor Fidessa van Louis Couperus; Markensche visscher en Markensch meisje, op 't strand, 't portret van Pastoor van Straalen te Katwijk, dat uitmunt door de fijne behandeling van den straffen, wils-sterken kop; Wies; Schelpenvisscher een bruine ets met in den kop van den man weer 't tragisch-verstarde dat zoovelen van Toorop's menschen hebben; Portret van Stephan George (ets), alleen de lijn van hals tot neus en 't begin van 't haar; Boerenhofstede met boom (ets); onder de wilgen, een meisje lezend, op d'achtergrond huisjes, enz.; de Sneer, heeren visschers bij de sluizen van Katwijk met de belachelijk-making er in van de ondeftige deftigheid van deze vette heeren; 't portretje van Elsa Lukwel, 't vlechtekindje, een potloodteekening. De haren omkringelen 't naar een bloem ziend hoofd en de fijnheid die dit klein meisje heeft is niet verminderd door den teekenaar, maar met ijle vreugde nageteekend. Verder de etsen: strandvonster, bosch met vijver, binnenplaats met boom. De vrouwen-buste met
| |
| |
op den achtergrond de bergen en wolken; de gekleurde dingentjes: paard, bij de Furka-pas, tulpen-rooiers, vaart in Noordwijk-binnen, schelpenvisscher. Portretten van Aug. Prins, Stephan George, Albert Verwey, Eduard Zeldenrust, een studie voor de Rôdeurs van 1892. Wat pointillés. En de dingen uit z'n eersten Katwijkschen tijd. Ten slotte de teekening Séduction. Een vrouw en een man staand onder 'n boom, een spa in den grond, een kruiwagen bij zich, in de takken van den boom licht te vatten Symbool, een spinneweb; de man lokt de vrouw; een vliegende vleermuis, wat padden op den grond en dit alles onder den vollen, zwaren boom. De man en de vrouw met iets van Millets figuren; de stemming van 't landschap van 't fond (dat zeer schoon is met zijn avond-teederheid) iets van de roereloosheid van Matthijs Maris.
Pl.
| |
Uit Gent
Tentoonstelling Charles Doudelet, Carolus Trémerie en Henri van Melle, in het kunstverbond, van 27 maart tot 3 april 1902
Hooge fantasie is en blijft de hoofdtrek van Doudelet's karakter. Ook zien wij hem 't liefst, wanneer hij vrijen teugel viert aan zijn ingeboren neiging tot vreemde, droomerige voorstellingen, en zich geen geweld aandoet om zich op ander terrein te bewegen. Zoo blijven zijn werken uit vroeger tijd, waarvan er hier een aantal te zien waren, in zekeren zin aantrekkelijker dan de vrucht van later pogen We vinden er een zuiverder stemming in, een zich geven uit den heele, met vrijer uitzegging der visioenen uit zijn droomwereld. - Doudelet is voor velen niet genietbaar, vooral niet voor degenen, die de natuur zien met nuchter oog, en hun vreugde alleen vinden in het uiterlijke der dingen. Voor hen, die ook zien met het oog des geestes, heeft Doudelet's werk echter een zeer speciale bekoring, die hem als een teergevoelig en zeer persoonlijk kunstenaar hoog doen schatten. - Onder de werken die ons het meest aantrokken, vermelden we terloops: een tonig Avondlandschap, met nevelig verschiet; zijn vroeger in De Vlaamse School gereproduceerd Liefdetornooi; het Echo der duisternissen, een spookachtige voorstelling, intens gevoeld; kleurige Herfstbladeren; vreemde, geheimzinnige Parken; een woud waarvan de dooreenkronkelende stammen en knoesten er als dansende aapmenschen uitzien; - uit zijn later werk de Grot, voor ons minder sympathiek - een mooi portret van een vrouw (Angelus) - een zeeuwsch boertje - e.m.a. waarop we in dit bondige overzicht niet verder kunnen ingaan.
Carolus Trémerie en Henri van Melle zijn twee landschapschilders, die bescheiden hun best doen en rustig voortwandelen op hun eenmaal ingeslagen wegje. Plotselinge zijsprongen zijn van hen zeker niet te verwachten - maar er valt dan ook niets sterk eigenaardigs of persoonlijks bij hen te kenschetsen.
O...
| |
Uit Den Haag
Een expositie van Haverman en Boermeester 21-26 maart
Hoe deze combinatie tot stand kwam - ik geloof dat het maken van veronderstellingen tot min belangrijke resultaten zou voeren; waarom gaf men Haverman de hoofdvakken in de groote zaal? - Wellicht, om de portretkunst de haar toekomende plaats te geven, of stelde men Haverman's beteekenis hooger? Beide is waarschijnlijk, hoewel het laatste voor enkelen nog een punt van overweging zou kunnen zijn.
Ik heb meenen op te merken dat Haverman, dáar waar hij zich het meest liet gaan, ook dikwijls het sympathiekst was (wat niet bij elk kunstenaar het geval behoeft te zijn) en het meest tot resultaten kwam die, behalve een tech- | |
| |
nisch knappe kant, ook de bekoring van de idee hebben. Dit trof mij weer bij het portret van Mr. Blussé. Het is schetsmatig en staat als werkstuk bij veel ander hier aanwezig werk ten achter, maar er is iets in dezen kop, waarvan de oogen vooral karaktervol zijn, dat haar het boeiende beweeglijke en expressieve geeft (hoewel van een andere soort naar inhoud en techniek) van een portret van Rembrandt Het zou kunnen zijn, dat Haverman deze lof hier overdreven vindt en ze soortgelijk liever ander werk toegedeeld wilde zien - ik blijve bij mijn objectiever oordeel, dat zich naar den indruk welke zijn werk maakte, bepaalde.
Een kunstenaar is bij 't maken van een portret maar een bekend persoon in zekeren zin gebondener. Hij moet zich bepalen naar eene visie op een persoon, die ook met betrekking op diens daden aannemelijk moet zijn. De controle is scherper. En nu lijkt me het portret van Ed. B. Koster, (zoo 't als portret bedoeld is) in dezen zin niet té aannemelijk. Eene visie op deze persoonlijkheid had, dunkt ons, eene andere moeten zijn. Deze teekening, als werkstuk anders uitnemend, geeft Koster te groot en forsch, zoodat het innerlijke, hiermee in overeenstemming, ook niet volkomen juist kan zijn.
De portretten van Royaards en Bouwmeester lijken ons aannemelijker. Er zou met betrekking op dezen, die gewoonlijk in het mom van een ander het best en werkelijkst leven, evenals een kunstenaar in zijn schepping en dus van den portrettist een veelzijdiger en omvattender begrijpen vergen, heel wat interessants in 't midden te brengen zijn; maar ná dit voorgaande bepalen we er ons toe, daar de mate der gewoonheid al zoo zeer overschreden werd, met op te merken, dat dergelijke resultaten al zeer aannemelijk zijn. Het portret van Royaards is suggestief, dat van Bouwmeester kan tevens als den representant dienen van een gemoedelijken, maar zeer levens-wijzen en snugger-slimmen Hollander. Voor den kop van Van Eeden zal men geloof ik wel het minst in dubio staan. Men kan, de physische en psychische analyse ervan voortreffelijk vindende, tot de erkenning komen dat weinigen als de maker van dit werk, zoozeer tot onder den buitenkant van een gelaatshuid weten door te dringen, er het beenige samenstel van vatten en zich in hunne uitbeelding ver van duf geanatomiseer houdende, zoo uiterst sympathiek blijven. Verder exposeerde Haverman hier nog behalve portretten, waaronder dat van Jhr. Mr. Rutgers van Rozenburg, den beeldhouwer van Wijk enz., moeders en kinderen, waarbij ook dat het welk meen ik reeds vroeger voor de Kroniek gereproduceerd werd, kinderfiguren en een vrouwelijk naaktfiguur.
Er is zeker geen werk dat een kritiek langer van adem zou kunnen doen zijn, dan dat van een portrettist van tijdgenooten. Bij dat van Roermeester, hoewel 't, naar quantiteit, vrij wat keeren grooter is, kunnen we dan ook aanmerkelijk korter zijn.
De schilder exposeert eene serie schetsen, teekeningen en aquarellen meestal direct naar de natuur om en bij Noorden gedaan. En hieraan ontleent dit werk wel een van zijn grootste aantrekkelijkheden.
Roermeester's kunst sluit zich bij die der impressionisten aan. Zij rust op reëelen bodem. Hij is een verdichter der realiteit. Meer nog dan zijne voorgangers heeft hij de werkelijkheid noodig, met het gevolg dat zijn werk de grandesse van dat dezer voorgangers mist, maar het in een zekere intimiteit wint Het is werkelijk bewonderenswaardig in een klein bestek (Noorden) zoo veel afwisseling te kunnen zien en, zoo weinig in herhaling vallende, steeds weer opnieuw aantrekkelijk te blijven. Eenige wintertjes vooral getuigen hoe hij met de soberste uitbeelding nog weet te boeien, ja, wellicht nog het diepst tast, terwijl het haast episch voorvoeren van eene boerenhuizinge getuigt hoe weinig hij zich zelf opdringt.
Eene catalogus ontbreekt en het eigenmachtig namen geven, om van de nood eene deugd te maken, zou bij de soort van dit werk, alleszins tot te povere resultaten leiden. Besluiten we dan met te zeggen, dat deze expositie van Roermeester er eene was, die, hoewel niet indrukwekkend, toch al het kostelijke
| |
| |
had van eene intieme verpoozing in het land eener natuur-frissche verbeelding.
B.J. BLOMMERS: INTERIEUR.
H.D.B.
| |
Uit Leiden
Toorop-tentoonstelling
Meest oud werk: Tuin der Weeën, licht en schaduw, de meisjes Henny, een olieverfstudie van een zware zee, maar ook eenige van zijn helste, nieuwste pointillés waarbij vooral een als dauwvochtig land, de akkers met op d'achtergrond een dorp, aantrekkelijk was. Een zeer kleine tentoonstelling naar 't aantal nummers.
Pl.
| |
Uit Rotterdam
Firma Van Gogh
De firma van Gogh heeft een zeer goede, degelijke tentoonstelling in den Rotterdamschen kunstkring. Jozef Israëls is er vertegenwoordigd met een klein doek: Schelpenvisschers en zijn prachtig: Langs velden en wegen. Ons dunkt, dat hoe ook aangelegd, niemand die er zich een oogenblik in verdiept, kan ontsnappen aan het gevoel van geringheid tegenover zulk een werk. Niet alleen zijn de middelen, is palet en techniek van dezen meester steeds weer een raadsel, maar de uitkomst - die grijze, leegliggende, eindelooze ruimte, het bleeke, lage licht aan den horizon, de stille, oudgebogen figuur gedachteloos loopend naast de kar met staag trekkenden hond, - de uitkomst is van zeer verwonderlijke diepte. Het staat ver boven eenigen romantischen kant, ver boven het gemakkelijk en wat banaal meelijden met armen, eer doet het aan als een epos in zulk een kunstbegrip groot van voelen en hoog bereiken van vak.
Van Thijs Maris is, behalve een klein werk: Geitje - bekende figuurtjes die hij ook etste - bruingrijs van gamma, delicaat en bekoorlijk als al zijn werk, een prachtig zelfportret, heerlijk mooi van kleur en factuur, vast en sober gedaan als was het werk van zeventiende-eeuwers, eenvoudig, groot en vlak behandeld, een prachtstudie.
Van Jaap Maris is o.a. een mooi Snoepstertje een van de bekende kinderfiguurtjes uit zijn vroegen tijd, serieus, zorgvuldig behandeld en een Stadsgezicht imposant als hij altijd alles zag en weergaf op hoe kleine schaal ook.
Van Willem Maris o.a. een Witte Koe vlot, frisch, sappig geschilderd, een van zijn mooie werken.
Van Aug. Allebé is ernstige, solide, harmonieuse kunst, Bij de tol, is werk,
| |
| |
mooi van kleur en behandeling. - Breitner heeft op deze tentoonstelling een van zijn stadsgrachten met sneeuw, paarden trekken er een sleperswagen. Een werk van Breitner boeit altijd weer door zijn overrijke zwaarkleurigheid en de prachtige visie van dezen artiest. Isaäk Israëls heeft ook een Amsterdamsch stadsgedeelte bij sneeuw; men vergeet de dénoteerende figuren om het in lichttonig grijs gehouden stadsgezicht. Karsen's Maanlicht, behoort wel onder zijn beste werk. De compositie van de deftige stadsgracht in de stilte van den maannacht is prachtig weergegeven. Karsen's techniek moet m.i. altijd sympathiek aandoen; hoewel tamelijk zwaar in de verf is zijn werk glad en vast, zoodat de penseelstreek niet den indruk van stilte stoort, die meest in het werk van dezen artiest ligt.
Van Jongkind is o.a. een Riviergezicht dun; doorschijnend de atmosfeer over het glansende water. Van Bastert is een mooi Dooiweer, uit zijn gewetensvollen tijd. Van W. de Zwart een Meisje met bloemen. Altijd heeft dat werk een prettige soliditeit en pittigheid, de aantrekkelijkheid van degelijke knapheid.
Van de fransche artiesten is er een mooi werk van Monticelli vol gracie en vol kleurenpracht, een feest van lijn en toon.
Van Fantin Latour boeide boven zijn Danseres, een klein doek Perziken. De eigenaardige factuur geeft altijd iets bijzonders aan zijn werk, dat altijd knap is en groote vastheid heeft.
Mooi en aantrekkelijk ook is altijd Daumier's kunst; zijn Zangles is niet anders dan de hem eigen zware controurlijn ingevuld met vlakke kleur - en toch boeit het onmiddellijk als meesterwerk.
Nog zijn velen vertegenwoordigd op deze tentoonstelling; ook zijn er etsen en lithos, (o.a. van Millets) met kennis van zaken gekozen. Het geheel is een expositie waarvan bijna elk werk van goed kunstgehalte is.
P.
|
|