Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Het museum Willet-Holthuysen
| |
[pagina 162]
| |
glaswerkers uit Venetië naar hun hoven, voorzagen hen van de middelen om fabrieken op te richten, die vervolgens met meer of minder geluk de moederstad concurrentie aandeden. In Frankrijk schijnen deze pogingen nooit zeer geslaagd te zijn. De industrie verliep, de fabrieken staakten hun arbeid al spoedig nadat de vorst, die hen had gegrondvest, was overledenGa naar voetnoot(1). In Duitschland en Vlaanderen waren de resultaten veel gunstiger en durender. Doch nergens - zoo men enkele schrijvers gelooven mag - schijnt de nabootsing in die eerste tijden geheel gelukt te zijnGa naar voetnoot(2). Gelukt in dien zin, dat het eigen fabrikaat, wat grondstof en bewerking betrof, het Venetiaansche gelijk kwam en vervangen kon. En dit ligt ook voor de hand. De Venetiaansche kunstenaar, naar elders overgekomen, vond maar niet dadelijk de bekwame en ervaren helpers, die hem in zijn vaderland terzijde stonden, had bovendien allerlei bezwaren te overwinnen: van minderwaardige grondstoffen, gebrekkige installatie en inrichting van ovens, hem nieuwe en onbekende climaterische invloeden enz. Waarbij dan nog kwam, dat hij, wellicht jaloersch op de geheimen van zijn vak, trachtte zoo weinig mogelijk daarvan te openbaren, zoodat bij zijn dood of ziekte of afwezigheid aan allen anderen de handen vrijwel verkeerd tot het werk stonden. Aldus moet het produkt der noorderfabrieken in den eersten tijd, en nog lang daarna, over 't geheel wel minderwaardig dan het echte Venetiaansche geweest zijn, doch of men daarom met de opvatting kan meegaan, die elk stuk glaswerk, dat ook maar een lichte fout vertoont voor niet-Venetiaansch verklaart, is een andere zaak. Echt Venetiaansch zou dan enkel zijn, het volkomen heldere en kleurlooze glas, volmaakt in algemeenen vorm als in ornament. De flauwste groenige of roodige tint, een blaasje in 't glas, een geringe scheefheid, onvolkomenheid in de proporties, klein gebrek in 't ornament zouden voldoende zijn om het voorwerp te erkennen als niet in Venetië vervaardigd...Ga naar voetnoot(2) Een misschien wel wat krasse en willekeurige bewering, die, waar men tot de fijnere nuancen komt, allicht te veel aan elks persoonlijke waardeering over laat. Bij het glaswerk der Willet-collectie is het echter zoo bezwaarlijk niet den oorsprong te onderkennen. Hier is men gewis niet toe aan die fijnste nuancen, waarbij zelfs de vaardigste en meest competente oordeelen verschillen zullen. Behalve dat het voor de hand ligt in deze noordelijke landen het eerst aan inheemsch produkt te denken, waar men weet, dat dit in zoo groot getal werd voortgebracht, wijst de kwaliteit der grondstof | |
[pagina 163]
| |
van vele stukken en der bewerking op Duitsche, Hollandsche of Vlaamsche nabootsing, nog ongeacht dat de verzameling een groot aantal vleugelglazen bevat, van welke soort sommigen beweren willen, dat zij nooit door de Venetianen vervaardigd isGa naar voetnoot(1). Vleugelglas.
Vleugelglazen - wel ten onrechte zoo genoemd - zijn glazen van elken vorm en grootte, die echter alle een ongeveer gelijk geornamenteerden stam vertoonen met uitsteeksels, die wel even aan vleugels doen denken. Het zijn echter de kammen en rugvinnen van twee dooreengeslingerde draken of van twee andere figuren, het meest op zeepaardjes gelijkend. Die kammen en vinnen zijn doorgaans anders gekleurd dan de lichamen zelf, 't geheel zeer onduidelijk gemodelleerd en soms gansch niet fijn of sierlijk. Veel mooier is het gefiligraneerde glaswerk in de verzameling, de stukken bedekt met recht of spiralend netwerk van melkwitte strepen of banden. Bedekt is eigenlijk het juiste woord niet, want die strepen zijn niet op maar in het glas en de manier waarop deze glazen ver-vaardigd worden is merkwaardig van vernuft en vinding. Het hierbij gereproduceerde (blz. 164) glas geeft er een veel voorkomend type van. Het is een kleine karaf of flesch op voetstuk, 17 cm. hoog, geheel bedekt met verticale melkwitte banden, waartusschen eveneens verticale reepen netwerk. Banden en netwerk beide zijn uiterst zuiver en nauwkeurig verzorgd en het geheel is een klein meesterstuk van bevalligheid en eenvoud. Behalve gefiligraneerde glazen bevat de verzameling er nog eenige in fantastischen diervorm, gelijk ze èn door de Venetianen èn door de nabootsers bij menigte zijn vervaardigd. Het in de groep afgebeelde stelt een pauw voor met gespreiden staart. Het is van gewoon kleurloos glas, de buik is gecannelleerd, oogen, halsopening en stompvleugeltjes zijn blauw gekleurd. Volgens Fioravanti, een schrijver uit 't laatst der 16e eeuw, bij Labarte geciteerd, werden deze glazen door de geheim- | |
[pagina 164]
| |
zinnige alchimisten, later ook door de eerzamer chemisten en apothekers voor hun mengsels gebezigdGa naar voetnoot(1). Gefiligraneerde kleine Flesch (Venetiaansch).
Een vierde soort glaswerk, echt of den Venetianen nagebootst, vormen de imitaties van kostbare steenen. In dit genre van arbeid waren de werkers van Murano even bekwaam als prodoctief. Massa's glaspaarlen en nabootsingen van jaspis, agaat, onyx, opaal enz., werden gedurende de gansche 14e eeuw verscheept naar west-Afrika, naar Egypte naar Indië tot China toe, en brachten der republiek groote rijkdommen aanGa naar voetnoot(2). Gelijk men weet wordt het gekleurde glas verkregen door bijvoeging van metaal-oxyden in de vloeibare massa. Alzoo de groene en gele kleuren, die het agaat nabootsen en waarvan in de Willet-collectie enkele specimen aanwezig zijn, door bijmenging van koper- of ijzer-oxyde voor het groen, zilver-oxyde voor het geel. Dit alles is echter eenigzins tegen de natuur van het glas en vaak meer kunstig dan mooi. Maar waar het glas wèl zichzelf is, dat zijn die talrijke stukken der verzameling, die vaasjes, fleschjes, bekertjes, coupes, die de wonderlijkste, maar fijnste en sierlijkste, vormen vertoonen. En die oneindige verscheidenheid ziende, vraagt men zich af wat beteekenen die vormen, vanwaar dat grillig spel van lijnen? Hoe kwam men er toe en wat bedoelde men er mee? Allereerst dan zal het wel beduiden de aard van het materiaal, kneed- en rekbaar tot in het oneindige. Maar dan, gedragen op die meegaandheid der stof, beteekenen alle die tallooze vormen de bloeiende zuidelijke fantasie van dit volk der Venetianen, hun ontvankelijkheid voor indrukken van buiten, herinneringen van wat zij rondom zich zagen: zeegewassen, zeedieren, | |
[pagina t.o. 164]
| |
GROEP GLAZEN UIT HET MUSEUM WILLET-HOLTHUYSEN
| |
[pagina 165]
| |
planten, voorwerpen van dagelijksch gebruik zelfs. Zoo zijn er stukken die aan bloemstengels herinneren, aan de bloem eener windekelk, aan opgespouwen zaadlobben, aan de vrucht van een slaapbol. En zoo zijn er ook stukken, die aan heel niets werkelijks doen denken, enkel het resultaat schijnen van overmoedige, speelsche verbeelding en lust tot vorming toegepast op een materie, die gehoorzaamt aan elken indruk en zich laat vangen in elken vormGa naar voetnoot(1). En deze glazen van wonderbare fijnheid beschouwende, wordt men doordrongen van het vreemdschoone der stof, die het glas is, zoo ijl en doorzichtig als lucht, toch tastbaar en vast tot allerlei gebruik. Wat men in de gewoonte van het dagelijksch zien wel zou vergeten, wordt door deze oude, kleine dingen van aristocratisch-fijne gedaante ons weer herinnerd. Zij zijn de tot werkelijkheid geworden droomen, als zeepbellen zoo etherisch, van een bloeiend-levend geslacht, en wat zij ons openbaren is de prachtige liefde tot het handwerk, de forsche meesterschap over de stof en de hooge schoonheidsbegeerte dier tijden, zóó algemeen en zóó innig, als waarvan wij ons thans geen begrip kunnen vormen en die in 't tegenwoordige wel geheel verloren zijn. Wellicht dat de toekomst weer het betere brengt...
Het Hollandsch Glas, dat thans aan de beurt der beschouwing komt, is minder in aantal, doch in menig stuk wel zoo belangrijk als het Venetiaansche. Niet zoozeer de glazen op zich zelf, waarvan het niet onmogelijk zou zijn indien deze of gene mede van Vlaamschen of Duitschen oorsprong ware, als wel het graveersel waarmede zeer vele zijn versierd. Het graveeren van glas met den diamant, schijnt in de 16e eeuw in Duitschland opgekomen, doch eerst in de 17e en 18e en wel in deze landen in zijn grootste volmaaktheid beoefend te zijn. De beide dochters van Roemer Visscher bezaten, bij al hun andere, ook dit talent en hebben er merkwaardige sporen, gedateerd uit de eerste helft der 17e eeuw, van gelaten. De gegraveerde glazen der collectie Willet zijn iets later bewerkt, in het derde vierendeel der eeuw. Zij dragen de jaartallen 1650, 1652, 1655, 1661, 1675 en drie hunner zijn ook geteekend. Op twee, die de letters F.C.M. (in monogram) vertoonen, heeft de heer D. Henriques de Castro Dzn in Oud-Holland reeds de aandacht gevestigdGa naar voetnoot(2), schoon hij er ook niet meer van wist, dan wat dit monogram en dit jaartal open- | |
[pagina 166]
| |
baren. De kunstenaar heeft in het laatste deel der 17e eeuw geleefd, had tot initialen F.C.M. en was, blijkens de teekening der glazen, voortreffelijk in zijn vak. Nevenstaande reproductie eener bokaal op korten peervormigen stam, geeft er wellicht eenig begrip van. De teekening vertoont een valkenjacht en is met zeer goede aktie en verdeeling der figuren in 't rond met de diamantspits ingekrast. Even goed van teekening zijn van den zelfden kunstenaar twee gegraveerde voorstellingen op een groenen wijnroemer, gedateerd 1652. Hollandsch Glas (gegraveerd).
Verder bevat de verzameling uit dat tijdvak nog eenige zeer mooi gegraveerde fluitenGa naar voetnoot(1), een paar bekers even zoo versierd en waarvan een geteekend is Stampioen fecit 1655, (de teekening is echter hier primitiever) een kleine beker en een prachtige Duitsche bokaal van groen glas, waarop ik later terugkom. Uit de eerste helft der 18e eeuw zijn er ook enkele gegraveerde glazen, o. a een beker met deksel, waarvan het graveersel een uitstekend gedane rondedans van dwergen voorstelt, een tafereel ontleend aan een boek dat in 1723 verschenen is: Het Tooneel der Dwaesheit. Alle deze voorstellingen zijn op dezelfde wijze in 't glas gekrast, en geen is geteekend met den naam van den teekenaar. Ook een enkel op 't rad geslepen glas is de collectie rijk, doch het geslepene heeft nooit de bekoring van de diamantgravure zoo los uit de hand en zoo levendig gedaan. Het andere is, hoe correct van lijn ook, altijd suffer, doodsch en onpersoonlijk, en doet denken aan een werktuig, niet aan een kunstenaar. Wanneer wij thans te spreken komen over de andere Hollandsche glazen, de fluiten, pijpestelen, likeurkelkjes, figuurglazen, valt het eenigszins op, dat hoewel al deze stukken niet enkel in hun versiering, | |
[pagina 167]
| |
maar in hun geheel maaksel ongetwijfeld van inheemsche afkomst zijn, er zoo weinig van Hollandsche glasmakers en hun werkplaatsen bekend schijnt. Hevelglas, gegraveerde fluit en Venetiaansch kelkje.
Men weet dat er van het einde der 16e eeuw af in Antwerpen en Brussel geprivilegieerde glasfabrieken bestaan hebben; men weet eveneens dat er in dien zelfden tijd (misschien reeds vroeger) onbevoorrechte bestonden te Luik, te Mézières, te Lille, enz., die de andere een zeer gevoelige concurrentie aandeden, doch van hetgeen in de noordelijke provinciën in dit vak van kunstnijverheid mocht zijn voorgevallen, wordt met geen woord gerept, wijl er velen schrijvers blijkbaar niets van bekend isGa naar voetnoot(1). En toch is het duidelijk dat in de noordelijke Nederlanden vrij wat moet geproduceerd zijn, dat zich hier talrijke en bekwame glasbewerkers bevonden. | |
[pagina 168]
| |
Behalve de algemeene waarschijnlijkheid dat in deze glaskunst, niet minder dan in eenige andere techniek, de Hollanders der 17e eeuw vaardig zijn geweest, wijzen enkele namen van glazen (Molenbeker, fluit, Hansje-in-den-Kelder) zeer positief op Hollandschen oorsprong, terwijl van enkele andere, die men geneigd zou zijn aan Duitsche vinding toe te wijzen, uitdrukkelijk gezegd wordt, dat zij oorspronkelijk Hollandsch zijnGa naar voetnoot(1). De Hollandsche vaderen uit de 17e eeuw waren, als zij zich eens tot tafelen en feestvieren zetten, vooral niet minder mans dan hunne Zuid-Nederlandsche en misschien méér dan hun Duitsche tijdgenooten. Dan deed niemand het bij kleine beetjes en de wijn stroomde rijkelijk. Feestvieren, tafelen was bij hun eten en drinken, om geen leelijker woorden te zeggen, en van het moderne dineeren - veel praten en weinig eten - hadden zij geen begrip. Ook beminden ze aardigheden in den geest des tijds, zooals de glazen genaamd: Hansje-in-den-Kelder, die, uitgedronken, een uit den zilveren voet opwippend poppetje te zien gaven, dat de zwangere vouwen van het gezelschap mocht doen blozen, als zij wilden; zooals de hevelglazen die bij het inschenken plotseling kleine springfonteinen aan de zijden in werking stellen, gewis tot groot ongerief van kleeding en tafellaken. Doch bij zulke gelegenheden was de geroemde Hollandsche zindelijkheid waarschijnlijk tot zwijgen gebracht..... Ook de Molenbeker behoort tot deze tafelaardigheden en haar gebruik, om de longenkracht van den aêmechtigen drinker door middel van een zilveren molentje op een pijnlijke proef te stellen, is welbekend. Doch veel aardiger en zinrijker dan deze grappen, die karakteristiek zijn voor de beschaving dier tijden, is gewis de beker, geheeten Duc d'Alfs Uitluiding, waarvan hier de reproductie gegeven is. Het gebruik van dit curieus voorwerp wordt in ‘Nederlands Displegtigheden’ van V. Alkemade & Van der Schelling aldus beschreven: ‘Tot een plegtige maaltijd, hebben Hooggemelde (de Generale) Staaten doen maken eenige glaaze drinkklokjes, de gedaante van een schelle, en van binnen een glaaze klepel hebbende, welke glas op den gelukkigen en voorspoedigen voortgang van hunne daad, en 't welwezen van het nieuwe Gemeene Best zijnde uitgedronken, hebben dezelfde met dezen Beker, als een schelle of klok nu omgekeerd zijnde, een eenparig blij geklank gemaakt en (zoo men doen sprak) den Koning van Spanjen en den Hertog van Alba uitgeluid. En zegt men, dat dit toen in bijzondere gezelschappen, en zelfs onder 't gemeene volk is nagevolgd, en dat wel onder dit of diesgelijk gejuich: Duc d'Alf die heeft het te zwaar verbruid, | |
[pagina 169]
| |
‘Duc d'Alfs Uitluiding.’
Het exemplaar in de Willet-collectie heeft een zilveren klepel, denkelijk omdat de glazen met den tijd gebroken werd. Doch dit doet er niet toe: het blijft een merkwaardig en suggestief drinkglas. Gelijk het typisch en van realistische bekoring moge zijn, onze 17e eeuwsche vaderen zich te verbeelden met dronkemanskoppen en glazig-glimmende oogjes in een rumoerige tafelronde, - en hoe er dan een proest in een Molenbeker en een ander buikschuddend lolt om de onverwachte besproeiing van zijn buurman door een hevelglas, waarnaar deze in stompe verbazing blijft zitten staren, - zoo komt er iets verhevens uit dit andere vizioen van zoovele in ruim-plooiend zwart gekleede mansgestalten, tafelend in een hooge donkerkleurige zaal. En hun bleek-ernstige Calvinisten-gezichten, vol wilskracht, rusten op de breed-gepijpte, hagelwitte halskragen.... Dan plotseling, nadat eenpariglijk de bekers zijn geledigd, staan zij allen op en, ernstig, in de plechtige stilte luien zij, luien de kristallen tinkeling uit de glazen klokjes en hooren naar den fijn-melodischen schal. Zoo ooit, dan gevoelen zij hier een historisch moment, en dat van deze klanken aan het uiterlijk van vele aardsche dingen veranderen gaat. Een nieuwe tijd werd ingeleid, en na-klank gaf over het gansche land het geklingel van duizenden andere glazen klokjes.....
Het Duitsche glaswerk der collectie-Willet-Holthuysen is het minst in tal en echter kon het 't meest zijn, indien de verzamelaar er zich op toegelegd had van al die tallooze variëteiten van het Oud-Duitsche drinkglas exemplaren bijeen te krijgen. Zoovele glazen, zooveel namen en afwijkende vormen wier onderscheid thans niet altijd meer duidelijk is. | |
[pagina 170]
| |
De drie heel aardige glazen, waarvan hier een afbeelding is opgenomen verkeeren in dit geval, dat men niet recht weet of zij Angster dan wel Kutrolf (Gutruf) heeten mogen. Een Angster was een glazen vat met ronden van onder afgeplatten buik, op een ui gelijkend, en met nauwen halsGa naar voetnoot(1), die in een meer of min verbreed mondstuk eindigde. Een Kutrolf of Gutruf, was een.... ongeveer gelijk ding. Van beide kon de hals ook uit meerdere om elkaar gevlochten holle pijpjes bestaan, van beide was het verbreede mondstuk vaak omgebogenGa naar voetnoot(2)..... Wat is nu 't onderscheid? Niet te zeggen. In de hierbij gegeven reproductie zijn het alle drie Angsters met gevlochten halzen, twee met een recht, een met een omgebogen mondstuk. Angsters met rechten enkelvoudigen hals bezit de verzameling niet en zij schijnen ook zeldzaam. Wat nu verder de ouderdom dezer glazen betreft, schrijft Carl Friedrich in zijn meer genoemd boekje, dat vóór het midden der 16e eeuw men de Angsters zonder bodemringetje maakte. Die mét zulk een ringetje zijn dus minstens van het einde der 16e eeuw en die met een geheel voetstuk, gelijk bij twee der afgebeelde glazen, gewis van nog later datum, van het einde der 17e eeuwGa naar voetnoot(3). Ook wijst hierop de omstandigheid, dat het mondstuk hij het rechtsche glas zich verwijdt tot een volkomen roemer, hetgeen bij de vroegere Angsters nooit voorkomt. Deze gelijken het meest op kleine flesschen, op bloemvaasjes of dergelijke en wij, latere menschen, deze aardig-grillige dingen bekijkend, hebben eenige moeite ons voor te stellen, dat het oorspronkelijk gewone wijnglazen zijn. En toch is dit zoo. Men dronk er fijnen wijn uit en de nauwe of gedraaide halzen dienden om zoolang mogelijk het bouquet van dien wijn te bewaren. Later echter, in de 17e eeuw, gingen de angsters tot die soort glazen behooren, waarmee men de jolijt der maaltijden trachtte te vermeêren. Het was blijkbaar een heele toer, op eenigszins hebbelijke wijze en zonder morsen, den wijn door dien gevlochten hals en in den mond te krijgen. In de 18e eeuw schijnen ze uit het gebruik geraakt. Ten slotte rest nog de bespreking van de twee merkwaardige glazen, wier reproductie hierbij is gevoegd, op blz. 172. Het eene is een zonderlinge beker, bijna even wijd als hoog. Er zijn met emailverf veelkleurige jachtvoorstellingen op aangebracht, die in hun teekening matige eischen niet te boven gaan, doch met hun oudgeworden kleuren op het groenige glas, toch wel zekere bekoring bezitten. Aan deze en dergelijke voorwerpen trouwens wordt men het gewaar, hoezeer de tijden en zeden veranderd zijn. Hetzij deze beker voor één man bestemd was, | |
[pagina 171]
| |
hetzij hij in een gansch gezelschap rond ging, het moet toch altijd geweest zijn of men uit een spoelkom dronk. En men kan zich denken de twee forsche knuisten om de wijde kom, de behaarde lippen aan het dikke glas en dan de lange slurp hooren en 't klokken van 't vocht..., waarna de drinker met hoffelijke neiging de onhandzame schaal aan zijn buurman overgaf, dat die op zijn beurt zich te goed kon doen. Angsters (Duitsch glas).
Andere tijden, andere tafel-zeden... Doch al kan men, zich aan zulke fantasieën overgevend, zekere griezeling niet ontgaan, een gevoel van benijding ligt vlak daarnaast, waar men de formidabele vroolijkheid, de wijdsche pracht, het grootrustige zelfgevoel, de onvoorwaardelijke overgegevenheid aan het genot dier 16e en 17e eeuwsche maaltijden gedenkt. En een bokaal, als die andere, hierbij afgebeeld, is zeer geschikt zulke gedachten op te wekken. In de vitrine, tusschen de andere glazen, boet hij een weinig van zijn grootheid in. Doch men moet hem in de handen nemen, om te beseffen wat een kapitaal ding, wat een prachtstuk het is en hoe rijk bewerkt. Van donkergroen glas, is hij van boven tot onder bedekt met gegraveerde voorstellingen. Er is daar een Duitsche Keizer, een Bisschop, een Keurvorst, allerlei dieren en planten, ten slotte, een menigte letters, enkel en in monogram, alles gedateerd 1666. Hij is 11 cent. wijd en 36 hoog en zorgvuldig afgedeeld door acht bruingeverfde glazen banden, waaraan hij zijn naam ontleent: Pasglas, glorieus drinkglas van Nederlandschen oorsprong. In den gedruischvollen kring der gasten gaat hij rond en elk drinkt juist zooveel van den Rijnschen wijn als tusschen twee der bruine banden besloten is | |
[pagina 172]
| |
en niet meer. Wie te weinig of te veel neemt, moet verder slurpen tot een volgende band, in de hoop dat het hem dan gelukke zijn juiste maat te krijgen, of anders tot de daaropvolgende, en zoo voort onder het gelach en gejoel der omzittenden. Pasglas en Duitsche beker.
Ook dit spel moge ons gulzig schijnen en onzindelijk en zeer zeker niet hygiënisch, maar er is toch in het aspect van dit monumentale en zorgvuldig verzorgde drinkvat iets dat spreekt van koninklijke vreugde en een wijdscher stijl van leven dan wij wel den onzen mogen noemen. Niet een benijding zoozeer als wel eerbied worden wij in ons gewaar voor dit Renaissance-leven, dat zulk tafelgerij behoefde en ook zeker schemerig besef dat, te midden van oorlog en druk, dat meer materieele leven beter in evenwicht was, rustiger zich gevoelde dan thans. | |
[pagina 173]
| |
Ik wil eindigen met het aardige rijmpje te citeeren dat te lezen staat op een pasglas van de 17e eeuw: ‘Vivat. In Gesundheit unser Aller Innsgemein
Sollen die Päss ausgetrunken sein
Wär aber Seinen Pass nicht dreffen kan
Der Soll den andern gleich auch hahn.
Nun So will Ich Sehen zu
Dass Ich den Pass bescheidt auch thu
Wie es mein nachtbar hadt gemacht,
Da, hien will Ich auch Sein bedacht. Vivat.’
Fr. C. Jr. (Wordt voortgezet). |
|