Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
De verzameling Edmond Huybrechts te AntwerpenGa naar voetnoot(1)MET de levendigste spijt zullen we de laatste kunstverzameling van buitengewoon belang, waarop Antwerpen terecht trotsch mocht wezen, zien verdwijnen. De stad, waarin eertijds bijna ieder patriciërshuis een verzameling schilderijen bezat, die van vader tot zoon werd overgeërfd, heeft langzamerhand deze herinneringen aan een roemrijk verleden zien verdwijnen, en de collecties, die in onzen tijd gevormd worden, overleven doorgaans hun stichters niet meer. De verzameling, welke nu gaat verkocht worden, is niet zoo heel lang geleden aangelegd, maar is toch ook niet van heel jongen datum. De oom van den liefhebber, die ze maakte tot hetgeen ze nu is, de heer Peter-Jan Huybrechts, verzamelde, een halve eeuw geleden haar eerste en zeer kostbare elementen. Hij was een ongehuwd koopman, en bewoonde in de Prinsenstraat, boven het verkooplokaal van de notarissen, een lange rij vertrekken, vol schilderijen van zeer wezenlijk belang. Hij was bevriend met de groote schilders van zijn tijd: Leys, de Keyser, Wappers, Lies, Lamorinière, Verlat; hij hield van hun kunst, hij kocht hun werken, hij vroeg hun om raad bij het aankoopen der schilderijen, in wier midden hij de beste uren van zijn leven doorbracht. Toen deze degelijke liefhebber in 1878 stierf liet hij zijn kunstschatten aan zijn beide neven na. De heer Edmond Huybrechts, die op deze wijze in het bezit kwam van den kern eener aanzienlijke verzameling, voelde een groote en warme geestdrift in zich opbloeien voor de mooie dingen, die kleur en glans kwamen brengen in zijn woning. In 1875 had hij zich een pracht van een huis gebouwd op de aangenaamste plek van de stad, | |
[pagina 150]
| |
vlak bij het Park - en aan de schilderijen, die hij geërfd had, stond hij een bescheiden deel van zijn ruime woning af. Hij kende nog niet den inpalmenden aard van zijn nieuwe vrienden, wanneer zij eenmaal zijn binnengedrongen bij een voorkomenden gastheer, die in hooge mate met hun verdiensten ingenomen is. De oude geschiedenis herbegon hier eens te meer; doeken en paneelen, zoo vriendelijk ontvangen, gingen weldra misbruik maken van de verleende gastvrijheid; uit de salons geraakten zij op de trappen, bedekten er de wanden van, namen de bovenvertrekken in, de rookkamer, het boudoir, klommen op tot de zoldering, versperden de deuren, verstopten de ramen - en verklaarden ten slotte vlakaf aan hun gastheer dat zij meester waren in zijn huis, en dat zij hem eigenlijk niet buiten wilden zetten, maar dat hij zich toch met een bescheiden plaatsje te zijnent moest geneeren. En toch wat smakelijke uren hebben we niet doorgebracht in die zoo gastvrije en zoo onmeedoogend overrompelde woning! De heer des huizes werd geboren in 1834; hij was reeds zijne studiën in de rechten begonnen, toen hij vol ongeduld om fortuin te maken, een andere loopbaan koos, en in den handel trad. Hij slaagde spoedig en op schitterende wijze; reeds bij den dood van zijn oom beschikte hij over de middelen, om vrijen teugel te vieren aan zijn edele, steeds krachtiger in hem opvlammende liefhebberij. De oude roem van zijn geboortestad lag hem nauw aan het hart; maar zoo hij de vroegere school vereerde in haar door den tijd geadelde werken, gevoelde hij niet minder bewondering voor de beste vertegenwoordigers der nieuwere school; hij maakte het zich tot een plicht en een genoegen hen aan te moedigen door den aankoop hunner beste werken. Zoo was het eerste stuk dat hij zich aanschafte de Vogelverkooper van Leys, en het tweede de Vluchtelingen van Lies, twee belangrijke schilderijen, die tot de beste der verzameling mogen gerekend worden. Van de Antwerpenaren ging hij over tot de Brusselaars - van de modernen tot de ouden, van de Vlamingen tot de Hollanders, en zoo breidde hij steeds het gebied van zijn bemoeiïngen en den kring van zijn aankoopen uit. Terzelfder tijd verfijnde hij zijn smaak en vergrootte hij zijn kennis door een grondige studie der bronnen en een vlijtig bezoek der openbare verzamelingen. Hij leefde voor zijn geliefde schilderijen, en kende geen grooter genoegen dan met enkele vrienden, schilders en schrijvers, te midden van zijn schatten te zitten praten, en er al het heerlijke van te doen uitkomen. De gasten van den huize zullen nooit de zondagmiddagen vergeten, die ze in de rookkamer met levendig en leerrijk gekeuvel hebben doorgebracht. Als het er bijzonder warm toeging en men zich gelukkig gevoelde in dien dampkring van dweeperij met alles wat schoon is, haalde de gastheer zeker | |
[pagina t.o. 150]
| |
QUINTEN MASSIJS:
MARIA MET HET KIND (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen) | |
[pagina 151]
| |
dik schrijfboek voor den dag, en met zijn klankvolle stem las hij ons verzen van eigen maaksel voor, verzen gewijd aan kunst, aan liefde, aan de droomen van zijn jeugd, aan de verzuchtingen van zijn rijper jaren. Want in zijn vrije uren was hij dichter; evenals al zijn tijdgenooten had hij zich in zijn schooljaren beroesd aan de tedere of edele gedachten, aan de forsche of welluidende klanken der romantische dichters - en hij liet ons den weergalm hooren van de strofen, die ons in onzen jongen tijd meesleepten. Dit alles behoort nu tot het verleden: de vriend, die de ziel van onze samenkomsten was is niet meer; het monument dat hij had opgericht in zijn verzameling gaat na een schitterend maar kortstondig bestaan uiteenvallen. - We willen er, in dit tijdschrift, ten minste een herinnering aan bewaren.
Zooals we reeds zeiden was de verzameling zeer rijk; wij hebben er in den pas verschenen Catalogus het bewijs van voor oogen. De Vlaamsche primitieven worden door twee nummers vertegenwoordigd. Het eerste is een drieluikje van Memlinc met zeer kleine figuurtjes: op het middenpanneel de Mis van St. Gregorius; de gewijde hostie, heeft tot groote ontzetting van den mislezenden priester, zich veranderd in het wezenlijk lichaam des Heeren; op de zijluiken zien we St. Hieronimus met zijn leeuw en St. Michiel, met zijn draak, door een verrukkelijk landschap omgeven. De heiligen hebben al de verteederende zachtheid der figuurtjes van den schilder van de Rijve van St. Ursula en al hun miniatuurachtige fijnheid. Het tweede is een heerlijk paneel van Quinten-Matsys. De Maagd kust het kindje op den mond met een uitdrukking waarin de godsvrucht van de heilige zich met de teerheid van de moeder mengt. Zóo stelde zich de schilder, bij voorkeur de Moeder van den Heiland voor, - zijn Onze Lieve Vrouwen van het museum te Amsterdam en te Berlijn kunnen het getuigen. Evenals de Moeder Gods die wij hier voor oogen hebben, vertolken ook zij ons op roerende wijze het vers uit het Hooglied van Salomo: Osculetur me osculis oris sui. De oude Vlaamsche school, die trouw bleef aan de overleveringen van het verleden vinden wij weer in een heel karakteristiek stukje van Peter Breughel den oude: de Volkstelling te Bethlehem. Hier worden wij verplaatst in de scherpe, nijpende Noordsche natuur en in het gewone leven van alle dagen. De Madonna is in een arme vrouw uit het volk veranderd, die op haar ezeltje voortrijdt en het kindje warm weggedoken onder haar mantel houdt; Jozef, gekromd door vermoeidheid, leidt het beestje voort; ook de os uit den stal heeft de heilige familie niet verlaten. De kunstenaar heeft de bekoring van dit ruwe | |
[pagina 152]
| |
klimaat gevoeld; hij schiep er behagen in, oprecht en naïef, het contrast weer te geven tusschen dezen witten grond, waartegen de figuurtjes in hun hel gekleurde kazakken gedoffeld scherp uitkomen, evenals de sombere, schilderachtige huisjes en de boomen met hun fijn takkennet. De gouden eeuw der Antwerpsche schilderschool wordt door de voornaamste meesters vertegenwoordigd. Rubens treedt op met verscheiden stukken; onder de voornaamste telt de Hemelvaart van Maria, een groote schets verder dan gewoonte uitgewerkt, zeer vlot in de verf en breed van toets. Deze schets, geheel van de hand van den meester diende zijn leerlingen tot model voor het groote altaarstuk van de Kapellekerk te Brussel, dat tegenwoordig aan het Museum te Dusseldorp behoort. Het tweede is een Sater een mand vruchten dragende en een jonge Bacchante. Rubens schilderde deze groep verscheiden malen. In zijn sterfhuis bevonden zich nog twee exemplaren, het eene op doek dat aan Salomon Nobiliers werd geschonken voor bewezen diensten bij den verkoop van schilderijen uit 's meesters nalatenschap aan den koning van Spanje, en een tweede dat aan Pieter den koetsier uit de Klarenstraat in betaling van zijn salaris werd gegeven. Het exemplaar op doek maakt thans deel uit van de Schönborn-galerij te Weenen. Het stuk uit deze veiling is op panneel evenals een ander, dat in het museum te Dresden te huis behoort. Alle drie zijn ze van een schitterend koloriet met forsche schaduwen en een effen verf, glad als émail, kenmerkende eigenschappen van Rubens' vroegste manier; de vruchten zijn van de hand van Frans Snijders. Rubens' groote leerling Antoon van Dijck is vertegenwoordigd door een zeer belangwekkende schets van de Aanbidding der Herders, de schilderij uit de Lieve-Vrouwenkerk van Dendermonde. Deze schets evenals het kleine stuk Jezus aan de kolom, waren in 1899 op de van Dijck-tentoonstelling aanwezig. Jordaens heeft hier tal van stukken. Ten eerste een meesterlijk portret. Men heeft in dezen zwaarlijvigen grijsaard, zich uitstallende in zijn wijden armstoel, den schoonvader van den meester, Adam van Noort, willen zien, wien hij zoo gaarne op zijn afbeeldingen uit den huiselijken kring en in zijne drinkgelagen de voornaamste plaats toekende. Maar de jaartallen nog meer dan de gelaatstrekken spreken deze veronderstelling tegen. De schilderij is gedagteekend van 1641, toen het model 73 jaar was; Adam van Noort was in 1557 geboren en was dus in 1641, het jaar van zijn dood, 84 jaar oud. Wij zien veeleer in den hier voorgestelden man het hoofd van de een of andere adellijke familie of den een of anderen rijken koopman, gezeten in een voorhalle van zijn prachtige woning. Wij weten dat het Brusselsche museum den tegenhanger van dit stuk, een vrouwenportret, bezit en | |
[pagina t.o. 152]
| |
JACOB JORDAENS:
MANSPORTRET (Verzameling Edm. Huybrechts. Antwerpen). | |
[pagina 153]
| |
dat de Louvre de teekeningen bewaart, die als studies voor beiden gediend hebben. JACOB JORDAENS: DE SERENADE.
(Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen). Portretten door Jordaens zijn zeldzaam en wij kennen er geen schoonere van hem dan dit; er bestaat geen ander van zijn schilderijen waarvan de toets zoo vettig is. In zijn omgeving van gouden tonen schijnt deze man vleesch geworden licht te zijn. De Serenade door Jordaens is een werk van hetzelfde tijdvak, maar van een schitterender koloriet. Het onderwerp, een van zijn tooneelen uit het vroolijke volksleven, is door den meester nooit herhaald. Zichzelf heeft hij voorgesteld in den man, die op den doedelzak speelt. Het derde stuk Rebecca bij de fontein bezit een even rijk koloriet; het vierde Apallo en Marsyas vertoont een veel schitterender lichteffect. De Antwerpsche schilderschool uit den tijd der groote meesters heeft van bijna al zijn verdienstelijke artisten een of meer stukken van uitmuntende hoedanigheid geleverd: drie bloemstukken van den Fluweelen Breughel, zeer hoog en schitterend van kleur, een van Pieter Neefs' schoonste Kerkgezichten met figuurtjes van Fr. Franck, een Verzoeking van den Heiligen Antonius en de Kaartspelers door Teniers, een prachtige schets van de Martelie van St. Joris, het altaarstuk dat thans aan het Antwerpsch museum behoort, door Cornelius Schut, een Boerengevecht door van Craesbeeck, een mooi Stilleven, een Hondenstudie en een Vossenjacht door Frans Snijders. Schitterend ook is de reeks werken uit de gouden eeuw der | |
[pagina 154]
| |
Hollandsche schilderschool. Zij wordt geopend door een mans- en een vrouwenportret door Nicolaas Maes, die we aan hun wapens kennen, als den baron en de barones van Gottignies-Snoy. Van Rembrandt's beroemden leerling, zijn ons geen edeler schilderingen bekend. De kunstenaar heeft zijn eerste manier van vleeschkleuren in vollen lichtgloed met zwaar dikke schaduwen verlaten en is nog niet in de gezochtheid van zijn lateren tijd vervallen; hij is hier van natuurlijke en hoog aristocratische onderscheiding en van een even rijk als fijn koloriet. Zoo heeft hij twee conterfeitsels voortgebracht van een grootsch karakter, die wonderwel harmonieeren met de stoffeering van een adellijk salon. Van den monumentalen portrettist gaan wij over tot den miniatuurschilder Ter Borch met zijn teederen toets, zijn kostelijk koloriet; twee kleine tafereelen herinneren ons aan hem. Een meester, die minder bekend is, maar die verdienen zou het beter te zijn: Adriaan de Vries (in de wandeling Abraham genoemd) heeft een mooi mansportret geleverd. De landschap-, dieren- en zeeschilders stallen hier mede hun kleine wonderen uit. Paul Potter, een weide, waar drie koeien in doorschijnende en warme tonen, zich afteekenen tegen de lucht; Hobbema, twee stukken: een watermolen op het schilderachtigste plekje van de wereld gelegen, een werk, klein van afmeting, maar schitterend van factuur en een belangrijker landschap, een boord van een dicht woud door een rivier omspoeld. Dit laatste paneel draagt het monogram van Ruysdael, maar in letters van lateren tijd; de geheele aanblik van het stuk bewijst echter duidelijk dat het van Hobbema's hand is. Ruysdael heeft er een machtig doek: een woeste vloed, die zich door een romantische bergspleet neêrstort. Jan van Goyen is er met niet minder dan vier stukken, o.a. met een Strand in zijn helderen bruintoon die door een zacht goudlicht wordt overgoten en een ijsvermaak in zijn bekoorlijksten trant, waar zijn zilvergrijs door enkele blauwachtige tintjes wordt genuanceerd. Albert Cuyp levert een bewijs van zijn veelzijdig talent in een Gezicht op Breda met den prins van Oranje te paard, de stad en de troepen vluchtig in den achtergrond geschetst; een kinderportret, en een landschap waar de nadering van een onweer op aangrijpende wijze wordt voorgesteld. Simon De Vlieger is vertegenwoordigd door een groote, wildbewogen zee; Philip Wouwerman door een wintertooneeltje vol natuur en leven in een warme en fluweelige kleurengamma. Nicolaas Berchem en Karel Dujardin, twee verliefden op Italië hebben er een hunner geijkte landelijke tooneeltjes; Jan van Huysum, een Bloemtuil in rijke kleuren; Willem Van Aelst, een groep sap- en kleurrijke vruchten; Abraham van Beyeren, enkele Visschen koud van toon en met waterachtige weerglanzen. Verder twee | |
[pagina t.o. 154]
| |
NICOLAAS MAAS:
DE BARON EN DE BARONES DE GOTTIGNIES (tegenhangers) (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen) | |
[pagina 155]
| |
uitgelezen boerenstukken: het eene van Adriaan Brouwer, een Vlaamsche kermis met al de plezieren van den buiten en al de grofheden die men er begaat, maar die hier verborgen zijn onder de liefelijkheid van het streelendste koloriet; en een ander van Adriaan van Ostade: een tooneel uit het volksleven vol vroolijken humor en door blij licht en vloeiende, lachende kleuren opgehelderd. De oude scholen der vreemden bieden ook eenige belangrijke werken aan. Teekenen wij in de eerste plaats aan een Madonna, die door een treffende verwantschap met den vorst der schilders ons onwillekeurig aan Raphaël doet denken. De teekening van figuren en landschap, evenals de penseeling, herinneren ons op het eerste gezicht aan de overleveringen van den grooten meester. Hetzij men het paneel aan hem zelf of aan een zijner Florentijnsche tijdgenooten moet toeschrijven, in elk geval is het onbetwistbaar dat het een voortreffelijk werk is. Noemen we nog onder de Italianen Salvator Rosa met een indrukwekkend landschap; zigeuners, die er als roovers uitzien, dalen door een bergpas af in een woest landschap, dat in den zonneglans ligt te glinsteren. De oude Fransche school levert een Maagd in aanbidding voor het Kindeken Jesus, vol teeder gevoel en van naïef realisme, dat den naam draagt van Jehan Fouquet. De oude Spaansche school geeft ons een schilderij van Murillo met een onderwerp, dat aan de legenden der heiligen is ontleend, van een ijzingwekkende argeloosheid, maar weergegeven met het roerende mysticism en in den warmen toon welke den meester eigen zijn.
De grootste helft van de collectie Huybrechts is uit moderne schilderijen saamgesteld. De overledene had een klaar uitgesproken voorliefde voor stevige schildering, rijk van kleur en streng van teekening, die aan de voortreffelijke uitvoering der ouden, de aantrekkelijkheid der moderne waarneming van menschen en dingen paarde. Zooals wij reeds zeiden waren zijn zeer begaafde Antwerpsche tijdgenooten door hem vooral zeer gezocht. Van Wappers en De Keyser bezat hij verscheiden schilderijen en Gretchen in de Kerk van den laatste is een kapitaal stuk. Werken van de schaar der koloristen zijn er in overvloed. Van Leys tellen wij zestien stukken. De meeste daarvan zijn in menig opzicht meesterlijke werken. De Spaansche Furie, een werk uit zijn eersten tijd, dat in den staat van schets is gebleven, maar een schets van grootschen aard, die door haar jeugdige uitbundigheid, in sterke tegenstelling staat met de kalme en bedaarde opvatting zijner historische dramas van den rijpen leeftijd. De Trommelslager, een schetsachtig stuk, schitterend door de | |
[pagina 156]
| |
kranige bekoorlijkheid der personages, dat van 1849 dagteekent, het tijdperk van het behaagzuchtige romantisme van den meester; het Atelier van hetzelfde tijdvak met kastanjebruine tonen in een geheimzinnig schemerduister, dat door een warm licht doordrongen wordt. HENDRIK LEYS:
DE KATHOLIEKE VROUWEN. (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen). De Katholieke Vrouwen van 1853, het overgangstijdperk toen de meester van zijn fantastische voorstellingen afzag voor de afbeelding van de werkelijkheid en zijn vonkelend licht en bruin vaarwel zegde om de effen tonen van den vollen dag in zijn werken te laten overheerschen. De Vogelaar van 1866 is een volmaakt werk uit zijn lateren tijd. Het voert ons terug naar een eeuw en een omgeving, die hem boeiden en die hij met ongeëvenaarde meesterschap wedergaf. Onder zijn penseel herleefde de zestiende eeuw in haar geheel met al haar gebruiken, de wezenstrekken en de kleedijen der menschen en de | |
[pagina t.o. 156]
| |
HENDRIK LEYS:
DE VOGELVERKOOPER (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen). | |
[pagina 157]
| |
gebouwen der steden. Hij riep ze vooral op, met de kleur en het licht waarin deze verdwenen wereld als in een visioen aan den herscheppenden ziener verscheen. Margaretha van Parma de stadssleutels overgevend aan Antwerpsch Magistraat is een der olieverfschilderijen, die al fresco op de wanden van de Eerezaal in het Antwerpsch stadhuis werden overgebracht, een waarlijk monumentaal werk, de laatste en meest volmaakte uiting der kunst van den grooten schilder. In innige overeenstemming met Leys leefde en werkte zijn neet en leerling Hendrik de Braekeleer, een toovenaar met het penseel, die de meest prozaïsche plekjes in tooverpaleizen deed veranderen en ons een poëtische bekoring deed vinden in het vreedzaam leven der eenvoudigen van geest. De Eetkamer in de woning van zijn meester en de Les zijn twee buitengewone werken, het eene een stilleven, bezield door de kleur, het andere een bescheiden kamertje, waar het licht van den hemel de nederigen der aarde met een stralenglans van het hemellicht omgeeft. En kunstenaar van gelijke strekking als Leys, zijn vriend en tijdgenoot Jozef Lies, heeft hier eenige van zijn verdienstelijkste werken; in de eerste plaats de Vluchtelingen, een kapitaal stuk uit het laatste tijdvak van den meester, vast van kleur en innig van gevoel. Lies was een dichter: zijn jeugdige werken aan de edele vreugden van het leven gewijd zooals de Avond en de Boorden der Schelde bewijzen dit even duidelijk als zijn dramatische tooneelen. De groote landschapschilder Lamorinière, wiens opvatting van de natuur aan de weergeving van het menschelijk leven door Leys verwant is, wordt in dit huis, waarvan hij een der trouwe vrienden was, door een aanzienlijk aantal zijner werken vertegenwoordigd. Laten we twee van de voornaamste noemen: de Avondschemering, waar een groep berken hun zilveren schors tegen den krachtigen achtergrond van het woud afteekenen en het Eikenwoud, waar de reuzenboomen zich plechtig en blij in de lentezon verheffen. Van een anderen kolorist, den buitengewoon begaafden dierenschilder Karel Verlat, bewonderen wij drie der schitterendste stukjes: een tooneel met apen, die hij met zooveel hekelenden humor schilderde, Bertrand en Raton; een Haan met glinsterende vederen en krijgshaftige houding; de ongelukkige Kunstenaars, een groep, waar een diepgaand medelijden zich onder een spottend uiterlijk verbergt. Jan van Beers, de Vlaming die zijn groot talent van fijnschilder aan de afbeelding der Parijsche schoonen wijdde, heeft hier verscheiden uitmuntende panneeltjes, o.a. zijn eigen Portret als sierlijke mousquetaire, Sarah Bernhardt, de Japansche Pop. Vervolgens komen andere talenten van denzelfden stam: Dyckmans, van Lerius, Bource, Mertens, Joors, Claus, Struys, Verhaert, | |
[pagina 158]
| |
Col, Ooms, Stobbaerts, Elsen, Pieron, Verstraeten, Rosier, Mols, Luyten, Evert Pieters. Onder de kunstenaars van het nog levende geslacht is er een, Léon Brunin, wiens degelijk talent de heer Huybrechts op bijzonderen prijs stelde, en van wien hij een aanzienlijk aantal der merkwaardigste werken aankocht. HENDRIK DE BRAEKELEER:
DE EETKAMER IN DE WONING VAN HENDRIK LEYS. (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen). Van de niet-Antwerpsche Belgische artisten zijn eenige der aanzienlijkste hier door schilderijen van buitengewone verdiensten vertegenwoordigd: Alfred Stevens o.a. met twee meesterlijke doeken, het eene uit zijn eerste tijdperk, het andere uit zijn lateren tijd; het eene zeer vast van bewerking en van een rustige stemming; het andere zeer doorschijnend gedaan en van een zeer bewogen gemoed, maar beide even voortreffelijk; de Groux met een tooneel van doordringend gevoel en van een warm en kernachtig koloriet; Gallait en Fourmois met werken die hun naam waardig zijn. Jos. Stevens, de groote dierenschilder heeft er eenige dingen van ondergeschikt belang; Willems, zijn meesterstuk en eenige andere schilderijen van minderen rang; Verwée een weide van welige frischheid. Onder de meesters van een vroeger geslacht noemen wij gaarne van Regemorter, Ommeganck, Eugène Verboeckhoven en Madou, die op zeer waardige wijze vertegenwoordigd zijn. Van de moderne Fransche school, merken wij op van Géricault | |
[pagina t.o. 158]
| |
HENDRIK DE BRAEKELEER:
DE LES (Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen). | |
[pagina 159]
| |
een groep kranige en krachtige paarden; van Rousseau een pachthoeve in de Landes, een stuk, dat ons door zijn aangrijpend gevoel en de teerheid zijner tonen bekoort; van Diaz, drie stukken waaronder zich vooral Hekserij onderscheidt, door zijn fluweeligen gloed; van Troyon een uitvoerige schets; van Daubigny, les Falaises d'Étretat, een landschap dat den indruk van de natuur zelve in al haar oneindigheid en plechtigheid geeft; van Corot, een met veel zachtheid bewerkt zeestuk; van Fantin Latour, een verrukkelijk werk: een droom van liefde in een tooverlandschap; van Isabey, een machtig dramatische schipbreuk; van Meissonier, een studie naar een pronkstuk van een edelman; van Decamps, een krachtige landschapschets; van Roybet, een weelderige figuur.
(Verzameling Edm. Huybrechts, Antwerpen).
ALFRED STEVENS: ALLE GELUK. | |
[pagina 160]
| |
De moderne Engelsche school wordt door twee Landschappen van Constable en Davis, en door een Stal van Morland vertegenwoordigd. Men ziet het, de verzamelaar die al wat schoon was liefhad, sloot uit zijn galerij niets wat hem in het rijk der fraaie kunsten bekoorde, hij had met wijde, volle armen de weelderigste ruikers uit de perken van zijn vaderland saamgegaard; hij had ook de lieflijkste en zeldzaamste bloemen in vreemde tuinen geplukt.
Max Rooses. |
|