Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Portret van Hendrik van HalmaleVERLEDEN jaar kocht de heer Francis Bartlett van Boston het portret, waarvan de afbeelding hierbij gaat en dat aldus beschreven werd in den Catalogus der veiling van Mevrouw de Falbe, die den 19n Mei 1900 bij Christie te Londen plaats had. ‘Velasquez. Portret van Hendrik van Halmale, een voornaam Burgemeester van Antwerpen, rechtstaande voorgesteld, van voor gezien, dragende een grooten zwarten vilten hoed met roode pluimen, groote zachtlederen laarzen en een wambuis versierd met goud, zilver en parelen. In zijne rechterhand houdt hij een wandelstok, aan zijne rechterzijde staat een knecht, die een wit paard bij den toom houdt. Achtergrond landschap. Levensgroot. 88 duim hoog, 61 duim breed. Komt uit de verzameling van den heer T. Purvis, 1849. Gekocht in Vlaanderen door den heer Purvis van Lincoln's Inn Fields van een afstammeling van den afgebeelden persoon. De eigenaar wilde de schilderij niet uit zijn handen laten gaan vooraleer hij er het wapenschild had uitgesneden; dit laatste werd naderhand aangekocht en weer op zijn plaats gebracht. Tentoongesteld te Manchester, 1857. Beschreven in Curtis, Velasquez and Murillo’ Curtis in zijn Velasquez and Murillo had reeds geschreven wat de Catalogus der Falbe-veiling hier herhaalt; hij had er bijgevoegd; ‘Halmale's portret door Peter Thys bevindt zich in het Museum van Antwerpen en de Catalogus geeft zijn levensbeschrijving, waaruit blijkt dat hij nooit de Nederlanden verlaten heeft’. In William Stirling's Annals of the Artists of Spain, Londen 1891, kan men hetzelfde lezen. In den Catalogus der beroemde Tentoonstelling, te Manchester in | |
[pagina 125]
| |
1857 gehouden, leest men onder den naam van Velasquez: ‘Hendrik van Halmale, vergezeld door een knecht uit de Purvis-verzameling tentoongesteld door J.P. Smyth.’ Burger, die het stuk daar zag, kent het aan Velasquez toe, geeft een beschrijving overeenstemmende met de hooger aangehaalde en rept geen woord over de gegrondheid of ongegrondheid der toekenning. Charles Blanc, die het daar ook aantrof, kent het aan Velasquez toe en zegt er het volgende van: ‘De simples portraits élèvent ici Velasquez au rang des douze grands dieux de cet Olympe où trônent Jupiter-Michel-Ange, Apollon-Raphael, Hercule-Titien. Il faut renoncer à rien voir qui surpasse le Duc d'Olivarès à cheval, le portrait de Henri de Halmale, debout auprès de son écuyer etc.’ De heer Edward Robinson, bestuurder van het Museum van Schoone Kunsten te Boston riep mijn aandacht in op dit stuk, zond mij de fotografie ervan en voegde er bij dat de toekenning aan Velasquez klaarblijkelijk een ongewettigde was. Maar door wie was dan het stuk geschilderd, wie is de voorgestelde en door wiens handen ging het vooraleer in Amerika aan te landen werd mij gevraagd. Voor zooveel mogelijk trachtte ik die verschillende vragen op te lossen. Dat de voorgestelde Hendrik van Halmale is lijdt geen twijfel. Op het stuk zelf las de heer Robinson: Messire Hel - De Halma - Baron del.. Ri. (?); een opschrift dat moet gelezen worden Messire Henri de Halmale - Baron de Lanoris. Hendrik van Halmale was zoon van Hendrik van Halmale, ridder, baron van Lanoris, heer van Vrissele en van vrouw Margareta 't Serraerts; hij werd geboren te Antwerpen en gedoopt den 27n november 1596, hij werd voor de eerste maal tot schepene gekozen in 1628 en oefende dit ambt nog negen-en-twintig maal uit; in 1646 werd hij buitenburgemeester benoemd en was het nog twaalf maal nadien. Hij was hoofdman der Sint-Lucas- en der Kolveniersgilde. Hij huwde Catharina van Altuna en won verscheidene kinderen bij haar; hij stierf den 7n april 1679. Het wapenschild, dat men beneden ter rechterzijde van het portret ziet, is dat van de Halmale's. Rietstap beschrijft het aldus ‘De gueules semé de billettes d'or; au lion du même, armé et lampassé d'azur broché sur le tout. Casque couronné. Cimier: le lion issant d'une cuve de gueules cerclée d'or et chargée de cinq billettes d'or en fasce; le lion accosté de deux lambrequins d'argent surmonté chacun d'une roue de quatre rayons d'argent enflammés d'or. Cri; LANGDRIS (Lees: LANORIS).’ Een verder hewijs der juistheid van den naam, dien het portret draagt, is de gelijkenis met het portret uit het Museum van Antwerpen, waarvan wij hier ook een afbeelding laten bij gaan. Dit portret werd in 1661 op de kamer der Lucasgilde geplaatst, van welke gilde Thys | |
[pagina 126]
| |
in dit jaar deken en Hendrik van Halmale in 1655 hoofdman was. PETER THIJS: PORTRET VAN HENDRIK VAN HALMALE
(Museum, Antwerpen). In 1660 werd de Rederijkkamer de Olijftak vereenigd met de Violieren, de oudere Rederijkkamer bestaande in de Sint Lucasgilde. Het jaarboek dier gilde berijmt het feit in dezer voege: ‘Anno 1660. Hier wert d'Olyftack gevoeght bij Schilder-Const. Den heer Henricus van Halmale wert met jonst Ons beyden Opper-Hooft en heer Maximin. Gerardi Hooft-Prins voorts, oock dekens con men sienGa naar voetnoot(1)’ Het jaar nadien ter herinnering der heugelijke gebeurtenis werden de portretten van Hoofdman en Hoofdprins op de kamer der Lucasgilde geplaatst. De gebeurtenis werd aldus geboekt: ‘Anno 1661. | |
[pagina t.o. 126]
| |
PETER THIJS
PORTRET VAN HENDRIK VAN HALMALE (in het bezit van den Heer Francis Bartlett te Boston). | |
[pagina 127]
| |
‘Oock synnu op de Camer gestelt de eerste conterfeijtsels van Hoofdmannen en DekensGa naar voetnoot(1).’ Beide stukken werden geschilderd door Peter Thys. Niettegenstaande het groot verschil van kleedij is de overeenstemming der twee portretten van van Halmale treffend: de lange rechtlijnige neus, de oogen met de zware schelen, de plooien onder het linkeroog en nevens den neus, de opgetrokken mond, de knevel en de kinnebaard, de platte kraag met zijn twee kwispels, alles wordt in beide stukken weergevonden. Enkel is op het portret te Boston de afgebeelde klaarblijkelijk ouder dan op dit van Antwerpen en zoo het laatste in 1561 geschilderd werd, toen van Halmale 65 jaar oud was, moet het eerste wel van een tiental jaar later dagteekenen. Wie het groote portret schilderde kan geen oogenblik betwijfeld worden. Stellig is het van dezelfde hand als het kleine en dus van Peter Thys. Hij die het latere portret maakte kende het vroegere, en had het waarschijnlijk zelfs voor oogen. Thys was om zoo te zeggen de officieele schilder van Antwerpens burgemeester. Niet alleen weten wij dat hij hem schilderde in 1661, maar ook nog later. De heer F. Jos. van den BrandenGa naar voetnoot(2) verhaalt, dat de Antwerpsche Kolveniersgilde in den zomer van 1677 besloot een groot tafereel te laten maken, waarop Zijne Keizerlijke Majesteit, de heer Prelaat van Sint Michiels, de Buiten-Burgemeester Hendrik van Halmale als Hoofdman, en al de Dekens en Oudermans der Gilde zouden worden afgebeeld. Peter Thys werd gelast een schets te vervaardigen, en op 11 September 1677 werd hem ter kamervergadering de ontworpen schilderij besteld tegen 1200 gulden. Tien der twintig Dekens en Oudermans had de kunstenaar ‘alreeds naar het leven met zijne eygene handt in de tronie volmaeckt’ toen hij plotseling overleed. Op 7 October 1677 werd zijn zoon Peter-Pauwel gelast het onvoltooid gewrocht te voltrekken, in 1678 werd het vastgeankerd in de zaal van den hof der Gilde. Toen het jaar daaropvolgende Hendrik van Halmale stierf vond, zooals wij verder zullen zien, men te zijnent een herhaling van dit groote stuk. De schilderij beschouwende in hare afbeelding merkt men al dadelijk, dat er geen sprake kan zijn ze aan Velasquez toe te kennen; zij is stellig van een Vlaamschen meester, en wel van een volgeling van van Dijck. In het witte paard van van Halmale herkent men duidelijk een der prachtige rossen, die de groote portretschilder maalde en meer bepaaldelijk dat welk de Moncada berijdt in zijn portret dat de Louvre bezit; de dienaar, die het paard bij den toom houdt, laat denken aan den schildknaap van Karel I in hetzelfde Museum. Dat | |
[pagina 128]
| |
het werk van van Dijck zelven niet is, blijkt uit het feit dat het een dertigtal jaren na dezes overlijden moet uitgevoerd zijn en niet minder uit den trant. Een zoo bezadigde burgerlijke edelman, zoo stram van houding en zoo onbewogen van uitdrukking heeft van Dyck nooit geschilderd. Was nu Thys kunstenaar genoeg om een prachtwerk, als dit blijkt te zijn, uit te voeren? In de allereerste plaats moeten wij toegeven, dat geen zijner gekende werken zoo grootsch van aard, zoo rijk van kleur en zoo glanzend van licht is als dit stuk schijnt te zijn en wij zullen het wel voor zijn meesterstuk te houden hebben. Het is dan ook om zijn uitzonderlijke waarde onder 's meesters werken dat wij er hier de aandacht op inroepen. Thys was, naar de meening van ieder die zich met hem bezig hield, de rijkst begaafde portretschilder uit de school van van Dijck, en wij deelen deze meening. Hij was geen leerling van van Dijck en kon het niet zijn, daar hij slechts acht jaar oud was toen de meester ons land verliet; maar hij nam hem tot voorbeeld in zijn portretten, ofschoon hij zich sterk van hem onderscheidt door een rustigheid van houding en een bedaardheid van penseeling, die verre van, en ook verre achter de sierlijkheid van gebaar en de fijnheid van kleur van den genialen voorganger staan. Maar met dit alles was Thys toch een kunstenaar van groote verdiensten en ook van hoogen naam. De schenkers van een zijner voornaamste werken, verbeeldende den pastoor en de kerkmeester der kapel van het H. Sacrament in St. Jacobs kerk te Antwerpen, teekenden aan dat hij schilder was van keizer LeopoldGa naar voetnoot(1). De heer van den Branden bericht ons, dat hij door den Stadhouder van Holland, prins Willem II gelast werd op vier schilderijen de portretten uit te voeren van den prins, de prinses met hare twee prinskens, en de twee prinsessen, deze laatste elk afzonderlijk. In 1666 hingen deze stukken op het hof van Turnhout erfgoed der prinsen van OranjeGa naar voetnoot(2). Thys schilderde nog het portret van Ferdinand, den kardinaal infant, dat zich in het Keizerlijk Museum van Weenen bevindt. Ziedaar bewijzen genoeg om geen twijfel te laten over den hoogen naam, dien onze schilder in zijn levenstijd genoot. Blijft de vraag voor wie het portret van Hendrik van Halmale geschilderd werd en in wiens bezit het kwam vooraleer het uit de familie ging. De Burgemeester is voorgesteld in een kostuum, dat bij onze wete in het gewoon leven noch door een magistraat noch door een burger van zijnen tijd werd gedragen. Toen wij voor het eerst de fotografie zagen, dachten wij het portret van een vorst uit de familie van Oranje Nassau vóór ons te hebben, een gissing, die zoo veel te aannemelijker was, daar Thys voor de Oranje's geschilderd had en het | |
[pagina 129]
| |
familiewapen der Halmale's juist hetzelfde is als dat der Nassau's en alleen in de kleuren verschilt. Het is dus in eene buitengewone en ongetwijfeld in eene feestelijke omstandigheid dat de magistraat werd voorgesteld. Zonder eigenlijk bewijzen te hebben, die onze meening staven, mogen wij wel de veronderstelling wagen, dat hij afgebeeld werd als hoofdman der Kolveniersgilde en zooals hij uitgedoscht was op het oogenblik der intrede of der ontvangst van een vorstelijken persoon. Op de schilderij van van Alsloot, die een ommegang der Gilden voorstelt en zich in het Koninklijk Museum te Brussel bevindt, houden de hoofdmannen der Kolveniers, zooals van Halmale hier, een grooten wandelstok in de hand. Was onze hoofdman wellicht aldus uitgedoscht op de groote schilderij, die de gilde der Kolveniers in 1677 aan Peter Thys bestelde? In wiens bezit het portret zich bevond in den eersten en in lateren tijd is ons niet gebleken. Het kan niet in de kamer der Kolveniers gehangen hebben, daar deze in 1739 afbrandde en al de schilderijen die er zich in bevonden vernietigd werden. En ook in zijn sterfhuis bevond het zich niet. Den 7n april 1679 overleed Hendrik van Halmale, ab intestato, ten huize van zijn zoon Paulus van Halmale, kanunik van O.-L.-V. Kerk. Den volgenden dag werd de inventaris zijner meubelen, kleederen, kunststukken en roerende bezittingen opgemaakt door notaris J. De Vos. Wij weten dat zijn huis geplunderd werd door het gepeupel den 30n september 1659; wat de muitelingen niet konden meenemen vernielden zij; maar daar zijn portret gemaakt werd na dien noodlottigen dag en van Halmale heel zijn have had overgebracht naar de woning van zijnen zoon, moest zijn portret zich daar bevinden, indien het in zijn bezit gebleven was. Dit laatste moet niet het geval geweest zijn, vermits het niet vermeld wordt in den uitvoerigen inventaris, dien wij bezittenGa naar voetnoot(1). In zaken van kunstwerken vinden wij daarin aangeteekend: ‘In de eerste Salette: Een schilderye voor de schouwe, wesende een Marienbelt en de familie van vanden Werve, bij den afflyvigen in sijn leven gegeven aen de weesen van den voors. Heere van Immeloot gelyck de bejaerde kinderen verclaeren. Een schilderye wesende het pourtret van den generael Becq. In de saele bevonden den afflyvige te competeren. Een groote schilderije wesende een schipvaert. Een groote schilderye vuytbeeldende de dekens van de Colveniersgulde, Keyzer Carel en den afflyvige. Noch een schilderye vuytbeeldende diversche posturen. Een geschilderden schoudoeck. | |
[pagina 130]
| |
Noch vier schilderyen lantschappen daer onder den Tiber van Mompaert. In de bovencamer boven de salette. Een schilderye voor de schouwe verbeeldende Jesus en St. Joannes. Op de andere bovencamer nevens de voorgaende. Een schilderye voor de schouw Seegoden. Een schilderye opt gouden leere boven de deur’. Verder niets. Het is klaar dat de groote schilderij ‘in de saele, vuytbeeldende de dekens van de Colveniersgilde, Keyzer Carel en den afflyvighe’ hetzelfde voorstelt als die welke de gilde der Kolveniers aan Peter Thys bestelde, alleenlijk zal men moeten lezen ‘Keizer Leopold’ in plaats van ‘Keizer Karel.’ Wij vroegen ons af of in de kleerkast van den overledene zich niets meer van de kostelijke kleedij bevond, in welke hij op ons portret is afgebeeld. Wel staan de voornaamste kleedingstukken afgebeeld van den afgestorvene aangeteekend, maar van het prachtgewaad geen melding. Hij bezat ‘een bruynen gevoederden kemelsharen mantel, een swerten laekenen mantel, een swerten heeren saeyen mantel, een oude swerten laeckenen capote, een heeren saeyen kleedt totten voorschreven mantel, een leeren onderwambuis, een laeckenen casack met bont gevoedert, een swerten mantel’ en dat is al. In geene der stukken, testamenten of anderszins, die het archief van Antwerpen betreffende de afstammelingen of bloedverwanten van Hendrik van Hamale bezit, is er eenig spoor te vinden van het zeer belangrijk conterfeitsel, waarover wij hier handelen.
Max Rooses. |
|