om de kerk gelegen is, vertoonen sombere gewelven nog de ruwe, onbehouwen vormen der vroeg-Romaansche kunst; aan de oostzijde dagteekent de krypta onder het koor - geheel gekarakteriseerd als de ‘crypte des gros pilliers’ - uit het tijdperk der volontwikkelde Gothiek.
De west-zijde is die der gevangenen en der dooden. Doet de duisternis, waartegen wij als tegen eene elastische massa stuiten, ons terugwijken van de gewelven, waaronder eertijds in kalkputten de overleden monniken werden bijgezet, somberder nog en schrikwekkender zijn de gevangenholen.
‘La Merveille’, het wonder bij uitnemendheid, doopte de overlevering het bouwwerk dat aan de noordzijde tegen de rots helling werd aangebouwd. En terecht. Want een wonder was het, vooral met de toenmalige hulpmiddelen dezen bouw op te trekken, die, een tachtig meters lang en een veertig meters hoog, den indruk maakt eene voortzetting te zijn van de natuurlijke rots, die hem draagt en waarmede hij tot een organisch geheel schijnt samengegroeid.
Groot en fier rijst ‘La Merveille’ omhoog, als kon zij er zich bewust van zijn, dat in haar het bouwkunstig genie van geheel een tijdperk eene harer verhevenste en onvergankelijkste uitingen vond. Het inwendige wekt weemoedige gedachten aan vervlogen glans. De zes hoofdruimten van ‘La Merveille’ zijn verdeeld, twee aan twee over drie verdiepingen, die naar boven toe breeder worden, aangezien de binnenmuren de terugwijkende rotswand volgen.
Het onderst liggen twee eenvoudige hallen, de kelder en de aalmoezenzaal. Boven de kelder ligt de Ridderzaal; de ‘Salle des hôtes’ boven de andere ruimte der begane grond. Ter derde verdieping, thans gerestaureerd, bevindt zich het refectorium en is de kruisgang ontworpen op de gewelven van de ridderzaal.
De tweede verdieping is nog niet gerestaureerd. Door onbeglaasde vensteropeningen dringt met den verfrisschenden wind, het gekrijsch der zeevogels. De kale granietwanden zijn van alle dekoratie beroofd, maar toch doen zij ons aangenamer aan dan het refectorium, waar de blik glijdt langs gladde, nietszeggende muren en over eene glanzend nieuwe tichelvloer.
Die oude zalen krijgt men lief als men eenigen tijd op de Mont