Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
De teekeningen der Vlaamsche meesters
| |
[pagina 78]
| |
wederhelft. Alles bijeen is het een tafereel uit de boerenwereld naar het leven, weergegeven in een landschap naar de natuur gevolgd. Men zou wanen een onmiddellijken voorlooper van David Teniers te zien en niet een dorpschilder van een eeuw vroeger. Peter Breughel de Oude. - De voornaamste der volgelingen van Hieronymus Bosch was Peter Breughel de Oude, een der uitmuntendste schilders der Vlaamsche School en ook een der meest populaire bij ons volk, dat hem kenmerkend doopte met den naam van ViezenGa naar voetnoot(1) Breughel of Boeren Breughel. Van Hieronymus Bosch nam hij veel over; de gewoonte zijne onderwerpen te putten uit het volksleven, de voorliefde om uit dit leven bij voorkeur koddige tafereelen en boersche of boertige figuren te kiezen en deze in hun volle eigenaardigheid weer te geven, de neiging eindelijk om met een stouten sprong de ware wereld te verlaten en in de buitensporigste grilligheid te verloopen. Evenals zijn groote voorganger zegt hij vaarwel aan alle ingetogenheid, aan alle bespiegeling, aan alle zedelijke verheffing, om het menschdom in zijn alledaagsch gedoen, in zijn zeden en gebruiken te bestudeeren en schilderachtigheid te zoeken waar anderen allicht niets dan aanstootelijkheid zouden vinden. Ook als kolorist is hij een volgeling, en een ongemeen gelukkige, van Hieronymus Bosch. Breughel heeft daarbij persoonlijke kenmerken; veel meer dan Bosch schildert hij de bezigheden, de daden en de gebruiken van den minderen stand en de eigenaardige kanten die zij opleveren: hij is een voorlooper onzer folkloristen. Maar hij is niet alleen de afbeelder van het volksleven, hij is ook de verkondiger der volkswijsheid in zijn voorstellingen der spreekwoorden. Hij is de groote hekeldichter onzer school. Hij looft de deugden, maar geeselt de ondeugden en de gebreken van zijnen tijd en van alle tijden; hij spot met de gebreken en de dwaasheden zijner medemenschen. Hij heeft ook een blijkbaar welgevallen aan de buitenwereld zooals zij zich voordoet in landschap en in boerenwoningen; hij bemint zijn land zooals het daar is in al zijn eenvoud en in al den glans zijner kleur, en, als verkondigde hij eene waarheid die hij ontdekt had en waarvan hij heel de wereld wilde overtuigen, koos hij zijn tonen zoo rijk en zijn menschen zoo arm, zijne natuur zoo waar en zoo alledaagsch mogelijk. Hij liet ons met opgezetten wil het leven van een geheel tegenovergestelde zijde zien als die welke alleen scheen te bestaan voor de middeleeuwsche schilders met hunne engelreine menschen, hunne landschappen van edelsteen, hunne woningen en stoffeeringen en draperijen van vorstelijken glans en weelde. De oude Breughel is een onzer schilders, die de meeste teekeningen | |
[pagina t.o. 78]
| |
HIERONYMUS BOSCH: DE BOERENDANS
(Museum, Berlijn). | |
[pagina 79]
| |
hebben nagelaten. Men moet van eerst af veel belang gehecht hebben aan zijne studiebladen om zoovele ervan met zooveel zorg te bewaren. Zeker zullen er wel veel verloren zijn gegaan, maar wat er van overgebleven is volstaat om de waarheid te bewijzen, dat hij tot regel nam wat hij op een zijner teekeningen schreef: Nulla dies abeat quin linea ducta supersit (Er ga geen dag voorbij zonder een lijn op het papier na te laten). De teekeningen van Peter Breughel zijn van twee verschillende soorten: die welke hij maakte voor de graveurs en die welke hij naar de natuur vervaardigde met het doel ze in schilderijen of andere samenstellingen te benuttigen. Voor den graveur teekende hij zeer verschillende onderwerpen. Het oudste stuk dat wij van hem kennen is een Dood van Maria, toehoorende aan den Louvre en het jaartal 1540 dragende. Laten wij al dadelijk opmerken, dat dit jaartal belangrijk is voor de levensgeschiedenis van den meester. Men stelt gewoonlijk zijn geboorte na 1520, liefst omstreeks 1525. De teekening, die wij vermelden en die tot model diende van een der belangrijkste platen naar Breughel gesneden, bewijst dat hij zeker vóór 1525 en hoogst waarschijnlijk zelfs vóór 1520 geboren is. Het onderwerp zelf en de wijze, waarop het uitgewerkt is, bewijst daarbij dat de meester begon met in ernstigen trant onderwerpen te behandelen, die noch kluchtig noch boersch waren. Het deel der teekening, waarin Maria wordt afgebeeld met de gewijde kaars in de handen te bed liggende, is zoo ernstig en eerbiedvol behandeld als een oudere schilder het zou gedaan hebben. Wel straalt in zekere deelen van het werk de volkschilder door. In de discipelen, die in groote haast en angst komen binnen geloopen; in de vrouwen, die aan den eenen kant van het vuur ineengedoken zijn en in den jongen, die aan den anderen kant vast en rustig zit te slapen, is de studie van het werkelijke duidelijk zichtbaar. De gravuur naar de teekening gemaakt vermeldt, dat Philippus Galle ze naar een voorbeeld van Breughel sneed en dat Abraham Ortelius ze voor zich en zijn vrienden liet maken. Tot een zelfde opvatting behoort een Verrijzenis Christi, gekend door een gravuur van Hieronymus Cock en waarin het heilige onderwerp ook eerbiedvol wordt behandeld. De tweede teekening in tijdsorde voor den graveur gemaakt en ons bekend, behoort aan het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Zij is gedagteekend BRVEGEL MDXLIIII en stelt een kermisplein voor. Men ziet er de gewone kunstenmakers der jaarmarkten aan het werk: mannen die op hun hoofd staan, die een schotel op een stokje doen draaien, die met bekers en bollen spelen, en daar tusschen in de monsterachtige samenkoppelingen van menschen | |
[pagina 80]
| |
en dieren, die hij met grappigen moedwil in de ware wereld laat opdagen. Het stuk is niet gegraveerd, wel liet Hieronymus Cock een kermisplein naar Breughel verschijnen, maar de samenstelling is geheel verschillend van die der Amsterdamsche teekening. PETER BREUGHEL DE OUDE: FIGURENSTUDIE
(Museum, Dresden). Wij zagen, dat de oudste teekening van Breughel een godsdienstig onderwerp op ernstige wijze behandelt. Zijn leven lang heeft hij Bijbelsche geschiedenissen voorgesteld, maar in later jaren mengde zich nog al gemakkelijk het populaire, soms wel het potsierlijke, in die tafereelen, zooals wij het in zijne Kruisdragingen zien; soms ook wel het fantastische zooals blijkt uit zijn Laatste Oordeel, waarvan de Albertina van Weenen een teekening bezit met jaar 1558, die gegraveerd is door Petrus America. In dezelfde verzameling vinden wij nog een Christus die in het voorgeborcht der Hel nederdaalt. De zielen der rechtvaardigen die op hem wachten komen uit den muil van een monster te voorschijn. Het stuk is gedagteekend BRVEGEL 1561 en draagt een erg fautief latijnsch opschrift, dat de graveur Petrus America slaafsch heeft nagesneden. Een groot deel der gravuren naar Breughel verbeelden zooals men weet, de Deugden en de Ondeugden, de goede en kwade eigenschappen van den mensch. Uit die reeksen kennen wij een viertal teekeningen: | |
[pagina t.o. 80]
| |
PETER BREUGHEL DE OUDE: LANDSCHAP
(British Museum, Londen). | |
[pagina 81]
| |
Temperantia, behoorende aan het Museum Boymans van Rotterdam; de Gramschap, aan de Uffizi van Florence, de Hoop aan het Museum van Berlijn, de Zeven Hoofdzonden, gedagteekend 1557, in de Albertina. Een veel grooter getal teekeningen van dien aard zijn verloren gegaan; eens dat zij op koper gebracht waren hechtte men er waarschijnlijk geen groot belang meer aan; in de verzameling Crozat vinden wij onder de elf bladen welke daar van Breughel in voorkomen zijn Alchimist, dien wij kennen uit de gravuur en uit de schilderij.
Max Rooses. (Wordt voortgezet). |