| |
| |
| |
| |
Boeken & tijdschriften
Dr. W. Martin Het leven en de werken van Gerrit Dou, Leiden, S.-C. van Doesburch, 1901
IK heet dit boek een degelijke aanwinst voor onze kunstgeschiedenis en een modelwerk in zijnen aard. Van Gerrit Dou, zooals van meest alle kleinmeesters uit de Hollandsche School, weten wij zeer weinig. Wij kennen een overvloed van zijne werken; over zijn leven hebben wij niets dan dorre namen of datums; zijn beeld als mensch staat ons voor den geest in flauwe, onvaste omtrekken. De schrijver heeft zich tot taak gesteld wat meer licht op dit figuur te laten vallen, het vaster te teekenen, bijeen te brengen wat over hem geweten is en wat er over hem nog te leeren valt. Hij deed het met wetenschappelijken zin en gedrongen door wetenschappelijken ijver. Hij belijdt dat hij zijn werk volbracht ‘with indifference in the heart.’ De rang, dien Dou bekleedt in de kunst, zijne verdiensten laten hem koel; hij wil feiten kennen, zekerheid brengen waar twijfel, helderheid waar schemering heerscht.
En hij deed het uitmuntend. Hij bewijst dat voor wie zijn onderwerp wil doorgronden en er uit halen wat er in te vinden is, er altijd ontdekkingen te doen zijn. Dit is een eerste verdienste; een tweede is dat hij dit schijnbaar dorre onderwerp op echt aantrekkelijke wijze weet te behandelen. Wij gaan hier zijn heel boek niet ontleden, maar wijzen op den weg, dien hij volgt. Hij stelt de gebruikelijke vraag: Wat was Leiden als kunststad toen Dou daar het leven zag? En hij beantwoordt overvloedig en gesteund op stellige oorkonden die vraag. Dou werkte bij Rembrandt: Wat verrichtte hij daar en op welke wijze gaf de groote meester les aan zijne leerlingen? Belangwekkende vraag, gevolgd door een wetenswaardig antwoord. De schrijver toont ons den meester zijn eigen moeder latende poseeren in zijnen winkel, ze omhangende met draperijen en kleinodiën en de leerlingen rondom haar geschaard en het model opnemende elk van zijne plaats. Op Dou's vroegste schilderijen zoekt en vindt hij het gekende model weer 's Meesters werken zijn al bijzonder onbeduidend en weinig afwisselend van onderwerp. Toch weet de schrijver ze in reeksen te verdeelen en in sommige onbelangrijke bijzonderheden aanleiding te vinden om hunne volgorde aan te duiden. Zoo schilderde Dou tal van werken waarin het onderwerp door een raam gezien wordt; nu wordt ons bewezen, dat dit raam eerst heel eenvoudig van vorm was, dat het gaandeweg meer en meer versierd werd en van zelf wordt daar uit afgeleid welke stukken voorgingen, welke volgden. Er wordt daarbij aangetoond, hoe de talrijke navolgers van Dou: de Mieris'sen, Metsu's en anderen, van den voorganger die inlijsting hunner onderwerpen overnamen.
Deze placht in zijne schilderijen de gebouwen af te beelden, waarop hij uitzicht had van uit zijn werkkamer. Onder die gebouwen was een stadspoort met eenen toren en een hoog opgaanden pijler, bekroond met eenen bol, iets als een valsche schoorsteen. In den loop der jaren verdween de torenspits en werd vervangen door een paviljoentje; de pijler werd daarna verlaagd en de bol verdween. Die wijzigingen kan men nagaan op de stukken van Dou en meteen kan men hunne volgorde aangeven.
Sommige van Dou's stukken, worden vermeld in den catalogus eener tentoon- | |
| |
stelling uit die dagen, of in lijsten van verzamelingen: het loont de moeite na te gaan welke die stukken waren. De schrijver geeft zich die moeite en leert er ons alweer iets belangrijks uit over de werken, die hij zoo nauwkeurig opzoekt en zoo goed kent, al laten zij hem zoo koel.
En zoo gaat hij voort, uit onbeduidende feiten het een of ander te putten dat ons nader in voeling brengt met zijnen held en dezen voor ons doet leven. Er valt niet aan te denken voor wie meer in het algemeen kunstgeschiedenis bestudeert zich te wagen aan dit zoeken naar spelden in de hooimijt; maar wie het gedaan heeft voor den eenen of anderen kunstenaar, weet hoeveel er te leeren valt uit dit concentratiewerk. Een grooteren dienst bewijst men aldus dan met nog eens te herhalen en te herkleeden wat door anderen is gezegd.
Een uiterst aantrekkelijk deel van Dr. Martins' boek is zijn tafereel van den kunsthandel en de Lucasgilde in de zeventiende eeuw en in het bijzonder te Leiden. Hier zou alles te vermelden zijn. Wie de schilderijen kochten en verkochten, welke prijzen men er van maakte, welke meesters het duurst betaald werden, hoevele er overal te vinden waren en hoe zij in de huizen gehangen werden. Stippen wij slechts aan dat de schrijver tot de gevolgtrekking komt dat in het Holland der xviie eeuw, onder de burgerij en zelfs bij de boeren, het hoegenaamd niet zeldzaam was schilderijen te koopen uit speculatie en ze bij de eerste beste gelegenheid met winst af te zetten; dat langs de wanden ook de kleine stukken boven het bereik der hand hingen en dat bijvoorbeeld fijne figuurtjes van Terburg bijna tegen de zoldering werden vastgemaakt. Het zondenregister der kunsthandelaars van dien tijd was niet gering, onder andere vond men er die een troep penseelers van minder allooi den kost lieten verdienen met naschilderen der werken van gekende meesters. Ook hier dus alweer niets nieuws onder de zon!
Volledigd wordt het verdienstelijke boek met tal van bijlagen bestaande uit oorkonden, Gerrit Dou betreffende, en een volledigen Catalogus zijner werken, bevattende 382 nummers, waarvan 370 schilderijen en 12 teekeningen.
Max Rooses.
| |
Dante Gabriel Rossetti, an illustrated memorial of his art and life by H.C. Marillier. second edition, abridged and revised. London, George Bell & Sons. 1901. £ 2.2.0
DEZE bekende Londensche uitgevers-firma heeft in den loop van 1901 een tweede verkorte uitgave van het werk van H.C. Marillier het licht doen zien.
De geheele uitvoering van het boek is, zooals we dat van de firma Bell gewoon zijn, eenvoudig en voornaam. De druk is zeer fraai, de omslag van Christopher Dean, met zijn even gestyliseerde rozen, groeiend over een hek, is alleen een beetje stijf. De vele illustraties, heliogravuren, autotypien en binnentekstgravuren naar Rossetti's beste en meest bekende werken zijn daarentegen onberispelijk.
De tekst is interessant; conscientieus zijn al de gegevens verzameld, uitgewerkt, gegroepeerd en geklasseerd, en hoewel de bewerking hier en daar wat droog is, mag men den heer Marillier hier geen verwijt van maken aangezien hij zelf in zijn voorrede zegt: ‘My general aim was to interweave a brief sketch of the Painter's life with a detailed chronological record of his artistic work’. En dit heeft hij gedaan. Telkens, door de onbelangrijke gebeurtenissen van dit leven heen, wordt een zeer nauwkeurige schets van de werken van den meester gegeven, van hun ontstaan, wijze van uitvoering, hun vroeger en tegenwoordig verblijf - de schetsen en duplicaten, die ervan gemaakt werden; alles zeer belangrijk voor hen, die een bepaalde studie van Rossetti willen maken, maar wat meer appreciatie van de werken zelf, zou wellicht niet overbodig zijn geweest. Men zou kunnen wenschen dat deze beschrijving van een belangrijk en vooral typisch artist, ook wat meer
| |
| |
als kunst opgevat was en dat ons uit deze 147 bladzijden te gemoet trad, als met enkele lijnen gehouwen: het beeld van den mensch en den kunstenaar Rossetti. Nu verwart men zich wel een weinig in de overigens zeer wetenswaardige détails.
D.G. ROSSETTI: VERONICA VERONÈSE
(met welwillende toestemming van de firma George Bell & Sons, Londen).
Toch leeren we belangrijke biezonderheden kennen over de afkomst en de jeugd van den half Engelschen, half Italiaanschen artist, over zijn noch zeer uitgebreide noch langdurige studiën waarbij hij begon te schilderen eer hij teekenen kon en over de vorming van de ‘P.R.B.’
The Prerafaelite Brotherhood oorspronkelijk tusschen hem, William Holman Hunt, John Everett Millais en den beeldhouwer Thomas Woolner, dankte haar ontstaan voor een groot deel aan den invloed van onzen Memlinc. Gedurende een bezoek aan Brugge en 't St. Jans hospitaal was Dante Gabriel zoo getroffen geworden door de eenige werken van dezen grooten meester, dat door hem zijn aandacht ook op andere Primitiven, Italianen zoowel als Vlamingen gevestigd werd en hij meer en meer inzag, wat hij vroeger altijd wel vaag gevoeld had, dat de zeker verdienstelijke, maar vaak ook zoetsappige en vervelende Rafael en Perugino niet het eerste en het laatste woord in de schilderkunst gesproken hadden.
En wat ook later, vooral na Rossetti's tijd, de fouten van de in Engeland herboren Prerafaeliten geweest zijn, aan hen en aan Ruskin hebben wij het toch
| |
| |
voor een groot deel te danken dat de aandacht weer op de groote Gotieken werd gevestigd, die in het begin en het vroege midden der vorige eeuw bijna vergeten waren.
D.G. ROSSETTI: DANTE ONTMOET BEATRICE IN HET PARADIJS
met welwillende toestemming van de firma George Bell & Sons, Londen).
Dat Rossetti echter een weinig eenzijdig in deze appreciatie was, blijkt uit het feit dat hij de meeste schilders der renaissance en vooral Rubens niet kon uitstaan. Rubens bezat dan ook in zoo groote mate, wat Dante Gabriel zijn heele leven zoo droevig heeft gemist.
Want hij zelf wist het wel en ook Marillier releveert het, dat zijn gebrek aan techniek, zijn hoofdfout was. Aan het naakt heeft hij zich maar zelden durven wagen, gedeeltelijk om het prude Engelsche publiek te behagen, maar vooral omdat hij het niet kon. Perspectief maakte hem geheel in de war en op handige wijze trachtte hij de moeilijkheid te ontduiken door zijn achtergronden vlak achter de figuren te vullen met een rijtje blauwe bordjes, een bank van bloemen, een scherm of een mooie draperie.
Dit gebrek aan techniek is zeer te betreuren geweest. Had hij die bezeten hij zou een der heel hoogen geworden zijn, want waar hij de vaardigheid der Nederlanders miste bezat hij een eigenschap die deze dikwijls moeten derven: een verheven en waarlijk dichterlijke fantaisie.
Of de vriendschap met Ruskin voor hem inderdaad een groot geluk is geweest, schijnt ook de heer Marillier te betwijfelden. Ruskin was zeker de Art patron bij uitnemendheid. Als Gabriel in zijn eeuwigdurende geldnood verkeerde (zelfs wanneer hij den vorigen dag 30 guinjes gebeurd had, droeg hij bij voorkeur de jassen van zijn vrienden en gebruikte hun terpentijn!) was Ruskin altijd gereed om met geld bij te springen, groote sommen tot 60 pond toe, die hij vooruit betaalde voor werk, dat wel eens niet werd gele- | |
| |
verd. Maar Ruskin was 't meest gesteld op die schilderijen waarin juist dat gebrek van Rossetti het meest sprak en haalde hem dikwijls om allerlei futiliteiten van ernstig werk af.
Het korte huwelijk van Rossetti met Miss Siddal, wordt maar vluchtig behandeld, ook de scherpe omlijning van haar beeld ontbreekt, hoewel er een reproductie van een van haar werken en eenige portretten bij 't boek gevoegd zijn. De auteur raakt beter op zijn dreef als hij het einde nadert en vooral waar hij de laatste jaren en den dood van Rossetti beschrijft.
De langzaam opkomende verzwakking van de oogen, waar hij zich zoo angstig over maakte en waaruit, voor een groot deel, zijn slapeloosheid ontstond, zijn goed en met dramatische kracht weergegeven - het meer en meer verslaafd raken aan chloral, de stijgende zenuwachtigheid, die soms bijna aan waanzin grensde en die ook een slecht effekt had op zijn kunst, zijn morbide vrees voor alle critici en zelfs voor zijn oudste vrienden, die hij van samenzweeringen tegen hem verdacht, zijn manie om 's nachts te leven en bijna nooit in de open lucht te gaan, eindelijk, in 1882 zijn dood in zijn 54ste jaar.
Het slot van het boek is inderdaad zeer goed en eindigt met deze woorden:
‘I will not say that he was one of the greatest painters, for that would invite controversy as to points in which he was and knew himself to be deficient, but he was an artist, one who saw and could interpret beautiful things in a beautiful way’.
Een lijst van al de werken van Rossetti is toegevoegd aan dit inderdaad mooie en lezenswaardige boek.
A.W.S.v.L.
| |
Zeitschrift für Bücherfreunde Leipzig, Velhagen & Klasing 1901-1902, 5er Jahrgang
BOEKEN zijn de beste vrienden der menschen, zegt men, en te recht; het is dus plicht voor menschen ook goede vrienden van de boeken te zijn. En rechtuit, ik geloof dat wij sedert er drukwerken bestaan niet al te erg in die wederkeerigheid zijn ten achter gebleven. Maar men kan boeken liefhebben op velerlei wijzen, men kan boekengek en boekenvriend zijn. Men kan zich gedreven en gedwongen gevoelen ze op te hoopen in lange rijen langs de muren of in hooge stapels op den vloer, zonder zich den tijd of het genoegen te gunnen ze in te zien, en aldus door hen bezeten zijn in plaats van ze te bezitten. Men kan ze ook onthalen met voorkomenheid, zooals men doet voor hooggeachte vrienden, ze toelaten in zijn huis- en studiekamer, hun daar de beste plaats toekennen, hun minzaam toeknikken wanneer men ze daar ontmoet, met voldoening het oog en de hand laten gaan langs hunne stevige glansend sierlijke ruggen, zich verhoovaardigen in hun bezit, ze verzorgen als een dierbaar pand, overtuigd zijn dat niets te goed, niets te schoon is voor hen en handelen naar die overtuiging. Wie die gevoelens kweekt in zijn hart is een boekenvriend, en voor zulk een is het tijdschrift gesticht dat wij hierboven aankondigen.
Het is Duitsch van taal, maar niet uitsluitend Duitsch van geest; het houdt niet enkel van degelijkheid, het wil ook bekoorlijk zijn op zijn Fransch. Maar evenver blijft het dan weer van Fransche wuftheid en betracht het Germaansche wetenschap en vakkennis. Het houdt een middelmaat, een gulden, en eerbiedigt den regel van Horatius, dien ouden boekenliefhebber, volgens welken het voedzame moet smakelijk gereed worden gemaakt.
Er wordt dan ook in het tijdschrift haast zooveel over kunst als over wetenschap gesproken en evenzeer gelet op fraaie boeken als op zeldzame en lezenswaardige illustraties van allen aard, en in overvloed treft men er in elke aflevering aan. Waar er spraak is van zeldzame stukken worden zij ons in reproducties onder het oog gebracht. Zoo krijgen wij in de eerste aflevering van het loopende jaar eene verhandeling over Spaansche aflaatbrieven uit den tijd der Incunabelen of wiegdrukken, met reproducties van die ongemeen zeldzame en echt belangwekkende stukken; daarop volgt een geschiedenis der opvoeringen van
| |
| |
Goethe's Faust op het Duitsch Tooneel, toegelicht door lithographies ook al uit den wiegentijd van die kunst, waarin nu eens de held verschijnt in het romantisch kostuum van een middeleeuwsch professor zooals men zich die in 1830 voorstelde en dan weer als een saletridder uit die oude tijden met een Gretchen als een eerzame grisette gecoiffeerd met tire-bouchons uit den tijd toen onze grootvaders vrijden.
LEONARDO DA VINCI: O.L. VROUW MET DE ROTS - (National Gallery Londen)
(met welwillende toestemming van de firma Velhagen & Klasing, Bielefeld en Leipzig).
In de tweede aflevering, een uitste-
| |
| |
AMBROGIO DE PREDIS: TITELBLAD DER SFORZIADA (British Museum, Londen) (met welwillende toestemming van de firma Velhagen & Klasing, Bielefeld en Leipzig).
| |
| |
kend artikel over het Museum Plantin-Moretus met gezichten in de zalen, portretten der aartsvaders die daar regeerden, afbeeldingen van drukkersmerken, titelbladen, handschriften en wat dies meer. Wij wisten het wel en zegden het ook zelf reeds meer dan eens, maar wij hooren het toch nog altijd gaarne door een ander bevestigen: ‘Bij iederen boekenvriend wekt een bezoek van het Museum Plantin-Moretus een overvloed van verrassingen, het blijft hem een onvergetelijke herinnering’, zooals de heer Fedor von Zobeltitz, schrijver van het artikel en bestuurder van het tijdschrift, het uitdrukt.
In de derde aflevering een stuk over de portretten van den Duitschen dichter Bürger, met een vijftiental conterfeitsels uit alle tijdperken zijns levens. In de vierde iets over de Sforza-werken in het British Museum met een studie over den meester der Italiaansche meesters uit de eerste Renaissance: Leonardo da Vinci. Dan een verhandeling over de Russische gekleurde volksprentenboeken met weergevingen in kleurendruk; over de bibliotheken der Hohenzollern; over de heerlijke beeldletters van de xve tot de xviie eeuw; over de boekbanden in de groothertogelijke Hofbibliotheek te Darmstadt; de kunstkalenders enz.
Wij halen slechts de voornaamste hoofdartikels aan, wij mogen er niet aan denken al het lezens- en vermeldenswaardige op te sommen. Het volsta aan te stippen dat er geen vak is der Fraaie Boekkunst, dat niet behandeld wordt: ex-libris, boekbinderij, gravuren, bibliotheekwezen, merkwaardige uitgaven, lettergieterijen en wat dies meer.
Nog een enkel woord willen wij slechts zeggen over een hooger genoemde bijdrage Die Sforza-Werke im British-Museum, van welk artikel de uitgevers ons een paar platen ter illustratie van deze nota leenden. Het British Museum bezit een schat handschriften en gedrukte boeken, handelende over de Sforza's, het geslacht dat in de xve eeuw te Milaan heerschte. Weinige jaren geleden kwam de National Gallery te Londen in het bezit van een exemplaar van da Vinci's meesterlijk schilderstuk O.-L.-V. met de rots, van welk werk ook de Louvre een exemplaar bezit. In Engeland beweert men dat het Engelsch exemplaar het echte is, en in Frankrijk dat het Fransche recht op dien titel heeft, maar dat in elk geval het eerstgenoemde in Leonardo's atelier ontstaan is. Het zou dan gemaakt zijn door Ambrogio de Predis, Leonardo's leerling, die ook de zijluiken schilderde, welke insgelijks in bezit der National Gallery kwamen. Deze Ambrogio zou ook de verluchter zijn der Sforzawerken en zoo kwam de bespreking der echtheid van de Londensche O.-L.-V. met de rots te pas bij het onderzoek naar het vaderschap der illustraties van de Sforza-werken uit het British Museum.
Deze Sforza-werken zijn twee in getal het Getijdenboek der Sforza's, dat voor de hertogin Bona Maria werd gemaakt en later aan keizer Maximiliaan I en keizer Karel toehoorde. Het bestaat uit 348 bladen fijnste perkament met 64 volbladminiaturen en 139 afgezette bladlijsten. Het is wel het heerlijkste verluchte handschrift, dat de Italiaansche kunst der xve eeuw voortbracht en het grootste deel der kunstpareltjes, die het bevat, schijnen wel van Leonardo's leerling, den hooger genoemden Ambrogio de Predis te zijn. Het tweede belangrijke Sforza-boek is de Sforziada, vertaald naar het Latijn van Simoneta, een der schoonste met de hand geïllustreerde boeken, die bestaan. Wij deelen er hierbij het eerste blad van mede, waarvan het gedrukte middeldeel door een gepenseelde en gekleurde lijst omgeven is, die ook aan Ambrogio de Predis wordt toegekend. Die miniatuur vertoont de weelderigheid van heerlijke kinderlijfjes, gemengd tusschen grillige dierengestalten en de liefelijke goochelarij met al wat natuur of menschenhand sierlijkst heeft voortgebracht, die de vroegste Renaissance maakte tot het heerlijkste lentegetij, dat de kunst op aarde deed bloeien.
Max Rooses.
|
|