| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Eenige studies en teekeningen van Charlotte Bouten, Goudeket & Co Amsterdam
In het kleine vertrek, dat allereerst zeker wel op betere verlichting zou moeten bogen, vooraleer het met den wel wat weidschen naam van kunstzaal mag worden betiteld, zijn eenige teekeningen en olieverfstudies van de op 25-jarigen leeftijd overleden schilderes Charlotte Bouten tentoongesteld.
Er is niet zeer veel bijeen, maar dat weinige getuigt toch van zoo iets aparts en bizonders, dat er hier wel de aandacht op mag worden gevestigd.
Heel duidelijk blijkt er, o.a. uit een studie van een wit paard en een kijkje in een stal met koeien, een zeldzaam gevoel voor kleur, - terwijl een stilleven van enkele chrysanten met een donkere flesch op den achtergrond, van eerlijk, innig studeeren spreekt.
Een olieverfschets van een reeks gevels, een stilleven van kopergerei en pauwevêeren, - een stemmig intérieur en een tonige aanzet van een kerktoren komen den eersten indruk versterken, en doen het betreuren, dat de zoozeer begaafde kunstenares, die zulk een rake kijk op het haar omringende moet hebben gehad, zoo jong gestorven is.
Een viertal sérieuse krijtkrabbels naar modellen, en een vrouwefiguurtje, luchtig met sepia gewasschen, herinneren ons in de verte aan het werk van een Vincent van Gogh, maar bovenal is het de zeer-marquante teekening Armen, die als een verrassende openbaring voor het kunnen van deze kunstenaresse pleit.
Ik zou gansch niet verwonderd staan bij het vernemen, dat Charlotte Bouten het werk van een Toorop heeft gekend en gewaardeerd, - maar stellig heeft zij in haar teekening Armen niet getracht een nabootsing van diens arbeid te leveren.
De uitdrukking van die door smart verwrongen magere tronies, van de doffe berusting en passieve moedeloosheid van enkele dier deerniswekkende ouwelijke zielen, van de misdadige oogen van een dier rampzalige hongerige facies, van eigen visie getuigend, is hier al verwonderlijk-goed uitgezegd, terwijl het luguber-réalistische nog versterkt wordt door den sober-afgebeelden kop van een lastdier, en het macabere silhouet van een afgesloofden hond.
En achter die figuren-rij verrijst trotsch en statig een imposante reeks gebouwen met weelderigen torenbouw, een veelzeggend contrast vormend met den somber-voortschrijdenden, door ontbering en lijden meêdoogeloos geslagen menschenstoet.
Het kan niet anders, dunkt mij, of een artieste, die zóó iets heeft doorvoeld en wêergegeven moest de bezitster zijn van een rijk gemoed, een open oog, een warm hart, en op haar kortstondig leven zullen dan ook de woorden van den dichter wel van toepassing zijn:
Al wat haar lief was uit den grooten tuin
Der Wereld, had zij lang met teedre zorg
Overgeplant in warmen zielegrond.
Maar gelooven wij dan tevens dat ook voor Charlotte Bouten de woorden der Ouden geschreven zijn: ‘Wien de Goden liefhebben nemen zij vroeg tot zich’.
C.V.
| |
| |
CHARLOTTE BOUTEN: ARMEN (teekening).
| |
Kunstzaal firma B.L. Voskuil Jr, Amsterdam
Heel wat interessante werken zijn hier bijeen.
Allereerst een smijdig kinderkopje van Jaap Maris, waarbij het wit van het mutsje mooi tegen het warm-getinte vleesch en het afhangend haar uitkomt, een studie, waarvan zeldzame bekoring uitgaat; voorts een zeer goede aquarel van het bekende onderwerp ‘het Jagertje’ van dezen meester.
Van Thys Maris een verwonderlijkknappe houtskool-schets, slechts in het midden even verlucht met wat rood krijt, een panorama van Lausanne gevend, met kerktorens en spitsen van gebouwen, die fantastisch opranken tegen de ijle lucht; een niet groote, doch gevoelige zee met pinken van Mesdag, twee schilderijtjes van Jozef Israëls, ‘de wachtende’, het bekende turende vrouwtje voor het raam, en ‘als men oud wordt’, het vermagerde bestje, dat hare handen uitstrekt boven den haard.
Van Artz een imposant doek ‘Vertroosting’, een treurende moeder met haar kind, een werk dat veel licht behoeft om den tonigen achtergrond tot zijn volle recht te brengen, en een goede Tholen, een huis in de sneeuw; twee sobere kerkintérieurs van Bosboom, waarvan vooral één heel-bizonder, waarin het bruin van een enkel figuurtje fraai tegen het intieme wit der kerkwanden uitkomt, een wel wat kleurige, uitvoerige Kever; Kinderen met een kruiwagen, lang niet zoo goed van kleur als zijn Aardappelen rooien, dat ik onlangs te Leiden, op een expositie in het Stedelijk Museum zag; een typige Weissenbruch, Koeien onder boomen, een stemmig hoewel wat droog sneeuwgezicht, Renkum van Théophile de Bock, en een vreemder - aandoend, wat rammelend landschap van denzelfde; een pittige Poggenbeek, weilanden met bruggetjes en koeien; twee Karsen's, een melancholiek-stemmend grijs vaartje met schuiten en een hooiberg met bloeiende boom er voor, - in mijn oog rijper dan veel van zijn later werk; een grootsche sober-gestoffeerde aquarel van Bauer, voorhal van een rood-marmeren moskee, waarvan het groote luchtvak in de poortopening heel terecht gebroken wordt door eenige hanglampen; een zeer-uitvoerige Akkeringa, Zonnige dag, een moeder met haar kind voor een seringenboom staande; een eenvoudig landschapje van Corot en een gevoelige sepia-teekening van Jongkind. Van het werk van den Haagschen beeldhouwer Charles van Wijk, die in deze zaal niet lang geleden een belangrijke tentoonstelling van zijn beeldjes hield, vindt men hier mede zeer goed geslaagde proeven in brons te zien. Alles te zamen genomen is het wel de moeite waard, eens een kijkje te gaan nemen.
C.V.
| |
| |
| |
Uit Brugge
Tentoonstelling van Vlaamsche primitieven
Na den schitterenden bijval der Van Dijcktentoonstelling te Antwerpen, werd te Brussel het denkbeeld opgevat een tentoonstelling in te richten van Vlaamsche primitieven. Doch reeds bij de eerste stappen die werden aangewend zagen de inrichters in dat de uitvoering van dit denkbeeld onmogelijk was, want hoe zou men een degelijke verzameling van primitieven bijeen brengen, als men niet de wonderen had die Brugge binnen hare muren bewaart, en Brugge weigerde volstrekt éen enkel kunstwerk uit museum, kerk of gasthuis te laten gaan. Maar wat onmogelijk was voor de hoofdstad, was niet onmogelijk voor Brugge zelf; het ontwerp kwam in omloop in de oude stad, kunstenaars en kunstliefhebbers spraken ervan, tot eindelijk wijlen de heer baron Ruzette, toenmalige gouverneur der provincie, eenige personen in zijn kabinet vereenigde en voorstelde dat een drietal den last op zich zouden nemen het ontwerp te bestudeeren en de mogelijkheid tot uitvoering te onderzoeken.
De heeren Baron Henri Kervyn de Lettenhove, L. Delacenserie en C. Tulpinck werden met deze taak belast en na korten tijd dienden zij een verslag in dat aanstonds het denkbeeld in een toestand van uitvoering bracht. Aan deze drie komt de eer toe de kloeke grondvesten gelegd te hebben, waarop het gansche gebouw der tentoonstelling van Vlaamsche primitieven zou rusten. Eens dat de eerste moeilijkheden weggeruimd waren, werd het algemeen plan der tentoonstelling geschetst. Men zou te Brugge vereenigen de merkwaardigste werken der oude Vlaamsche kunst, niet enkel op het gebied der schilderkunst, maar op alle gebieden der kunst in het algemeen, om van de primitieve Vlaamsche kunst een zoo volledig mogelijk denkbeeld te geven: schilderijen, miniaturen, beeldhouwwerk, tapijten, wapens, juweelen, munten, zegels, aardewerk, handschriften, boekbanden, kantwerk, naaldwerk, enz. enz. alles wat maar eenigszins kon bijdragen tot de kennis van de schitterendste periode der Vlaamsche kunst zou vereenigd worden: de schilderijen in de Akademie van Schoone Kunsten, het overige in het onovertroffen kader van Gruuthuze. En als een kostbaar schrijn voor dit alles, zal Brugge, de wonderschoone stad, dienen.
Een definitief comiteit is nu samengesteld onder de hooge bescherming van den Koning.
De eere-voorzitters zijn: de H.H.A. Beernaert, Staatsminister - Graaf d'Ursel, Gouverneur der provincie West-Vlaanderen - Graaf A. Visart de Bocarmé, Burgemeester der stad Brugge;
Voorzitter: H. Baron H. Kervyn de Lettenhove;
Algemeen secretaris: W.H.C. Tulpinck.
Schatbewaader: H.R. Coppieters 't Wallant;
Leden: H.H.L. Delacenserie - Baron de Loë - Vermeersch - Mgr Bethune - Baron Liedts - Baron A. Rujette - Baron A. van Zuylen.
Indien het comiteit er in slaagt deze tentoonstelling tot een goed einde te brengen zal het voor hem een driedubbele eer zijn, want de geldelijke middelen verstrekt door Staat, Stad en Provincie waarover het beschikt zijn erg bekrompen. Maar Brugge heeft reeds zoo dikwijls bewezen dat het wel zijn kunstondernemingen tot een goed einde kan brengen zonder veel officieele ondersteuning, en ook in dit geval zal de goede wil en de opoffering der Brugsche burgerij wel volbrengen wat in andere steden, en vooral in de hoofdstad altijd geschiedt bij middel van ruime toelagen uit de staatskas.
H. De Marez.
| |
Uit Brussel
De akwarellisten, 42e tentoonstelling
Op deze tentoonstelling maakte de inzending van den heer Jacob Smits vooral opgang; naast ander knap werk ver- | |
| |
melden we met lof zijn Pietà, de portretten van zijn Ouders en dat van een zijner kinderen met een grooten hond (Kobe en Max).
MATTHIJS MARIS: LAUSANNE (teekening), (eigendom van de firma B.L. Voskuil Jr).
De heer Alfred Delaunois zond een verdienstelijk binnengezicht der St. Pieterskerk te Leuven. Onder de andere zeer goed vertegenwoordigde artiesten merkten we op: de heeren Marcette, Bartlett, Fernand Khnopff, Constantin Meunier, Nico Jungmann, Hoeterickx, Theodore Hannon, Mevr. Gilsoul-Hoppe, Uytterschaut.
| |
De Galerij Le Roy
werd onlangs geopend met een tentoonstelling van de beste moderne Fransche en Belgische schilders, waaronder b.v. werken van Alfred en Joseph Stevens, Leys, De Braeckeleer, Corot, Ch. de Groux, Decamps, Messonier, Troyon, Delacroix. Sedert langen tijd had men niet zooveel meesterwerken van onbetwistbaar gehalte bij elkaar gezien.
G.E.
| |
Uit Den Haag
Tentoonstelling - H.W. Mesdag in ‘Pulchri studio’ van 12 Dec. 1901 tot 19 Jan. 1902
Men heeft er in den laatsten tijd voor geijverd om toch vooral in elke expositie een zekere eenheid te krijgen, waarmee samenging de bedoeling om die eenheid het rustigst tot den toeschouwer te doen spreken. Onze tijd - met eene kunst zich ontwikkelende in de richting der gebruikskunst en in het bezit van oeuvres van verscheidene meesters - die deze wensch deed groeien, heeft de verwezelijking ervan in vele gevallen mogelijk gemaakt.
Zoo is bij deze expositie van Mesdag deze wensch ten deele tot vervulling gebracht. Reeds dadelijk bij het binnentreden in de eerezaal wordt men getroffen door het imposante dat men hier in een geheel van enkele schilderijen heeft weten te geven. Maar we stemmen toe, dat de schilderijen zélf respectabels genoeg moeten bezitten, om hiertoe mee te werken.
Al de werken, waaraan de schilder de roep van zijne beteekenis te danken heeft, zijn niet aanwezig; en zoo zal blijken, dat zelfs deze gelegenheid voor eene volledige en alle eischen te gemoet komende expositie te klein is. Mesdag's bedoeling is niet geweest - waar hij gehoor gaf aan veler wensch en het verzoek van Pulchri's bestuur, een volledig overzicht van zijn werk te geven; zijne bedoeling was in een ‘50-tal schilderijen’ - waaronder dan een 11-tal teekeningen begrepen zijn - ‘een overzicht’ te geven ‘van de verschillende indrukken van de grootsche Noordzee en van het visschersleven aan het zoo schoone strand te Scheveningen’, zooals het in een inleidend woord in de catalogus heet.
In dit voorwoord hebben we meteen een halve bekentenis, die zijne beteekenis klaar in het licht stelt. Mesdag is niet de schilder van ‘de zee’; hij is de
| |
| |
schilder van één zee in een niet te scheiden verband met het bedrijf en leven van eene visschersbevolking; zelden schildert hij de zee zonder een van hare attributen: meeuwen of drijvend wrakhout en immer is het een tallooze malen doorgroefd watervlak, dat in zoele zomernachten melodisch ruischend, in winterlijke stormen ons gierend verhalend, hare geschiedenis van die der visschersbevolking niet te scheiden weet.
Evenals de meeste Haagsche impressionisten heeft Mesdag, hoewel minder bepaaldelijk, voorgangers aan te wijzen. Evenals deze door de Franschen beïnvloed is eene innerlijke verwantschap met de oude Hollanders toch duidelijk. Zijne opvatting sluit zich aan bij de werkelijkheidszin der 17e eeuwers, terwijl hij in de behandeling toont veel van de eersten geleerd te hebben. Ook is zijn aard, naar Hollandschen aard, ingetogener en soms weet hij aan zijne zeeën een stille wijdschheid bij te zetten, die aan die ingetogenheid wel ontsprongen is.
De serie maan-gevallen, voor het schilderen van welke ook de lust bij enkele ouden zoo diep aanwezig was, zet aan deze expositie een eigenaardige bekoring bij. Iemand die zóó de zee weet te voelen, die van haar het zomersche of wintersche in deze mate tot ons brengt, moet wel van haar een stille vertrouwde zijn. Wat deze reeks ook onderscheidt is de delicate en, in zoover als dit met maannachten strookt, gloedvolle schildering; en wat wel opmerkelijk is, hierin toont de schilder een lust voor precieuse bijzonderheden, die men bij dezen man, die gewoon is alles breed uit te meten, zeker niet zou zoeken. Eene andere serie vertegenwoordigt de winterlijke stormen. Eenige schilderijen zijn naar aanleiding van stormen ontstaan waarover men de visschers-bevolking nog lang nadien zal kunnen hooren spreken: de stormen van '94 en '96. Maar de schilder gaat hier niet - waartoe men velen allicht geneigd zou denken, op historische bijzonderheden in. Hij verheft het geval van het bijzondere tot het algemeene en zoo wordt dit schilderij van een verheffender beteekenis, die zonder zich op te dringen, den toeschouwer onweêrstaanbaar aangrijpt.
H.W. MESDAG: BUIÜG WEDER (schilderij).
Van eene serie winters hier aanwezig, lijkt mij het schilderij Winter aan het strand wel het belangrijkste. En soms kan men geneigd zijn, dit schilderij in zijn stil voor zich spreken, wel de machtigst hier aanwezige uiting te vinden. Het heeft betrekking op de ijsdijk die de zee - ik meen in '90 - aan de kust vormde. Het schilderij vertoont een schuit (die een groot deel van het doek in beslag neemt) met neergelaten zeil, tegen den ijsdijk liggende. Daar achter rommelt een donkere grauw-bruine zee; door een gedekte lucht dringt moeizaam het geel-rosse licht. En uit dit barre geheel spreekt zulk een geweldig wintersche glorie, dat we land en winter onvermogend achten ze zóo te geven.
In enkele gevallen nadert de schilder het genre-achtige, zooals blijkt uit Kalefateren en uit Zomermorgen. In dit laatste is een oogenblik van veranderende stemming met oud-Hollandsche accuratesse uitgedrukt. Een morgenzon die bijna zichtbaar de zeedampen opklaart. Maar in beiden - in het láatste minder, vinden we aan figuren en ook wat de han- | |
| |
deling betreft, bijzondere beteekenis verleend.
Verder vinden we hier verschillende episodes uit visschers-bedrijf, als: terugkeeren en uitgaan der visscherspinken, garnalen-visschers enz. in verschillende weerstemmingen, standvastig of veranderlijk. Een treffend geval onder deze laatste geeft Voor de bui, waar de bui de zee al verdonkert en het licht in de wolken een laatste gevecht houdt. Teekenend zijn ook de schilderijen met schelle lichteffekten en over het water rijdende wolk-schaduwen; en, typeerend, niet voor Holland alléen, die met zich tot enorme lucht-kasteelen vormende wolken.
Onder de teekeningen is behalve Stormweder, dat wel bijzonder heerlijke kwaliteiten vertoont, nog opmerkelijk in een ruige teekening De Branding - bijna niet meer dan een enkele golf vertoonende, met aan den lichtenden horizont de silhouet van een enkel scheepje - 's meesters' soberheidszin uit den laatsten tijd.
Zooals we al opmerkten, deze tentoonstelling is, hoewel ze een geheel vormt en wezenlijk een goed overzicht geeft, geen volledige, en met 't oog op des schilder's bekendheid hebben we ons van een geregelde opsomming, die allicht weinig nieuws zou brengen, al evenveel onthouden als van een bespreking van de beste der hier aanwezige werken. In het laatste geval mochten - om er een paar te noemen - zeldzaam complete werken als: Terugkeer van de visscherspinken, Vertrek der Visschersvloot en In de branding, waar in een treffend blij-Hollandsche weerstemming - zon en toch wolken, de bemande schuiten, met geheschen zeilen onder een stevige bries, in de branding steigerend, een hoopvolle vangst te gemoet gaan - niet onbesproken blijven.
Verder zal deze tentoonstelling nog deze beteekenis hebben, dat zij Mesdag's plaats als een der grooten onder de Haagsche Impressionisten, weer eens opniéuw bevestigt.
H. de Boer.
|
|