| |
| |
| |
| |
Paul de Vigne
(Naar aanleiding van een Tentoonstelling zijner werken in het Kunstverbond te Brussel, van 30 December 1901 tot 12 Januari 1902.)
ONZE Belgische beeldhouwschool staat thans - zooals blijkt uit de laatste internationale tentoonstellingen - hoog aangeschreven in de kunstwereld. En zelfs de Fransche beeldhouwers, die gedurende de laatste tien jaren zoo hoog werden geprezen, steekt zij - Rodin natuurlijk uitgezonderd - naar de kroon. De Belgische beeldhouwkunst onderscheidt zich door het genie van haar meesters, door hunne werkkracht, door verscheidenheid en overvloed van temperamenten. Alle genres worden er behandeld: van het neo-gothieke en pseudo-naïeve van een Georges Minne, tot de woeste vormenpracht van Jef Lambeaux. Een halve eeuw geleden bleef echter nog één plaats onbezet op het werkterrein van onze groote meesters: de plaats die door Paul de Vigne zou worden ingenomen.
Door deze tentoonstelling, waarmee het Kunstverbond van Brussel het jaar is ingetreden, werd de aandacht weer gevestigd op dezen te vroeg gestorven meester. Lang vóór zijn dood was de Vigne wel door ziekte verhinderd nieuwe werken toe te voegen aan den schat van onze nationale kunst, maar wat hij ons heeft nagelaten draagt den stempel van 't volmaakte, onveranderlijke en nieuwe, die aan alle echte meesterwerken eigen is. In de bloeiende pleïade van onze beeldhouwers, waar de weelderige en onstuimige lichaamsvormen, meer nog dan de liefde-passie, worden verheerlijkt door Lambeaux, en het haast heiligsobere en rhythmisch bewegende der werklieden wordt weergegeven door Constantin Meunier - voelde Paul de Vigne, zich met zijn verfijnden smaak, aangetrokken tot het ranke en slanke, zonder dat hij daarom stevigheid en vastheid verwaarloosde.
Paul de Vigne werd geboren te Gent, den 26 April 1843, uit een kunstenaarsfamilie: zijn vader was beeldhouwer en zijn oom schilder.
| |
| |
AUG RODIN: PORTRET VAN PAUL DE VIGNE (brons).
| |
| |
Na de eerste lessen in zijn vak van zijn vader ontvangen te hebben, volgde hij een tijd lang de leergangen van de kunstschool zijner geboortestad - daarna die van de Antwerpsche Akademie; maar hoe degelijk en methodisch het onderricht daar toen ook was, beantwoordde het niet aan de aspiraties van den jongen de Vigne, en voldeed het maar ten halve aan zijn zin voor edele vormen en sculpturaal-mooie verhoudingen. En hoewel hij in 1869 slechts den tweeden prijs van Rome haalde, ging hij op eigen kosten studeeren in Italië, waarheen hij zich zoo machtig aangetrokken voelde.
PAUL DE VIGNE: FORTUNATA (brons).
En weldra vinden wij hem weer te Florence, de moederstad bij uitnemendheid van plastieke voornaamheid, waar de geniale beeldhouwers leefden, die de voorlichters zijn geweest van de groote schil- | |
| |
ders der Renaissance. Te Florence, in een gasthuis, wees de stervende Nanni Grosso een kruisbeeld van de hand, en vroeg er een van Donatello, omdat hij anders in wanhoop zou sterven over slecht werk in zijn kunst; te Florence bekent Cellini, in een toespraak tot zijn leerlingen, zijn heidensche vereering voor het onovertroffen menschelijk mooi; te Florence dweepen de begeesterde boetseerders als Ghiberti, die het niet alleen voor onmogelijk hield de hooge volmaaktheid van een antiek beeld in woorden uit te drukken, maar zelfs beweerde dat het oog niet in staat was er het verrukkelijke van te genieten, en alleen de hand bekwaam achtte het door aanraking te ontdekken; op Florentijnsche beeldhouwerij was Paus Clemens VII zoo zeer verliefd dat hij, reeds blind door den naderenden dood, den Christus van zijn geliefkoosden beeldhouwer Cellini niet meer onderscheiden kon bij het schijnsel der gewijde kaarsen, maar de volmaakt-mooie rondingen van het meesterwerk hartstochtelijk met zijn koud wordende handen beroerde!
PAUL DE VIGNE: MARNIX (brons).
Van Florence, waarvan de kunstatmosfeer het forsche van de Vigne's Vlaamsch temperament moest verzachten met het zeer Latijnsche begrip van afmeting en verhouding, en aan zijn stijl het trotsche en waardige, eigen aan een der grootste bloeitijdperken der beeldhouwkunst, moest bijzetten - begeeft hij zich naar Rome, waar hij naast de heerlijke antieken overal de uiting van zijn geliefden Florentijnschen geest wedervond. In de Eeuwige Stad ontmoet hij enkele kunstenaars uit zijn land: Coppieters, Mignon, Xavier Mellery, Frans Servais - zijn geestesbroeders, evenals hij strevend naar dege-
| |
[pagina t.o. 58]
[p. t.o. 58] | |
PAUL DE VIGNE: PSYCHE (marmer).
| |
| |
lijkheid en volmaaktheid in de kunst. De brieven welke deze vrienden aan elkaar schreven, en het boek door een hunner uitgegeven, leggen getuigenis af van de esthetische bekoring en sympathie waarin zij leefden, en doen denken aan de wijze waarop Stendhal, een ander Italianisant, altijd van zijn aangenomen vaderland sprak.
PAUL DE VIGNE: VOLUMNIA (was).
Ook is het licht te begrijpen dat de Vigne, drie jaar later te Gent teruggekeerd, zich wat vervreemd gevoelde en bij de eerste gelegenheid weer naar het land der zon zou vertrekken. Wat zou hij te dien tijde wel niet gegeven hebben om er zijn heele leven te kunnen doorbrengen! En toch zou hij weldra voor goed naar het Noorden weerkeeren. Maar na een kort verblijf te Brussel, voelde zijn kunst zich aangetrokken tot onderwerpen en modellen van soberder lijn, van minder uitgezette rondingen; ondanks zijn Vlaamsche forschheid en volbloedigheid had hij meer zuidelijke, haast klassieke neigingen; hooger ontwikkeld en meer verfijnd dan de meeste van zijn Belgische tijd- en kunstgenooten, verbleef hij jarenlang te Parijs, waar hij o.a. die heerlijke Onsterfelijkheid uitvoerde, gewijd aan de nagedachtenis van den grooten portretschilder Lieven de Winne. Te Parijs ontwierp en schetste hij ook zijn Verheerlijking van de Kunst, die den gevel van het Museum te Brussel versiert.
| |
| |
PAUL DE VIGNE:
DE ONSTERFELIJKHEID (marmer) (van de voorzijde gezien).
Gewapend en gesterkt door ondervinding en praktijk, door vergelijking en reizen, kwam de Vigne zich voor goed ten onzent vestigen; van toen af was hij zeker van zich zelf, en vreesde niet meer gestoord te worden of aanstoot te vinden aan officieele conventie evengoed als aan onbeschaamde en grove anarchie in de beeldhouwkunst van zijn omgeving. En toch, ik herhaal het, had hij geen enkel van de grondhoedanigheden van zijn ras verloren of verloochend; hij bleef vóór alles Vlaamsch door de stevigheid, de forschheid, de zin voor gezonde vormen, de liefde voor breede spierwerking. In Italië, en later in Frankrijk, had hij zich verfijnd maar was niet bloedeloos geworden of verweekt. Zijn naakte beelden bleven even rijk maar meestal meer gespierd en steviger geboetseerd en ineengezet dan die van de meeste zijner Belgische confraters; als fijnproever in zijn kunst onderscheidde hij in de overvloedige massa's die zich aan hem voordeden, de vormen die waarlijk verdienen door beitel of boetseerstek te worden vereeuwigd; hij stelde samen, koos, zocht met kundigheid uit, en bestempelde met het merk van voorname sierlijkheid en van hoogsten vormenadel, de afbeelding van een model, dat een ander maar botweg zou hebben nagevolgd of gemouleerd; in één woord: hij streefde er naar, weelde van vormen met juistheid en fijnen toets te doen samengaan. Hij bezat de gave die zooveel van onze beste figuurbewerkers missen, schilders zoowel als beeldhouwers: van het vulgaire en ruwe der natuur tot een kunstwerk om te scheppen. Zijn Genius uit de groep van het Brusselsch Museum is er een treffend voorbeeld van. Het is een type van een krachtig en flink jongeling, wiens jeugd tot volle ontwikkeling is gekomen en tot mannelijkheid ontluikt; de borst is breed en stevig, maar minder gewelfd en gevleesd dan die welke onze Jordaensche en Rubeniaansche Vlamingen liefhebben; de heupen zijn fijn en slank van golving, in de dijen worden de spierrondingen niet
overdreven, de beeldhouwer heeft in de stof van zijn figuur die toetsen en die teergevoeligheid weten te leggen, die zooveel bijdragen tot de harmonie van het geheel, zonder één onderdeel ten koste van andere plastische
| |
[pagina t.o. 60]
[p. t.o. 60] | |
PAUL DE VIGNE: DE ONSTERFELIJKHEID (marmer).
| |
| |
elementen te verwaarloozen. Het edele peinzende gelaat van den jongen god brengt aan de geheele figuur alleen de ‘appoint de l'expression’ bij, zooals Charles Blanc het zou uitstekend zei van de uitdrukking der Grieksche beelden.
Men mag ook zeggen dat de werken van Paul de Vigne uitmunten door de physionomie en de schikking der lijnen. De massa's wegen tegen elkaar op, zij zijn niet enkel een bekoring voor het oog, ze worden een uitdrukking voor de gedachte van den beeldhouwer. In de plastische kunst staat de geheime harmonie der teekening gelijk met de harmonie der tonen in de muziek, die oor en ziel tegelijk treffen. Op het eerste gezicht moet men, door het zachte of krachtige, het sobere of grillige der omtrekken, kunnen voelen wat het beeld is en wat het uitdrukt. En de figuren, de groepen en de portretten van den Gentschen meester beantwoorden aan deze vereischte, zonder welke er geen volstrekte beeldhouwkunst bestaat, maar enkel min of meer gelijkende, of liever te zeer gelijkende en stereotype nabootsing van weinig zeggende gebaren of voorstellingen.
Door die beteekenis der verhoudingen en der nuancen ligt over de meesterlijke Onsterfelijkheid zoo'n heerlijk waas van reinheid, verheven bespiegeling en geestelijke vlucht. Niet minder bewonderenswaardig is de Sennenymf van het Anspach-Monument te Brussel, in haar huiverend-schroomvallige naaktheid van jong meisje.
Het monument van Breydel en de Coninck op de Groote Markt te Brugge is algemeen bekend. Hier afzonderlijk tentoongesteld, leveren de koppen der twee gemeentenaren een heel nieuwe aantrekkelijkheid op, en zijn een ware verassing. Zij kenschetsen een omkeer of liever een hoogere volmaking in de kunst van den meester. Het was te verwachten dat hij, na geheel in slankheid en sierlijkheid te zijn opgegaan, ook de vertolker van kracht en forscheid zou zijn geworden. Deze twee koppen van Breydel en de Coninck, waarin de ziel zoo uitstekend wordt uitgedrukt en geopenbaard, deze twee heldenkoppen, of liever nog deze dubbele samenvatting van de ziel der Vlaamsche Gemeenten ten tijde van den Slag der Gulden Sporen, beloofde ons het opbloeien op Vlaamschen bodem van een kunst die de evenknie van die van Rodin zou zijn. Op deze tentoonstelling bewonderde men ook twee studies van jongenskoppen naar hetzelfde model, zoo schoon als de meest vervoerende en betooverende beelden der Italiaansche condottieri; en hier wordt deze voorname trotsheid, waarvan de Vigne zich in Italië doordrong, verrijkt door een zeer modern streven naar psykologische en pathetische uitdrukking.
Men heeft nu te Brussel ook studiën en herinneringen uit Italië weergezien, o.a. zijne teêre Poverella, verder zijne Psyche, een zijner beste scheppingen; de portretten van den Heer en Mevr. de la Hault,
| |
| |
dat van den schilder Eugeen Smits; een lijdende Christuskop, enz.
Te Brussel verkeerde de Vigne slechts met weinige vrienden, de getrouwe makkers van zijn jeugd. Ik ontmoette hem een paar keeren bij den schilder Xavier Mellery, in dat poëtisch kluisje bij het Koninklijk Park, waarvan het hooge kreupelhout prachtige achtergronden vormt voor dat kloosterachtig en gemoedelijk tuintje, dat zoo dikwijls door den eenzame van Laeken geschilderd werd. De Vigne deed zich aan mij voor in de volle kracht van zijn leven en van zijn kunst. Hij was een groote man, flink geschouderd, met open en fijn gelaat, volbloedig, bruin van haar en baard, met oogen van brons en goud, en mooizinnelijken zienersblik.
In het portret van de Vigne door Rodin, eveneens in het Kunstverbond ten toon gesteld, heb ik al het aantrekkelijke en innemende van dit kranige en edele hoofd weergevonden. Toen ik de Vigne leerde kennen, was ik er ver af te vermoeden, hoe het kort nadien met dit schitterend en hoog vernuft zou vergaan.
Welke meesterwerken zou hij nog hebben kunnen voortbrengen! Onder het kneden en herkneden zijner techniek, zou hij zeker wat meer geestesleven en zielestrooming hebben gebracht in een kunst, die zich in België, op weinig uitzonderingen na, al te dikwijls alleen openbaart in lofdichten en lierzangen aan grof gevleesde lichaamsvormen.
Georges Eekhoud.
| |
[pagina t.o. 62]
[p. t.o. 62] | |
PAUL DE VIGNE: JAN BREYDEL (brons).
|
|