Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Een dokument van Duitsche opdirkings-kunstEIN Dokument Deutscher Kunst heette die met ontzettende reklame, dezen zomer te Darmstadt gehouden tentoonstelling op de Mathilden-Höhe. Dat ik het éene, wél-sprekende woord in mijn vertaling tusschenvoegde, zal genoeg zijn om mijn lezers voor te bereiden op de waardeering, die ik er over uit ga spreken. Of liever, op de walging, die ik eens luchten moet over deze misselijke aanstellerij, deze grofgevoelige goochelarij met het diepzinnige, ernstige en ‘moderne’ in de bouw- en versieringskunst, deze tooneel-achtige, pronkerige en ploerterige ‘gemeenschapskunst’, deze liederlijke uitbarsting van wat zich in de 30 jaren van Duitschlands vetwording aan valsch gevoel, valschen schijn en opkomelingsijdelheid had vastgezet. De Kölner Ring was van een heiligen eenvoud vergeleken bij deze Darmstädter dokumenteering eener wansmakelijke wánbeschaving. Wie deze tentoonstelling alleen heeft leeren kennen uit de fotografische reproducties in het tijdschrift Deutsche kunst und Dekoration zal allicht geneigd zijn me van ongemeene galligheid te verdenken. Zoo bij stukjes en beetjes in wit en zwart vertoond, laat zich deze aaneenschakeling van moderne kunstenaarsvilla's en kunstenaars-‘interieurs’ desnoods nog aanzien. Men zal veel logs en zwaars hier en daar ontdekken, maar ook nogal een meubel van eenvoudige goede lijnen, een kamerhoek van goede samenstelling en gezellige levenskunst. In hoofdzaak evenwel is hier de reproduceerende camera een groote leugenaarster geworden, want zij heeft de kleuren en de stoffage en dus de glanzing en schoonschijnerigheid, de wulpsche weelderigheid, de opera-achtige effectbejagerij verdonkermaand, daarentegen versterkt de vooral naar Engelsch voorbeeld gevolgde structuurmethoden, en alweer verzwakt de naar den Belg Van de Velde nagekalkte structuur-mishandelingen. Het is dezelfde geschiedenis, die ik | |
[pagina 49]
| |
bij de groote Engelsche schilderijen-tentoonstellingen zoo dikwijls beleefd heb: in een fotografische afbeelding ziet een doek er respectabel en zelfs aantrekkelijk uit, en ik zeg tegen me zelf dat ik het toch diende te gaan zien. Maar in de werkelijkheid blijkt het dan meest slecht geschilderd en op effectbejag gemaakt. - Precies als het werk van de Darmstädter kunstpleiade.
Heel deze tentoonstelling met haar katalogus, haar restaurant en restaurants-wijnkaart van een Aubry Beardsley'sche wulpschheid, is inderdaad een dokument geworden van 't geen de toepassing van juiste beginselen wordt in de hoofden en handen van overprikkelde, slecht gevormde en onbeschaafde, immers valsch-overbeschaafde menschen. In dien katalogus komen enkele beginselverklaringen voor over de valsche overlading der handelsversieringskunst, over de noodzakelijkheid van eenvoud en doelmatigheid, die men als grondwetsartikelen van onze nieuwere kunstnijverheid kan onderschrijven. Maar deze Duitsche heeren raken toch al gauw in den war door hun fin-de-siècle zucht tot Luxus, hun behoefte aan buitengewoonheid en verfijning, en hun mal-aanstellerig symbolisme. In eene uitvoerige beschrijving van het huis van Prof. Behrens krijgen we o.m. de volgende fraaiigheid te lezen: ‘Um zu erzielen, dass das “Musik-Zimmer”, recht eigentlich der festliche Raum des Hauses, seiner Bestimmung entsprechend höher wurde wie die umliegenden Räumlichkeiten, war es nothwendig, von dem Vorplatze aus zwei Stufen hinabzuführen und ausserdem die Decke des Musik-Zimmers noch um ungefähr ebensoviel höher zu legen als die des anstossenden Ess-Zimmers. Die beiden Stufen haben den genannten praktischen Zweck; dann aber auch den weiteren, vergeistigten, dem Verkehr zwischen Speise- und Musik-Zimmer eine rhythmische Bewegung zu verleihen. Das Herabsteigen gibt uns das psychische Gefühl des Bereitseins zu Etwas, das Heraufsteigen das des Erhebens zu Etwas und in diesen Gefühlen geben sich sehr wesentliche Stimmungen im Menschen zu erkennen.’ Een Hollander met wat nuchterheid krijgt van zulk een ‘Vergeistigung’ van twee treedjes al dadelijk den kriebel en gaat zich afvragen wat deze vergeestelijkte bouwmeester wel zou weten af te leiden uit het bestaan van al die trapjes en tusschen-kamertjes in onze ouwe Amsterdamsche woningen. En wat een ‘verheffing’ moet er niet liggen in het bewonen van een onzer torenhooge bovenhuizen, of een ‘laagvloerschheid’ in het huizen in een der laagliggende benedendito's! - De baas in deze symboliseeringskunst is evenwel toch maar het geestelijk hoofd van deze gansche kunstkolonie, de profeet der Aanstellerigheid, Professor Joseph M. Olbrich. Om mijn lezers ook iets plezierigs aan te doen, ga ik uit zijn beschrijving een paar dingsig- | |
[pagina 50]
| |
heden afdrukken, die er in den oorspronkelijken drukvorm nog wat geaffecteerder uitzien! ‘Der Geist, der im Innern wohnt, hat hier nach aussen sein Gepräge erhalten. Dit ‘frei von falscher Pose’, dat ik onderschrapte, belooft iets. En ziehier nu hoe deze aanbidder der ‘falsche Pose’ daar ingeduikeld zit, zóó dat hij de volgende ‘eenvoudige’ dingen neerschrijft: ‘DIE HALLE. - Der Raum des Lebens, für Ernst und für Freude wechselnder Tage und Wochen. | |
[pagina 51]
| |
Die gelbe seidene Wand mit strengem perlendem Ornament und elfenbein getontes Ahornholz als der Ausdruck der Frische beim Erwachen nach der Ruhe. Zoo'n geelzijden slaapkamer met paarl-ornament en hout als elfenbeen, om de frischheid bij het wakkerworden te symboliseeren moet men zien, om te gevoelen, hoe hier de valsche pose tot haeterenkunst (?) geleid heeft. Nog sterker krijgt men die sensatie in de weelderige badkamers met marmeren vloeren, marmeren badkuipen en muurschilderingen in naakt-figuren; door de sensueele betinting en bekleeding, de lichtsprinkelingen uit de eindelooze electrische lampjes; de glimmende, glinsterende vloeren, zolders en muurbetimmeringen, de zwaar vergulde buitendeuren, de wandbeschilderingen in enkele dezer huizen. Er is niets van rust, van intieme huiselijkheid, van strenge soberheid in een dezer pronkvilla's te ontdekken. Men kan er zich alleen ‘artiesten’ in voorstellen in fluweelige jasjes, met Lohengrin-blonde-baarden, opera-achtige gebaren en vrouwengestalten in de doorzichtigste gewaden. Hier zou Hedda Gabler hebben kunnen wonen; of een schilder als Franz Stuck, wiens verfijnde navolgingen van Böcklin's gezonde en forsche natuur-zinnelijkheid we weer als voorbeeld van al deze opgedirkte schildersbouwkunst terugvinden. Het is alles anders niet dan de uiting van Duitsche Schwulst onder den muffen dampkring van een parvenu-periode, zooals Duitschland nu achter zich heeft. En daarom, al bekent zij zich tot soortgelijke grondbeginselen, als de nieuwere Engelsche en onze Hollandsche kunstnijverheidsbeweging tot de hunne maakten, ze staat daar tegenover als 'n tegenvoetster. Ook William Morris werkte, practisch, alleen voor de rijken, omdat het deugdelijk handwerk dat hij enkel toeliet, van zelf kostbaar werd; en in zijn gedichten barst er uit zijn forschrijpe natuur een heele gezonde zinnelijkheid los. Maar het werk van hem zelf en zijn mede-standers der Arts-and-Crafts is altijd potig, lijnig en dikwijls zelfs òverstreng; in de kleuren (zijn tapijten o.a.) fel en schel; in de verfijning van enkele versieringen voornaam, nooit theatraal-wulpsch of poenig. En onze eigen Noord-Hollandsche jongere kunstnijverheids-bouwkunst, van den Amstelhoek en 't Binnenhuis, die allereerst structuraal is, lijdt eer aan overforschheid en hoekigheid dan aan òversierlijkheid. Maar ze is in elk geval in haar eenvoud streng, bovenal eerlijk en oprecht, en stoer-flink. Haar behagelijkheid wordt eerst zichtbaar voor wie die in doelmatigheid, zuiverheid van verhoudingen en ingehoudenheid van vlakversieringen weet te onderkennen; zij ligt er nooit bovenop, en is de vijandin van alle salon- | |
[pagina 52]
| |
achtigheid, artiestiekerigheid, pronkzucht. Zij zoekt integendeel onze hoogere beschaving door een terugkeer tot den echten eenvoud uit te drukken, en haar aristocratisme (want alle echte kunst loopt van de groote menigte weg) is over de hoofden der snobs heen teruggesprongen tot de volksstoerheid. Er is in deze Darmstädter ‘kunstenaars-’ kolonie ten slotte maar éen man dien men inderdaad als een fijner begaafde natuur kan waardeeren, en dat is Bosselt, wiens werk in het Ernst Ludwig-Haus aan plaquettes en medailles en door anderen uitgevoerde metaalvoorwerpen en sieradieën een gevoeligheid van toets en een constructieve zelfbeheersching toonen, waarvan een mensch bekomt, en die gelukkig bewijzen dat we in heel deze overige kunstmakerij eenvoudig een afdwaling van den Duitschen aard te zien hebben. Elk volk heeft een kant, die in zijn kunst zich zoekt op den voorgrond te dringen en die alleen door strenge zuivering van eene hoogere cultuur te verwijderen is. Wij Hollanders worden gauw grof en plat; de Duitschers, raak er tegenover, worden al te vlug opgeblazen. De rethoriek en de theatraliteit, die hun frissche en natuurlijke volkseenvoudigheid zoo snel boven het hoofd vliegen, hebben in het eind der vorige eeuw kwaje bondgenooten gevonden in de zucht om de fin-de-siècle overbeschaving der andere volken te verduitschen en te overtreffen; en de poging, om door het realisme tot de volksnatuur en echtere Duitsche beschaving terug te komen, is er maar nauwelijks gelukt. Deze Darmstädter tentoonstelling zou kunnen helpen om de Duitschers door een afschrikkend voorbeeld te genezen, als niet de gestadige en blinde jacht naar het modieuse de menschen zoo licht in de war hielp, en de hooge toon dezer zelfvoldane artiesten de bourgeoisie, die nooit weet wàar ze 't eigenlijk zoeken moet, niet zoo licht in de war hielp met den roep van: ‘wij zijn 't modernisme, 't secessionisme’ - en al zulke ismen meer. Ook bij ons is het gevaar niet gering, dat de handel, die enkel aan het broodje te denken heeft, met een vliegen-afvangerij de menigte van de concurrenten weg moet lokken, en haar graag met den schijn van ‘het nieuwste snufje’ lokt, zich op deze Darmstädter knoeierij zal werpen, zooals ze al de Van de Velde-ondeugdelijkheid, en de Münchener en Weener secessionisten-modieusheid aan het na-apen is onder een ‘Arts-and-Crafts-’ vlag die juist de tegenstelling der Engelsche beweging van dien naam bedekken moet; in ‘Modelhuizen’ en dergelijke. Ook de bouwkunst verloopt al meer in krullemieërijen en ‘flamboyante’ opgedirktheid,Ga naar voetnoot*) veel erger en onsolieder (constructief en zedelijk) dan de aannemers-nuchterheid van vroeger. En al | |
[pagina 53]
| |
is het zoo erg niet, als onze beurs-opkomelingen zich aan dit schijngeschitter vergapen, omdat de werkelijke beschaving toch buiten hen omgaat en zij een strenge kunst niet zouden kunnen dulden (speculatie en strengheid gaan waarlijk niet samen) - er blijven velen over die wel willen loskomen uit het timmermans-meubileer- en versieringswerk van opgezette bekroninkjes, brekende pilaartjes, knussige knopjes, opgelijmde lijstjes en al zulke verdere fabriekmatige fraaiigheden, maar niet tot duidelijk inzicht kunnen geraken van waar en waarin 't dan wèl te zoeken is. Dezen worden licht het slachtoffer van een reclame-kunstvaardigheid als te Darmstadt dezen zomer de horrelpijp danste. En daarom mocht er in dit tijdschrift tegen de vunzigheid ervan gewaarschuwd worden. Ernstig in bijzonderheden bespreken kan ik die tentoonstelling niet. 't Werd me er te gauw wee om het hart om me in de details van deze gepleisterde bouw- en sierkunst in te werken. 't Is ook niet noodig. Het algemeen karakter aan te geven was ruim voldoende.
L. Simons. Amsterdam, October 1901. |
|