| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Expositie van eenige schilderijen, teekeningen en lithografieen door Aug. Allebé (kunstzalen C.M. van Gogh, Amsterdam)
Even bescheiden als de meester zelf, is deze tentoonstelling. Het hier bijeengebrachte getuigt van een zeldzaam fijn gevoel, maar bovendien van verbazende knapheid, en wèl is het te betreuren, dat de éminente Hoogleeraar-Directeur van de Amsterdamsche Rijks-Academie niet méér tijd heeft om zelf te produceeren.
In een van zijn jongste werken, een stilleven van houten lepels en uien, sober van kleur, dat in 1900 werd geschilderd, zijn bizonder goede qualiliteiten aanwezig, en er valt hier bovendien een breedheid van peinture te bewonderen, die verrast, en te meer tot waardeering van dit veelzijdig talent stemt, als men bedenkt, dat het superbe uitvoerig-gelithografeerde portret van den heer van Santen-Kolff van dezelfde hand afkomstig is.
Bij de Heks is een schilderij, dat het tusschen de beste Fransche Meesters zoude uithouden, terwijl uit een copie (Vluchtelingen naar Hebert) blijkt, dat ook de technische geheimen van anderen dezen kunstenaar niet verborgen bleven.
Een aquarel Doode hond en talrijke croquis uit Artis van papegaaien, krokodillen, apen enz., geven het bewijs, welk een kundig teekenaar en uitmuntend opmerker Allebé is, terwijl zijn gevoel voor kleur hier vooral uitkomt in een fragment van het Leidsche gasthuis, en in Dorpskinderen.
Allebé's arbeid moge den jongeren wat ouderwetsch voorkomen, - verouderen zullen deze werken zeker nooit, en, al kunnen wij ons met het romantische, dat sommige zijner uitingen kenmerkt, thans niet meer ten volle vereenigen, wij dienen niet voorbij te zien, dat deze meester o.a. reeds in 1858 het hierboven genoemde portret lithografeerde, - een steenteekening, zóó volmaakt, dat deze veilig met de beste van Jan Veth op één lijn kan worden gesteld.
C.V.
| |
Tentoonstelling van beeldhouwwerk en gebruiksvoorwerpen, uitgevoerd in grès cérame, door J. Mendes da Costa (E.J. van Wisselingh & Co, Amsterdam)
De gevoelig-gemodelleerde aapjes van Mendes da Costa zijn zeker aan velen bekend, evenals zijn typige beeldjes, aan het Israëlitische volksleven ontleend.
‘Na een paar jaar werken en zoeken heeft de heer Mendes een grondstof (Grès Cérame) gevonden, die, gebakken en geglazuurd, volkomen zuiver de vormen laat bestaan zooals ze waren vóór zij in den oven kwamen’ - zegt de schilder M.W. van der Valk in een waardeerend voorwoord van den catalogus, - en wij zijn het met dezen artiest eens, waar hij verder beweert, ‘dat de aantrekkelijkheid in dit werk dan ook juist de strenge soberheid in de uitvoering is, zoo totaal in overeenstemming met den aard der stof.’
Bij de firma van Wisselingh geeft de heer Mendes thans verscheidene goedgeslaagde proeven te zien, waarvan
| |
| |
vorm en kleur uitmuntend tegen de étalage, met wit molton bekleed, uitkomen.
Als bizonder fraai noem ik van de beeldjes vooral: het ineengedoken zieke aapje, de liggende kameel en dromedaris, javaansche danseres, en het paar uiltjes (welke reeds vroeger, in brons uitgevoerd, in ‘'t Binnenhuis’ waren te zien).
Een bloemenbak, versierd met gestyliseerde papegaaien, vooral ook een theestel en een paar melkkannen, geven het bewijs, hoe fraai en voornaam deze eenvoudige gebruiksvoorwerpen kunnen worden, wanneer een artiest als Mendes het modelleeren er van op zich neemt, en de kleuren bepaalt.
Alle teekenen zijn dààr om ernstig aan eene herleving van onze nationale pottebakkerskunst te gaan gelooven, en artistieke proeven als die van den heer Mendes kunnen stellig medehelpen om onzen naam op dit gebied, ook in 't buitenland te helpen vestigen en hoog te houden.
C V.
| |
Tentoonstelling G.H. Breitner in ‘Arti et amicitiae’
Al was het wel te voorzien, dat een expositie van Breitner's ‘OEuvre’ om verschillende redenen bizonder belangwekkend moest worden, - dat de tentoonstelling zóó imposant, de indruk zóó overweldigend zoude zijn, zullen zeker weinigen hebben gedacht, en gerust mag hier van een kunstenaar ‘bij Gods genade’ worden gesproken!
Als geen ander heeft Breitner het mooi van Amsterdam gevoeld, - en als geen ander heeft hij dit weten weêr te geven. Welk een op ende op gezond réalisme, overal in dit door en door eerlijke, oprechte werk, - wat een forschheid in opzet en bouw, welk een helderheid en klaarte, zelfs in de donkerste, diepste tonen.
G.H. BREITNER IN ‘ARTI ET AMICITIAE’ (met bizondere toestemming voor Onze Kunst gefotografeerd)
Van den beginne af is Breitner, zich van zijn kracht bewust, zijn eigen weg gegaan, - alles spreekt hier dan ook van een innige overtuiging, waarmede hij zelf niet schipperen kon, en van daar ook een eenheid, die nergens wordt verbroken, een harmonisch geheel, door niets verstoord.
Wat ons bovenal bij Breitner treft, is zijn veelzijdigheid. Nu eens wordt zijn oog geboeid door de vroolijke kleuren in bonte wemeling van papieren mutsen der op ‘Hartjesdag’ toegetakelde kinderen, - uitkomend tegen een huizenachtergrond, die even aan aquarellen van Witsen doet denken, - dàn zijn het weêr de besneeuwde grachten, waarop zich de sleeperskarren, moeizaam door paarden getrokken, voortbewegen, - die hem inspireeren voor een schilderij.
Breitner heeft zoowel stillevens als landschappen, militaire onderwerpen als portretten, stadsgezichten als intérieurs met figuren geschilderd.
Maar overal blijft de kleur, de gamma
| |
| |
van toon voor hem hoofdzaak, - en nóóit geeft de artiest de illustratie van een geschiedenis.
Want zelfs, waar hij, zooals in zijn Montmartre, op de grens komt, en hij àl 't navrante van een afgesloofden, uitgeleefden knol te zien geeft, - daar boeit hij allereerst toch door de combinatie van verschillende blonde tonen, die hij in dit Witte paard zoo meesterlijk-breed tegen elkaâr heeft gezet.
Breitner is ook de schilder van de beweging, van de actie. Schijnbaar enkele détails opofferend aan het geheel, quasi de teekening van onderdeelen verwaarloozend voor de uitdrukking van het mouvement, weet hij altijd precies hoever hij gaan kan, en overschrijdt hij nimmer de grens in zijn accentueeren.
Zie zijn rollende rijtuigen en trams op het Rokin, zijn galoppeerende en dravende Huzaren, zijn door den wind in regen voortgezweepte vrouwen, zijn zwoegende sleeperspaarden, - in alles geeft hij zoo voortreffelijk de actie terug.
(Eene uitvoerige bespreking over Breitner met reproducties naar de tentoongestelde werken wordt tot het volgend nummer verschoven).
C.W.H. Verster.
| |
Uit Antwerpen
Als ik kan
Het heeft ons veel genoegen gedaan te zien, dat een heele bent jongeren weer wat jeugd en levenskracht is komen brengen in dezen kunstkring, die weleer dagen van glorie heeft gekend maar op den duur was gaan verloomen en versuffen. Het 50tal werken, onlangs in het Kunstverbond geexposeerd, heeten we in dien zin een mooie belofte.
Onder de jongeren merkten we op: Felix Gogo, L. Spanoghe, A. Van Thol, Alf. van Beurden Jr, J. Posenaer, Isidoor Opsomer, Ernest Midy, J. de Mey e.m.a. Niet dat hun werk over 't algemeen ver boven een gulden middelmaat verheven is - maar er spreekt een streven uit, dat mettertijd zijn vruchten kan dragen.
Naast de nieuwgekomenen hebben ook de ouwe getrouwen - (die nu in waarheid óók nog niet ‘oud’ zijn) - stand gehouden, en onder deze vermelden we Evert Pieters, Henry Rul, Aloïs Boudry, Rosa Leigh, Frans Proost, Em. Vierin.
Door flinke samenwerking van deze verschillende krachten, zal Als ik kan ons wellicht nog verrassingen voorbereiden, zooals we er vroeger mochten beleven. Gaarne verwachten we hiervan het beste.
X.X.
| |
In het kunstverbond
stelden een groep leden enkele nieuwe werken ten toon. Men merkte er op vijf zeer heldere, zeer zonnige landschapjes van J. Rosseels, waarin men weer de groote eigenschappen van dezen baanbreker in het plein-airisme weervindt, maar waarin een zekere gelijkvormige zoeterig-mauve tint misschien wat vermoeiend werkt. Van Frans Mortelmans een aantal breed en sappig, met ware virtuositeit geborstelde stillevens: druiven, perziken, rozen, bestofte flesschen, uien, visch. Men bewondert de vastheid van hand, het mooie, transparante der kleur, het treffend-reëele, en toch losse, luchtige der schildering - maar men vindt het jammer dat een artist, die over zulke buitengewone techniek beschikt, zoo nuchter-materieel blijft, en niet eens wat ziel in zijn onderwerpen weet te leggen. Men denke eens even aan de stillevens van Jordaens.
In de landschapjes van Em. Vierin vonden we een op prijs te stellen streven naar oorspronkelijkheid van visie; hij heeft een aardige kijk op de dingen, hoewel zijne kleur wat dof, wat dood, wat dik blijft. Verder werk van Frans Lamorinière, Eug. Joors, Frans Proost, Frans Simons, Edw. de Jans, Alfr. Elsen, P. van der Ouderaa, Leo Brunin, Ed. Portielje met hun gekende eigenaardigheid en verdienste.
Josuë Dupon zond een slanke, bronzen Eva's dochter, een béétje fijntjes, keurigjes, en een flinker studie voor een werkpaard (gips); van Perck een door de Akademie bekroond bas-relief: Walkuren.
X.X.
| |
| |
| |
Uit Brussel
Labeur
De kunstvereenigingen exposeeren als om prijs hun gemeenschappelijken arbeid in de zalen van het Moderne Museum, door het Staatsbestuur tot hunne beschikking gesteld. Labeur, de jongste dezer clubs heeft het vuur geopend. Over 't algemeen beantwoordt de indruk aan de naam die dit kleine cenakel op zijn vaandel draagt: het is inderdaad erg laborieuse kunst, log, dik, brutaal, zonder lucht of licht, zonder trilling en vooral zonder eenige aantrekkelijkheid, zonder poëzie. De meesten zijn niet eens goede werklieden; het zijn hoogstens bruikbare leerjongens, die even goed hadden kunnen leeren gips beslaan of het truweel hanteeren, als met penseelen omgaan en doek bekladden. Er blijkt vooral gebrek uit aan ontwikkeling en ingeboren distinctie. Tegenover zulk soort kunst zou men haast tot de partij der filisters overgaan, tegen de zoogezegde ‘ingewijden’.
Als uitzondering willen we echter vermelden: de Hr. Auguste Oleffe, waarvan de inzending in de laatste Driejaarlijksche Tentoonstelling te Antwerpen ophef maakte, en die in Labeur een Begrafenis te Nieuwpoort en een Marine van flinke opzet doet bewonderen; de Hr. André Collin die sentimenteele doeken onderteekende, maar die dramatisch en treffend blijft in zijne factuur zelve, door die samenwerking van lijnen en kleuren, waarvan Fromentin zoo goed de poëzie - de eenige poëzie waarop de schilderkunst aanspraak mag maken (en al 't overige is literatuur! zie Verlaine) - heeft doen uitschijnen in zijn Maîtres d'autrefois, een werk dat meer dan ooit aan de leerlingen der Academie als prijsboek moest gegeven worden, en zelfs aan de jongelui die zooveel haast hebben om tentoon te stellen te verkoopen en ‘er boven op te komen’. Ik wil ook nog de Hr. Martin Melsen vermelden, die erg overdadig en misschien met wat veel spotzucht en van uit de hoogte à la Teniers, de grofheden en pretmakerijen van onze boeren der Beneden-Schelde beschrijft. Belovend en reeds tot een zeker punt verwezenlijkend zijn de doeken van de H.H. Delanois, Cambrier, Merckaert, Othmann, Werlemann, Van Zevenbergen, De Baugniers De teekeningen van den Hr. Van der Straeten, binnenhuizen en landschappen van niet minder godsdienstig gevoel, reken ik tot het beste in Labeur. Drie beeldhouwers stellen zich ook op den voorgrond: de Hr. J. Baudrenghien, beïnvloed door Constantin Meunier; de Hr. Grandmoulin waarvan de Perseus en Andromeda een streven verraadt naar zwierigheid, soberheid en klassieke correctheid, dat zeer zeldzaam geworden is in dezen tijd, dat zooveel beeldhouwers den boetseerstek gebruiken als de knots van een slachter; en de Hr. Schieren, die zich ook door een trachten naar rankheid en fijnheid onderscheidt in een midden van
verfwrijvers en pleistergieters, en een Bacchante kop tentoonstelt, waarin iets van de schalksche en bevallige heidensche voorstellingen van Carpeaux is weer te vinden.
G.E.
| |
Le Sillon
Na Le Labeur is Le Sillon gekomen. Ik weet niet of, als die van de Marseillaise, deze Sillon ‘s'abreuvait d'un sang impur’ - maar hij schijnt langen tijd met machtig veel tabakswater, afkooksel van pek, druivengelei, en stroop in soorten besproeid te zijn geweest. Gelukkig heeft hij afgebroken met deze liefhebberij van zwart en havana, (dat steeds zeer colorado en nooit claro was). Maar wat al landschapschilders! Lieve hemel wat 'n landschapschilders! Men zou gaan gelooven dat de ‘heer der schepping’ en meer nog onze ‘nobles conquêtes’ alias de dieren, een voorzichtige, ja laffe afschrik inboezemen aan de jongeren van 't laatste nest. In een landschap is de teekening niet van overwegend belang; de anatomie van een boom is min of meer willekeurig; in het plantenrijk zijn de verhoudingen niet onveranderlijk als bij het figuur; men kan een heeleboel kennissen missen - men heeft het recht van niet méér te zijn dan een ‘prachtige bruut’ wat in
| |
| |
't oog van zekere lieden een groote verdienste is.
In 't algemeen staat le Sillon boven le Labeur. Men vindt er portretten - goed zoo! - en zelfs zeer goede van Bastien en Wagemans, twee van de beste voorgangers van onze Art Jeune. Deze twee kerels hebben niet alleen de ‘sillon’ geploegd, maar hebben hem bezaaid en beginnen er trotsche en volle halmen op te doen groeien! En hoewel we ons ongerust maken over het overdadig behandelen van het landschap en het overgroote aandeel dat het in het werk van onze schilders gaat innemen, moeten we toch de inzendingen van de HH. Apol, Dewit, Haustraete en Tordeur met lof vermelden. Aan beeldhouwerij merkten we op een groep Danaïden van den Hr. Marin, Détresse van den Hr. Kemmerich (reeds te Antwerpen gezien), en ten slotte interessante borstbeelden van Dehaen. De teekeningen van den Hr. Lefebvre en prenten van wijlen Janiski trekken ook de aandacht der bezoekers.
G.E.
| |
Uit Den Haag
De keuze-tentoonstelling van etsen van Nederlandsche meesters in het gebouw van Pulchri studio.
Hoewel deze keuze-tentoonstelling een respectabel aantal nummers bevat, waarvan velen weer het nummer zijn van een lijst met soms 10 etsen, is ze als zoodanig toch niet volledig te beschouwen. Want een keuze-tentoonstelling heeft toch altijd mede het doel het talent van een kunstenaar volledig te belichten. De verschillende periodes die hij doormaakt dienen toch wel door een of meer stalen vertegenwoordigd te zijn en bovendien hoeveel richtingen gaat in zoo'n enkele periode zijn talent soms niet uit. Maar we dienen in het oog te houden, dat door allen het etsen niet stelselmatig beoefend wordt, dat de meesten de etskunst erbij beoefenen en dat aan een eisch als waarop hier boven gewezen werd moeilijk te voldoen is. Maar eene reeks van keuze-tentoonstellingen, waarop elk weer ander werk exposeerde, zou het ideaal wel nabij kunnen komen.
Men kan moeilijk beweren dat b.v. het hier aanwezige werk van Blommers nu juist zoo in 't bijzonder den meester kenmerkt. Van Bauer, meer speciaal etser, hebben we dan ook een beter overzicht; hij exposeert 18 nummers waaronder 4 lijsten met ieder circa 10 etsen en nu lijken me juist deze kleine het begeerenswaardigst. Wel zijn de grootere van gewogener compositie en zouden structuur, het juist uitdrukken van ruimte en meer andere den buitenkant van een schepping rakende hoedanigheden, ze als knapper doen erkennen, de kleine zijn doordat ze meer uit de hand gegroeid zijn directer, van een warmer leven vervuld. Dit is ook wat Israëls nog boven Bauer verheft. Diens Blinde Man om de al zoo bekende Als men oud wordt en De Rooker nu maar eens buiten beschouwing te laten, vertoont weer 's Meesters zoo kenmerkende eigenschap om met een schijnbaar niets, een uiterste soberheid, het meeste te geven. Er is hier ook een (grootere) ets van Bauer, die waarlijk te weinig opgemerkt bleef, zijn Paardevolk, die hem in de rei der Grooten plaatst, al mag eenige overeenkomst met Rembrandt's werk in den geest van de Nachtwacht niet ontkend worden. Maar dit werk ademt zoo zeer een eigen leven, dat deze overeenkomst alleen op verwantschap wijst met den eenigen meester. Daarentegen had zijn Cathédrale d'Amiens, zij moge typeerend zijn voor een zijde van 's meesters talent, om zijn minder algemeene belangrijkheid gemist kunnen worden.
De Bock weet in een Landschap nu eens een paar figuren in het geheel en tot verhooging der stemming te doen meewerken; het is een der aantrekkelijkste werken der tentoonstelling. Dupont is, evenals Toorop, een der meest in 't oog vallende figuren uit dit overgangstijdperk; maar terwijl uit het werk van dezen laatste een meer stellige verwantschap met den gebruikskunstenaar spreekt, dien we als 't ware in zijn werk erkennen, zoo vinden we in dat van Dupont toch nog meer het kenmerkende van het vrije kunstenaarschap. Maar
| |
| |
dat hij tot een overgangstijdperk behoort behoeft zeker geen betoog. We zien hem voorgangers zoeken uit een tijdperk naar zijn aard, waarop hij kan voortbouwen, wier procedé de staalgravure hij dan ook toepast. Op zijn verwantschap met Dürer is meen ik al meer gewezen. Graadt van Roggen toont in zijn Gezicht op Delft naar J. Vermeer en zijn Schreierstoren naar J. Maris, wat men, ook naar het begrijpen van het origineel, nu eens met recht reproductief werk kan noemen, in de behandeling een virtuositeit, die van hem in de toekomst als reproductief kunstenaar wel het meeste doet verwachten. Zijn luchten zijn nog wat zwaar; dat hierin nog meer te bereiken valt toont de lucht van Zilcken's ets naar De Brug van J. Maris, die van een zeldzame werking is. Haverman geeft met zijn Herinneringen uit Spanje en Algiers, waar hem dus een direct aanwezige realiteit ontbrak, sympathieker werk dan gewoonlijk.
Van M. Maris kan mij De Zaaier naar Millet niet zoo bekoren. Men is gewoon van dit werk hoog op te geven, maar het mist de warmte van het origineel, wat anders wel wonderlijk is, want in Maris' Staand Vrouwfiguur met vlaskluw in de hand waar juist deze warmte in zoo bekorende mate aanwezig is, toont hij het wel uit te kunnen drukken. Dit werk is van een zeldzame charme en van een mysterieuze en onbegrijpelijke schoonheid, die wel weer heel wat geleerde theoriën omver zal werpen. Voor de juiste waardeering van Jongkind's hier aanwezige etsen dunkt mij een betere kennis van zijn overig OEuvre noodzakelijk. Jongkind leefde lang in Frankrijk en maakte zijn werk in directe (ik bedoel dat hij b.v. niet als Bauer van uit ons land naar uitheemsche gevallen werkt) aanvoeling met die natuur en zoo is 't, dat hij, door onze betrekkelijke onbekendheid met die natuur, ons niet zoo aantrekt; want een kennen der natuur is tot het juiste begrijpen van een kunstwerk vereischte. Zoo komt 't dat een schetsmatig gedane ets van W. Mesdag voor ons volkomen af is. Mejuffr. B.E. van Houten toont iets mannelijks in de behandeling, maar zij laat deze flinkheid wel wat te veel overwegen. Een man, bij wien dit natuur is, valt dit oneigenlijke direct op. Bij haar ets naar Delacroix's Oprichting van het Kruis, krijgt men bij al het goede, dat in dit (haar) werk is, eenigszins den indruk van deegklutsen, wat het struikelen over de moeilijkheid van zoo'n taak aantoont. Millets' zware, enorme manlijkheid, zij mag er zich door haar natuur toe aangetrokken gevoelen, diens Naaisters te herscheppen vermag zij niet. Maar uit de keuze der origineelen blijkt toch een te waardeeren streven en het feit, dat ze den indruk van het origineel weer bij ons versterkt bewijst dat ze toch al weet te bereiken. We zullen deze korte beschouwing over deze tentoonstelling, die hiermede natuurlijk niet voldoende beschouwd
mag heeten, eindigen met nog te noemen, daar deze werken oogenblikkelijk minder eene bespreking vragen, een Kerkinterieur van Bosboom, van Karsen Boerenerf en Omstreken van Amsterdam, van J. Maris het Molentje, van Mauve o.a. een fijnstemmig en wijdsch Jagertje, van Van der Weele Dood Lam, een onderwerp dat door werkelijk grandiose opvatting uitmunt, van Zilcken het bekende portret van Paul Verlaine en Bij Delftshaven dat aan soortgelijk werk van Rembrandt herinnert, om ten slotte nog de aandacht te vestigen op werk van Roelofs de oudere, de Haagsche Willem Steelink, Storm van 's Gravesande, Toorop, Witsen en De Zwart.
H.D.B.
| |
Tentoonstelling van eenige werken van A. Mauve bij A. Preyer
De kunsthandel Preyer opende den 5en December een tentoonstelling van werken van Mauve. Het zijn er niet veel, negen stuks: 4 teekeningen, 3 studies en 2 schilderijen; maar men ziet er tegenwoordig niet licht zooveel tegelijk bijeen van dezen meester. Het zijn meest uit 't buitenland teruggekeerde werken, maar daarom niet van min allooi. Bovendien heeft deze kleine expositie de verdienste, dat ze den meester in verschillende periodes laat zien. Zoo is er een studie van een koe met 'n kalf, bij een hek, uit den Stortenbekerschen tijd, die sterk de invloed van den
| |
| |
Haagschen meester verraadt; maar toch houdt het Mauve later zoo kenmerkende de bovenhand. Ze vertoont eenige overeenkomst met de studie van een bulkende koe uit de galerij Mesdag.
Van lateren datum is een studie: Koeien in den boomgaard. Van nog later dateert een schilderij: Vrouw met een witte geit, dat een vrij goed specimen genoemd kan worden van Mauve's kunst. Dan kan men er een studie zien voor het bekende schilderij uit het Haagsche gemeente-museum, of eigelijk is 't maar een notitie; maar als zoodanig bewonderenswaardig. Verder is er, wat olieverfschildering betreft, een werk uit den tijd toen Mauve en Jacob Maris samenwerkten en, wederkeerig, op elkaar een goeden invloed uitoefenden: een Trekvliet, waarin iets van de kracht van Maris schuilt. Maar uit dit stuk blijkt toch nog hoe op Mauve het sujet op zich zelf zijn aantrekkingskracht bleef uitoefenen.
Van de teekeningen zijn er twee uit vroegeren tijd, met, behalve eenige onvolkomenheden, veel goeds. Zoo is er in het oudste werk in de verte een winterlijke stemming die in de herinnering mooi blijft nawerken. De teekening Korenoogst heeft die eigenschappen, even als de hiervoorgenoemde, welke ze beter met het woord aquarel doet benoemd zijn. Ze vertoont een landschap, zooals ook Valkenburg dat wel schilderde: op den voorgrond een paar figuren, daarachter een korenveld, en de einder afgesloten door een rij vrij hoog geboomte, waarachter een kerktoren uitsteekt; een echt Hollandsch landschap dus. Maar het is blonder en fijn-stemmiger dan deze ooit heeft gemaakt. Maar het mooist van allen is wel de teekening: Aardappel-rooien, die hoewel nu juist geen ‘Mauve-gevalletje’ vertoonende, toch de beste hoedanigheden van den meester bezit, en die men in zijn soberheid en meesterlijkheid van waterverf-behandeling en in bereiken, zeker een uitnemend voorbeeld van waterverf-teekening mag noemen.
H.D.B.
| |
Uit Rotterdam
De Rotterdamsche kunstkring
opende een tentoonstelling van kunstvoorwerpen, antiquiteiten. - Het hoofddoel was te doen zien, geen curiosa, maar voorwerpen die den toets van schoonheid konden doorstaan. Hieraan is op misschien een enkel voorwerp na, voldaan.
In dezen tijd, zoo zoekend naar eigen stijl en uitdrukking is deze tentoonstelling zeker van eenig nut. De meesterlijke behandeling der stoffen, de groote wel-gemaaktheid der voorwerpen, geven aanschouwelijk een stuk kunstgeschiedenis die opvoedend kan werken en opwekkend.
P.
| |
Uit Utrecht
Vereeniging voor de kunst
Een keuze tentoonstelling van aquarellen uit particuliere collecties; alleen twee prachtteekeningen uit Biesing's kunsthandel te 's Hage. De eene een zeer compleete Neuhuys de andere een Israëls, door dezen 76jarigen eerst eenige maanden geleden voltooid, een teekening van buitengewone bekoring. Wat zien we? een oud vrouwtje haar plunje lappend op een armoedige deel?
Och kom! Zou 't niet veeleer een tooverpaleis zijn waarin dit wonderlijke oudje gedoken zit? Zal 't niet aanstonds voor ons veranderen van aspect en wonderen goudglans ons uit deze schamele woning tegen lichten? Welk een poëzie en rijkdom van kleur in zoo'n teekening!
Heel pover schijnt 't intérieur van Bauer's Aya-Sofia naast deze ruimte. Welke van beide is de tempel nu eigentlijk?
Nog veel veel moois, daaronder een uiterst subtiele Mauve en een schat van Weissenbruch's blank en voornaam.
B.O.
|
|