| |
| |
| |
| |
De teekeningen der Vlaamsche meesters
DE teekeningen onzer schilders maken een belangrijk deel uit van hun werk; belangrijk omdat wij er hen leeren in kennen door onverbloemde uitingen van hun scheppingslust en scheppingskracht; ook omdat zij ons dikwijls kostelijke aanduidingen over het ontstaan hunner schilderijen of over datums en gebeurtenissen uit hun leven bezorgen.
Voor enkele groote meesters der wereldkunst is een stelmatig en kritisch onderzoek ingesteld naar dit deel hunner voortbrengsels; behalve hetgeen ik zelf deed voor Rubens werd het voor geen anderen kunstenaar der Vlaamsche school gedaan. En nochtans werden er [veel] kennens- en bewonderenswaardige teekeningen door hen vervaardigd en voor ons bewaard.
Gedurende verscheiden jaren heb ik op mijne bezoeken aan inlandsche en vreemde Museums en private verzamelingen met zorg nota genomen van de teekeningen door kunstenaars onzer school uitgevoerd, die er daar te vinden waren, en heb van de merkwaardigste fotografiën laten vervaardigen. Ik heb er eenige nota's bijgevoegd ter verklaring van de ontdekte schatten en meen met de uitgave van deze afbeeldingen en toelichtingen eene niet te versmaden bijdrage te leveren tot de geschiedenis onzer hoogvereerde meesters van vroeger eeuwen.
| |
De oude Nederlandsche school
Bedroefd arm zijn wij aan teekeningen der oudste Nederlandsche school. Terwijl wij dikke banden teekeningen bezitten van Vlaamsche schilders der xvie en xviie eeuw, kennen wij ter nauwer nood enkele dozijnen bladen uit de tijden, die deze voorafgaan en zich ten onzent uitstrekken van de van Eyck's tot Quinten Massijs. Die stukken dragen dan nog geen handteeken of vertoonen geen stoffelijk kenmerk, waar- | |
| |
door het mogelijk wordt ze met voldoende zekerheid aan eenen bepaalden meester toe te schrijven. De kunstwaarde der bekende stukken uit die eerste jaren is even groot als hunne zeldzaamheid. Gewoonlijk met zilverstift op voorbereid papier of perkament geteekend, zijn zij van ongeëvenaarde fijnheid en keurigheid van uitvoering. Het zijn geene los daarheen geworpen schetsen of omtrekken, maar afgewerkte figuren of hoofden, in hunnen aard even volmaakt als de schilderingen der Gothische meesters.
JAN VAN EYCK: PORTRET VAN KARDINAAL VAN SANTA CROCE
Keizerlijk Museum, Weenen.
Wij kennen een Mansportret (kardinaal van Santa Croce) dat aan Jan van Eyck - en volgens ons met recht - wordt toegeschreven; het bevindt zich in het prentenkabinet van Dresden. Het model is van driekwart gezien, de blik scherp vooruitgericht, de lippen gesloten, de baard en de haren op de slapen tot boven de ooren geschoren. De man is van gevorderden ouderdom, massief van hoofd, kort van hals; vleesch en vel zijn afgezakt in mollige, vettige, hoewel niet in zware, kwabben; in de wangen van oor tot kin trekken de rimpels fijne groefjes; de neus is kronkelend van lijn, bollig van top, het oor dun en fijn geteekend; het haar hangt schaarsch en kwispelachtig op den schedel. Het kleedsel bestaat uit een manteltje met omgeslagen kraag, bij middel van twee knoopen vastgehaakt.
Er is geen twijfel mogelijk: dit hoofd is wel gebouwd en geteekend in denzelfden trant als die der personages, welke wij op van Eyck's schilderijen aantreffen, meer bepaald als dat van kanunnik van der Paele op de schilderij van het Brugsch Museum en dat van Judocus Vydt, den schenker der beroemde schilderij uit de Sint-Baafskerk te Gent. De gladde huid van het gelaat, de scherp gesneden rimpels in de wangen, het dunne kleine oor, de natuurgetrouwe wedergeving van heel het hoofd, stemmen volkomen overeen met die zijner geschilderde portretten.
Ter linkerzijde van de teekening zien wij een lange rij regels geschrift. Zij zijn met hetzelfde teekenstift op het papier gebracht als het portret; aan de eene zijde loopen zij verloren in den beduimelden rand van het blad, aan de andere zijde worden zij doorstreept door
| |
[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4] | |
JAN VAN EYCK:
PORTRET VAN KARDINAAL VAN SANTA CROCE
Dresden, Museum, Prentenkabinet.
| |
| |
de schaduwlijnen van het conterfeitsel. Met het bloote oog zijn zij niet te lezen en met een vergrootglas worden zij niet veel duidelijker. En zij zijn wel van het geschrift van den kunstenaar, geen twijfel daaromtrent. Geschrift van Jan van Eyck! Uitlegging op een zijner werken! Misschien de naam van het model of een andere gewichtige mededeeling! Wij wilden weten wat er van is.
De heer Braun maakte voor ons glazen clichés van dit deel zijner fotografie, zoo werd het geschrift betrekkelijk duidelijk en wat het bevat konden wij nu gedeeltelijk ten minste ontcijferen. Het zijn de aanduidingen der kleuren van de verschillende deelen van het gelaat, klaarblijkelijk aangeteekend om den kunstenaar het schilderen naar de teekening mogelijk te maken.
Ter hoogte van het voorhoofd lezen wij: sanguinachtich; aan de wenkbrauwen: hair cleir bleicachtich; aan het oog: wratte purperachtich; aan de wangen: bruyn geelachtich - witte blauwachtich - witachtich - geelachtich - bruyn sanguinachtich - die lippe zeer witachtich - purper, die stuppele van den baerde - heel grysachtich - roodachtich.
Dit is niet alles, het overige is onleesbaar; maar het gelezene zegt genoeg om ons geen twijfel over het geheele te laten.
Het Rijksmuseum te Weenen bezit een portret overeenstemmende met deze teekening en insgelijks aan Jan van Eyck toegeschreven. Hetzelfde vettige gelaat met de kleine vinnige oogen, de fijne scherp gesneden rimpels, het dunne perkamentachtige oor. Op de schildering draagt het model een rooden mantel, aan den hals en aan de armgaten geboord met witten pels. Het stuk is wel van van Eyck; het komt reeds voor in den Inventaris der verzameling van aartshertog Leopold-Wilhelm in 1659 opgemaakt onder den titel: ‘Een Conterfeitsel in olieverf op hout van kardinaal van Santa Croce, oorspronkelijk stuk van Jan van Eyck, die de olieverf heeft uitgevonden.’ Later werd het zonder eenigen grond aan Quinten Massys toegeschreven; nu staat het weer onder den naam van Jan van Eyck. De kardinaal van Santa Croce was Nicolaus Albergati, een karthuizer monnik, die prior zijner orde te Florence was, in 1417 bisschop te Bolonje gewijd en in 1426 kardinaal van Santa Croce werd. Hij kwam als legaat naar Frankrijk en stierf te Sienna den 9n Mei 1444. Hij bevond zich dus in de laatste jaren van van Eyck's leven in Frankrijk, misschien bezocht hij Vlaanderen; in elk geval is het verklaarbaar dat hij den grooten Vlaamschen schilder in een van beide landen ontmoet heeft.
De Heilige Barbara voor een in opbouw zijnde kerk gezeten, door Jan van Eyck, uit het Antwerpsch Museum, is genoeg gekend. Het is niets anders dan een teekening op paneel met de pen en met het penseel. In haren wijden, scherp gekreukten mantel zit de heilige op
| |
| |
den voorgrond met gebedenboek en palmtak in de hand. De weidsche Gothische kerk, waaraan tal van werklieden bezig zijn, maken een rijk en microscopisch fijn behandelden achtergrond uit, zooals de meester er gaarne in zijne godsdienstige schilderijen afbeeldde. Het stuk is onderteekend ioĥes de Eyck me fecit. 1437.; het hoorde vroeger toe aan de drukkersfamilie Enschedé te Haarlem, dan aan Ploos van Amstel. Van Ertborn kocht liet in 1828 tegen 35½ gulden en legateerde het met zijne verzameling aan het Museum zijner geboortestad.
Aan de van Eyck's schrijf ik ook een teekening toe, waarvan hierbij de afbeelding gaat. Het is een studie voor een O.-L.-V.-Boodschap: de engel is geknield, hij heft de rechterhand op en spreekt tot Maria, die eveneens knielend zich naar hem omwendt. Hetzelfde tooneel is door Jan van Eyck geschilderd op de buitenzijde der luiken van het Lam Gods in de Sint-Baafskerk. Hier evenals dààr heft de engel Gabriël de hand op en is hij gehuld in een mantel, die met scherp brekende plooien op den grond valt; hier en dààr is die mantel op de borst vastgemaakt met een kostelijk slot, draagt de hemelsche boodschapper krullende lokken, die op de schouders neervallen en is het haar met een juweelenband op het hoofd omringd. De uitvoering is ongetwijfeld in van Eyck's trant en van uitgelezen keurigheid. Het stuk werd, korten tijd geleden, in openbare veiling gekocht door het Berlijnsch Museum tegen 1800 Mark.
Van Memling bezit de Louvre een heiligenhoofd, klaarblijkelijk een studie naar het levend model. De catalogus der verzameling deelt mede dat die studie benuttigd werd door den schilder als hoofd van den heiligen Benedictus in zijn Sint-Christoffel, dien het Museum der Brugsche Academie bezit. James Weale, die tot getuige geroepen wordt, is minder bevestigend en zegt enkel dat dit zoo schijnt te zijn. De waarheid is dat er een groote overeenkomst bestaat tusschen dit hoofd en dat van Memlinc's H. Benedictus, maar als een wezenlijke studie voor bedoelden heilige mag het niet beschouwd worden.
Het blad van Memlinc is iets heerlijks: het vertolkt een ernst, een ingetogenheid, een reinheid, zooals men die alleen bij zijne personages aantreft. Wat een verschil tusschen zijne onstoffelijkheid en van Eyck's realismus! Hier is het niet meer de kerkoverste, die vinnig uit de oogen ziet en zich wel doet aan het vette der aarde, maar wel een mystieker, die in versterving leeft, die in gedachten verslonden naar de aarde blikt en met de gepeinzen ten hemel stijgt, die verfijnd is van lichaam en van wezenstrekken, als ware hij schooner en edeler geworden in den omgang met het bovenaardsche. Terwijl bij van Eyck het onderdeel van het hoofd zwaar is, loopt het hier spits toe en wordt de schedel het overheerschende gedeelte van het hoofd; terwijl bij van Eyck de lippen met een gemoedelijk vouwtje om de hoeken uit-
| |
[pagina t.o. 6]
[p. t.o. 6] | |
JAN VAN EYCK: O. L V. BOODSCHAP
Berlijn, Museum, Prentenkabinet.
| |
| |
eengebreid zijn, is hier de onderlip omhoog geschoven als aanduiding van hoogen ernst.
Deze studie is geen eigenlijke teekening: zij is in waterverf op rood getint papier geschilderd; maar daar wij nog meer aldus bewerkte stukken onder de teekeningen zullen aantreffen, hebben wij deze merkwaardigste van alle niet onbesproken willen laten.
Eene teekening uit het Museum van Dresden wordt nu eens aan van Eyck dan aan een onbekenden meester uit de oude Vlaamsche school toegeschreven. Zij bevat zeven vrouwenfiguren in velerlei houdingen en grootte. De belangrijkste staat in het midden overeind, met de rechterhand onder den gordel doorgestoken; op het hoofd draagt zij een sluier die over de borst hangt. Van de andere zijn er drie blootshoofds, twee met sluiers. Het haar is op eigenaardige wijze gekapt, zooals men dit bij de schilders der middeleeuwen niet ziet, maar zooals de modes onzer eeuw het wel eens deden dragen: zware gekeperde tressen namelijk worden van achter naar voren gewonden en liggen in enkele of dubbele strengen op het hoofd. De bewerking der teekening verraadt een volgeling der van Eycks, maar aan een der gebroeders zelven kan het werk niet toegeschreven worden.
Stukken van soortgelijke behandeling komen nog wel enkele malen voor, waarin de figuren stijf van houding, ingetogen van uitdrukking zijn, de draperijen in scherpe plooien neervallen en hoekig op den grond breken, maar met zekerheid kunnen zij aan geen bepaalden meester toegeschreven worden.
Onder den naam van Quinten Massys treffen wij in de verzameling van Dresden een paar teekeningen aan, een Mans- en een Vrouwenkop, op een zelfde stuk, en een Beweening van Christus, beiden in den trant van den meester, maar zonder betrouwbaarheid. Het tweede dier stukken draagt de onechte hand- en dagteekening: Quinten Massys, 1530.
| |
De meesters der XVIe eeuw
Tot bij het aanbreken der xvie eeuw had er bij onze schilders eenheid geheerscht, eenheid van trant, eenheid van onderwerp. Wel had onze school met den tijd hervormingen ondergaan, maar gering mochten die heeten in vergelijking bij die welke in later eeuwen hare verschillende tijdperken kenmerken. Al onze oude schilders behandelden onderwerpen uit de heilige geschiedenis of leverden portretten, allen werkten in een uiterst verzorgden trant, fijn van penseeling, hoog van kleur; allen gingen de natuur te rade zooals zij zich in hunne naaste omgeving openbaarde, en zochten meer op treffende wijze de aandoeningen van den geest en den rijkdom van kleedij en stoffeering
| |
| |
weer te geven dan de schoonheid van het lichaam, de stoutheid of de bevalligheid der gebaren te doen bewonderen.
Bij het ingaan der xvie eeuw doet zich een grondige verandering voor. Quinten Massys de eerste had tafereelen aan het dagelijksch leven ontleend en menschen tot helden gekozen, die noch door hunne bezigheid noch door hun handel en wandel eerbied inboezemden. In sommige personages zijner godsdienstige tafereelen, als daar zijn de stokers uit de Martelie van Sint-Jan in de olie, beeldt hij het volk af in zijn kenmerkende typen en in de uitoefening van hun gewone bezigheid; in zijn kantoorhouders en geldwisselaars toont hij de ware wereld, hoog nog altijd in kleur, maar laag in zielenadel, personages die op hunne verslenste en misvormde gelaatstrekken den stempel dragen van hun bekrompen geest en van hunne ruwe hartstochten of lachwekkende gebreken. In die richting zijner wereldbeschouwing werd hij gevolgd door een groep kunstenaars, die geen invloed ondergingen van vreemde scholen en die wij daarom de vaderlandsche schilders zullen noemen. Onder hen tellen wij niet enkel de eigenaardigste, maar ook de grootste meesters der xvie eeuw.
Een andere groep verlaat de overleveringen der oude Vlaamsche school, verzaakt aan zijn kleurigen, keurigen trant, aan zijn vormen en onderwerpen, in naïeve waarneming aan het werkelijke leven ontleend, en, blindgestraald door den glans der groote Italiaansche school, zoekt zij in navolging der meesters van over de Alpen alle heil in de studie der volmaakte lichaamsvormen, der stoute of fraaie gebaren. Op het spoor van hen die zij navolgen gaan zij hunne modellen zoeken in de antieke beeldhouwkunst en offeren kleur aan lijn, gevoelde waarheid aan gedroomde schoonheid op. Met groote voorliefde zoeken zij hunne onderwerpen in de gewijde of in de wereldlijke geschiedenis en behandelen die dan in hoogdravenden trant. Het getal dier Italianiseerders groeit in den loop der xvie eeuw gedurig aan en bij haren afloop behoort gansch onze school tot die richting.
Tegelijkertijd als deze splitsing zich voordoet, ontstaat er een andere en het landschap wordt geboren. Eerst wordt er aan natuurgezichten meer plaats ingeruimd en meer zorg gewijd in de tafereelen naar ouder gewoonte aan de gewijde geschiedenis ontleend, later komen er schilders, die de natuurgezichten tot het voornaamste of tot het uitsluitend onderwerp hunner tafereelen maken.
Wij zullen in ons overzicht der Vlaamsche teekenaars der xvie eeuw elk dier groepen afzonderlijk behandelen.
Max Rooses.
| |
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8] | |
MEMLINC: MANSHOOFD
Parijs, Louvre.
|
|