Onze Eeuw. Jaargang 24(1924)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Verzen Van Nan Copijn. Herfst. Nu vaart de machtige herfst door de landen, Bloedroode vaandels, banieren van goud, Blaakt hij van strijdlust, tart zijn vijanden Dronken van kleuren, jong en toch oud. In wilde glorie weet hij zijn sterven In nevelsluiers verglijden ten dood, Maar hij wil lachend den hemel verwerven Lachende lijden, weemoedig maar groot. Onoverwinnelijk, ten einde toe strijden Sterk en in schoonheid onder te gaan, Mocht zoo mijn ziel ook zich louterend bevrijden Van alle schijn, in een wereld van waan. [pagina 264] [p. 264] Vroege sneeuw in Bosch aan Zee. In de helwitte wildernis ben ik gegaan, Heb het sprookje betreden in een stille vervoering; roerloos gestaan En gebeden......... Tusschen sneeuwzware duinen en bergen van licht Een vallei als de graal voor het machtige heilige zonnegezicht, Een roomblanke schaal. Ginds de grijze verparelde slapende zee Met het schuim van den hemel als zoom, Wiegt de meeuwen, de zilvren, deinende mee in haar droom. En de zon als verblind met gesluierd gelaat komt de aard' tegemoet, Een moment met een lach streelt haar blanke gewaad, En sterft in dampigen gloed. En boven dien wonderen zilveren droom, Daar zeilen uit 't west, Loom wiekend de reigers als gulzig naar schoon, Naar 't sneeuwige nest. Vorige Volgende