Onze Eeuw. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
[pagina 190]
| |
Maanzang.
Mijn hart is lente 's nachtegaal
En zet zich boven op de maan
En vangt met luidkeels zingen aan
Zuiver en sterk met diepe haal.
Mijn hart zingt uit de ontbloeide kelk
Des hemels en het kweelt en trilt,
Tot zaligheid het Al doorrilt
En naar zijn zangen luistert elk.
Mijn hart tjuikt over 't wijde land
Der lente, dat vol bloeisels hangt
En dromen; waar de liefd verlangt
Te nestien in Gods zachte hand.
En van beneden rijst de geur
Van wierook zoet bedwelmend op
Naar waar het tjuikt in hoge top
En stort der klanken rijke keur.
En 't is zowel omhoog, omlaag
In alle verten sprokerij;
De schepping voelt zich dronken vrij
En geeft zijn ziel uit vlaag bij vlaag.
Mijn hart is lente's nachtegaal
En slaat en kwedelt uit de maan,
De wereld hoort in blij verstaan
En meent: hij zingt mijn eigen taal.
Aan blauwe wand en horiezont
Echoot zijn hel kristallen slag;
De stilt beeft in betraande lach:
Dit is der lente schoonste stond.
|
|