Onze Eeuw. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Het religieuse socialisme, een in zich zelf verdeelde beweging
| |
[pagina 60]
| |
lijke godsdienst heeft voor hen principieel een maatschappij-vernieuwende strekking. De huidige “orde” is met alle religieus besef in strijd. Zij oefenen scherpe kritiek op de officieele kerken, waartegenover zij zich op het oorspronkelijk christendom en allerlei middeleeuwsche secten en ketters beroepen’Ga naar voetnoot1). Het is nu merkwaardig na te gaan hoe deze christensocialiste, de oneindige waarde der menschelijke persoonlijkheid op den voorgrond stellende, en ‘vooral haar innerlijke revolutie noodzakelijk achtende’, het religieuse socialisme in geestelijke harmonie tracht te brengen met het Marxisme, dat, de persoon alleen beschouwt als kruispunt of opeenhooping van sociale algemeenheden, en den enkeling slechts ziet als ‘belichaming van economische categorieën, drager van bepaalde klasseverhoudingen en -belangen, niet verantwoordelijk voor omstandigheden, waarvan hij maatschappelijk het voortbrengsel blijft, hoe hoog hij zich er voor zich zelf ook boven verheffen mag’. Als grondtoon van het Marxisme gevoelt Clara Wichmann, dat ‘het niet alleen de tegenwoordige maatschappij heeft “ontleed”, maar ook de vroegere maatschappijgeschiedenis, en dat het gekomen is tot de opvatting, dat alle menschelijke geschiedenis, sedert de oude gentiel-organisatie brak, een geschiedenis van klassenstrijden is. Deze opvatting nu, dat b.v. de overgang van feodaal-kerkelijk-autoritaire levensbeschouwing tot de burgerlijk-natuurwetenschappelijk -liberale in wezen samenhangt met de opkomst eener nieuwe klasse, - deze opvatting hangt samen met het historisch materialisme......, dat eigenlijk de marxistische philosophie is. Terugziende, hebben wij nu allereerst te begrijpen, dat het historisch materialisme van Marx en Engels | |
[pagina 61]
| |
evenals iedere menschelijke schepping de sporen van zijn tijd aan zich draagt, d.w.z. gekenmerkt wordt door een materialistisch accent. Èn ten opzichte van de verhouding van ‘onderbouw’ en ‘bovenbouw’, èn ten opzichte van noodzakelijkheid en vrijheid, èn ten opzichte van maatschappelijke en persoonlijke factoren, geldt dit: dat het historisch materialisme bijna alles in zich bergt, wat we nu nog zouden kunnen zeggen, maar dat het sommige kanten zeer sterk óveraccentueert’Ga naar voetnoot1). In nauw verband staat nu hiermee - en de schrijfster beroept zich op De Ligt, ‘die dit terecht eens gezegd heeft’ - ‘dat het ethisch element in het marxisme wel aanwezig is, maar zoo verborgen, dat deze verborgenheid op zichzelf een gevaar is. In ieder geval kunnen wij hier van een onvolledigheid spreken’Ga naar voetnoot2). ‘In wezen echter beteekent het historisch materialisme van Marx en Engels dit: er is éénheid van álle maatschappelijke verschijnselen, - kunst en godsdienst en economisch leven van een tijd dragen hetzelfde karakter, en vormen zich tezamen in onderling verband -, doch de basis, de grondslag van dit alles is het economische leven, het meest aanvankelijke inderdaadGa naar voetnoot3). Uitdrukkelijk aanvaardt schrijfster dus het beginsel, ook hierboven als fundamenteel kenmerk van het Marxisme vermeld, dat in laatste instantie de stand der productieverhoudingen de eenige en alles beheerschende factor is ter karakteriseering van het eigenlijke wezen der maatschappij, zoodat, op de punt van de naald bezien, het economische moment als het eenig werkelijke, den doorslag geeft, wanneer er botsing is tusschen den bovenen den onderbouw der zamenleving: volkomen in het kader van dezen gedachtengang verschijnt ‘voor het socialistisch inzicht “de” maatschappij niet meer als één geheel, zooals dat in het burgerlijk denken gefingeerd wordt, en het scherpst uitkomt in den Godsvrede bij | |
[pagina 62]
| |
nationale oorlogen. Voor het socialistisch denken is er geen werkelijke eenheid tusschen uitbuiters en uitgebuiten, tusschen hen, die van meerwaarde, door anderen opgebracht, leven (arbeidloos inkomen), èn hen, die van al het door hen voortgebrachte precies voldoende ontvangen voor de reproductie van hun onmiddellijk leven. De maatschappij is geen eenheid, maar bestaat uit klassen, die tegenstrijdige belangen hebben, in verband daarmede een tegenstrijdigen wil en dientengevolge (!) tegenstrijdige theorieën’Ga naar voetnoot1). Dit alles is zuiver Marxistisch, dus materialistisch opgezet en doordacht, maar juist daarom allerminst ‘gekenmerkt door een materialistisch accent’, zooals Clara Wichmann ons op een andere plaats wil doen gelooven: hoe zou deze qualificatie ook passend kunnen zijn ten aanzien van een systeem, waarvan Marx zelf als typeerende omschrijving verklaard heeft, dat het ideëele niets anders is dan het in het menschelijk brein omgezette en overgeplaatste materieele? Men moet het Marxistische materialisme, waarin het Hegeliansche ontwikkelingsbegrip verwerkt is, aanvaarden of verwerpen: het materialistische element is door Marx en Engels niet ‘òvergeaccentueerd’, het is voor hen het een en het al van hun levensleer. Het in zichzelf verdeelde standpunt van deze christensocialiste komt ook sterk naar voren, wanneer zij de beteekenis der ideëele factoren in het historisch materialisme wil omschrijven: ik doel hier op de leer der wederkerige werking van stof en geest, zooals deze door Engels later is geintroduceerd, en waarop Clara Wichmann wijst wanneer zij zegt, dat ‘door geen wetenschappelijk historisch-materialist ooit ontkend is, dat die bovenbouw zelf weer van invloed is op den onderbouw’ ...... ‘En ook is herhaaldelijk gezegd, dat de ideologie, na zich eenmaal van haar basis te hebben losgemaakt, een betrekkelijk zelfstandig bestaan gaat leiden (b.v. het recht). | |
[pagina 63]
| |
Dit heeft dan ook ten gevolge, dat men zich van haar samenhang met den onderbouw meest niet bewust isGa naar voetnoot1). Clara Wichmann heeft zich hier geen zuiver denkbeeld gevormd omtrent het allesbeheerschende materialistische standpunt van Marx en Engels, en ik kan dit niet duidelijker aantoonen, dan door een passage aan te halen uit den arbeid van Engels, waarin deze met name tegen een dergelijk tweeslachtig standpunt te velde trekt, hetwelk eenerzijds een zekere mate van zelfstandigheid van geestelijke motieven erkent en anderzijds tevens den materieelen ondergrond van Het Kapitaaal aanvaardt. In ‘Ludwig Feuerbach und der Ausgang der klassischen deutschen Philosophie’ lezen wij, dat ‘nicht darin liegt die Inconsequenz (des alten Materialismus), dasz ideelle Triebkräfte anerkannt werden, sondern darin, dasz von diesen nicht weiter zurückgegangen wird auf ihre bewegenden Ursachen’. En ‘die treibenden Mächte, die - bewuszt oder unbewuszt, und zwar sehr häufig unbewuszt - hinter den Beweggründen der geschichtlich handelnden Menschen stehen und die eigentlichen letzten Triebkräfte der Geschichte ausmachen’, wortelen in de ontwikkeling der stoffelijke productie, volgens Marx zelf den grondslag van alle maatschappelijk leven en daarom van alle werkelijke geschiedenis. Wie met Clara Wichmann erkent een ‘betrekkelijk zelfstandig bestaan eener ideologie’ - de iet of wat dubbelzinnige omschrijving doet vermoeden, dat zij het zelf reeds gevoelt - en tevens de marxistische methode tot het blootleggen van de factoren der maatschappelijke ontwikkeling aanvaardt, of wie, anders omschreven, als ethisch socialist den godsdienst gevoelt als een àldoordringend en dus als een in zichzelf originair en volkomen zelfstandig levensbeginsel, maar tegelijkertijd als kenmerk van het socialisme aanvaardt de uitbuitingsleer en de hieruit afgeleide klassenstrijdtheorie, die volkomen materialistisch is opgezet en geconstrueerd, | |
[pagina 64]
| |
huldigt een gedachtensysteem, dat in zijn diepste wezen innerlijk verdeeld is.
Van het religieuse socialisme, in meer algemeenen zin omschreven als het ethische socialisme, is het trouwens een typeerend kenmerk, dat het, ook in de wijsgeerige fundeering van zijn systeem, waar het aansluiting zoekt zoowel bij Kant als bij Fichte en Hegel, tracht te vereenigen wat naar zijn aard en wezen in den meest volstrekten zin des woords voor vereeniging niet vatbaar is: hetzelfde verschijnsel, dat wij kunnen constateeren ten aanzien van de leer der christensocialisten, is ook op te merken bij onze Oostelijke naburen, aan wier denkbeelden in het algemeen onze Nederlandsche beweging zich heeft georiënteerd. Een belangwekkend en zeer bekend voorbeeld vinden wij in Ludwig Woltmann, een op den voorgrond tredend aanhanger van een ethischmaterialistische levensleer, die in zijn voortreffelijk boek ‘Der historische Materialismus’ schrijft dat, ‘um der Beschaffenheit und der Geschichte des Lebensprozesses wissenschaftlich gerecht zu werden, überdies die Produktion und Reproduktion des geistigen Lebens in den höheren Formen der Ideologie als ein selbstthätiger Faktor mit eigenen Bedürfnissen, eigenen Gesetzen und eigenen Zwecken hinzuzufügen ist’; hoe construeert nu Woltmann deze ‘idealistische Korrektur, womit wir freilich über den Marxismus hinausgehen, aber welche unbedingt notwendig ist?’Ga naar voetnoot1) In het kort kan deze geheele ethische beweging, die bij Bernstein, zij het schuchter en nog niet geheel bewust als het ware begint, getypeerd worden door de leuze ‘Zurück auf Kant’: Woltmann, en met hem de socialistisch voelende leiders der Neo-Kantiaansche Marburgerschool, als Herman Cohen en Paul Natorp, willen het Marxisme als materialistische levensleer ontdoen van het amoreel karakter, hetwelk haar als in Hegeliaanschen | |
[pagina 65]
| |
stijl doordachte, materialistische wijsbegeerte bijzonder kenmerkt, om haar aldus op een hooger plan te grondvesten. De richting nu waarin Woltmann zoekt, blijkt reeds dadelijk uit het voorwoord van zijn arbeid, aan het slot waarvan wij lezen: ‘dasz mein Buch unter dem Zeichen der Rückkehr zu Kant steht, wird mancher Marxist für einen Rückschritt halten. Wer aber die kritische Stellung Marx' zu Hegel und seine eigene wissenschaftliche Methode genauer kennt, wird einsehen, dasz Marx' Auffassung des wissenschaftlichen Denkprozesses durchaus Kants kritischer Philosophie entspricht, und dasz Marx' Absage an Hegel und seine Zuwendung zur Naturwissenschaft und Geschichte im Grunde eine Rückkehr zu der unverfälschten Urschrift der klassischen deutschen Philosophie war, ohne dasz sich Marx dieses prinzipiellen Zusammenhangs klar bewusst gewesen ist’. Een tijdschriftartikel kan natuurlijk niet de plaats zijn, dit betoog op den voet te volgen en te bespreken; ik heb dit elders gedaan en kan dus daarheen den belangstelenden lezer verwijzen, maar als pointe van Woltmann's betoog wil ik hier alleen memoreeren, dat in een hoofdstuk ‘Die ideale Geschichte der Menschheit’, de hoogere ideologieën voor hem ‘Selbstzweck geworden sind, indem sie weder dem ökonomischen Interesse noch dem ökonomischen Bedürfnisse dienen. Man musz der ökonomischen Entlarvung vieler ideologischen Phrasen zustimmen, die Marx und Engels oft in ebenso genialer wie witziger Weise unternommen haben; aber es giebt in der Menschengeschichte auch eine Begeisterung für Wahrheit und Recht, die aus dem Selbstzweck des Wahren und Guten und aus dem Ideal des Menschheitsbewustztseins ihre letzten Triebkräfte schöpft’Ga naar voetnoot1). In nauw verband hiermede is het wegcijferen der persoonlijkheid en van de ‘grotemannen’ hem een gruwel: integendeel schrijft hij, dat ‘vom Standpunkt des Ideals | |
[pagina 66]
| |
die grosze Persönlichheit der Fels ist, an den das geistig freie Leben sich kettet, und ohne deren Dasein und Wert die Geschichte im wahrhaft menschlichen Sinne grund-und uferlos sein würde’Ga naar voetnoot1). Hier reageert Woltmann tegen het stramme, absolute, in zichzelf gesloten karakter van het Marxisme als Hegeliaansche levensleer, hetwelk de persoonlijkheid alleen beschouwt als een ‘maatschappelijk verschijnsel’: zijn streven een verwantschap te leggen tusschen Kant en Marx, gaat nu in deze negatieve richting, dat hij Marx van Hegel wil losmaken. Waar Het Kapitaal vergroeid is met het Hegelianisme, zoowel in opzet als in betoogtrant, zoowel in eigenlijke strekking als in methode van argumenteeren, een verband trouwens dat Woltmann zelf heel duidelijk blijk geeft scherp te doorvoelen, moet hij zijn toevlucht nemen tot een argumentatie, die zelfs voor den welwillend gestemden lezer toch eigenlijk alle beteekenis mist: ‘Eine tiefere Einsicht in das Wesen und die Geschichte des Marxismus hat mir überdies die Ueberzeugung aufgedrungen, dasz Marx und Kant in Fragen der wissenschaftlichen Methode einander viel näher stehen als Marx und Hegel, und dasz eine Annäherung der beiden Gedankensysteme viel leichter und folgerichtiger sich vollzieht, als man auf den ersten Eindruck anzunehmen pflegt. Ueberhaupt bedeutet Marx' kritische Stellungnahme zur Hegelschen Philosophie im Grunde eine Rückkehr zur Kantischen Lehre, ohne dasz er sich dieses prinzipiellen Zusammenhangs selbst klar bewuszt gewesen wäre’Ga naar voetnoot2). Aan te toonen, dat een zóó scherpe en heldere geest als Marx, toen hij zijn wijsgeerige geloofsbelijdenis formuleerde in de woorden ‘zelf een leerling te zijn van dien grooten denker Hegel’, dus eigenlijk zelf niet goed wist, wat hij neerschreef, is inderdaad een bovenmen- | |
[pagina 67]
| |
schelijke taak: uit de door mij gespatieerde woorden blijkt duidelijk, dat het streven Marx van Hegel los te maken een onbegonnen arbeid is, waarbij men zijn toevlucht moet nemen tot wat ik zelfs wil noemen bedenkelijke middelen, en waarin het ethische of religieuse socialisme nooit kan slagen. Het is begrijpelijk dat men zich in socialistische kringen vooral in den laatsten tijd toelegt op een nadere oriënteering aan Kant, en, waar het amoreele karakter van het absolute systeem van Het Kapitaal de idee der menschelijke persoonlijkheid buitensluit, toenadering zoekt tot Kant's moraal en zijn beschouwing van den mensch ‘als Selbstzweck’, maar men ontdoe het Marxisme, om dit verband te leggen, dan niet van zijn meest typeerend kenmerk, tegenvoeter te zijn, naar Marx' eigen verklaring, der Hegeliaansche wijsbegeerteGa naar voetnoot1). Ook hier openbaart zich het tweeslachtige karakter van het christensocialisme: binnen de leerstellingen van Marx wil men aan de ideologieën een ‘betrekkelijk zelfstandig bestaan’ verzekeren, maar het gesloten Hegeliaansche karakter der Marxistische wijsbegeerte laat een dergelijke amendeering in den zin van Kant's philosophie niet toe. Inderdaad: de kracht van het systeem van Het Kapitaal in den tijd van zijn geboorte, georiënteerd als deze tijd was aan de materie en het materieele, zij het in een bijzonderen vorm doordacht, slaat in het tegenwoordige, nu wij voor de geestelijke waarden de plaats opeischen, die daaraan toekomt, in haar tegenovergestelde om. Het systeem van Marx met zijn waardeleer en zijn theorie van den klassenstrijd heeft afgedaan, met name op grond hiervan, dat een tot levensbeschouwing verabsoluteerde natuurwetenschap de volle werkelijkheid niet vermag te omvatten, integendeel | |
[pagina 68]
| |
door een onoverkomenlijke kloof daarvan gescheiden is; die leer nu materialistisch aanvaarden in haar beteekenis als een geschiedenis van klassenstrij den, en tevens daarbinnen introduceeren zelfstandige en àldoordringende ideëele momenten, is een streven dat zichzelf vernietigtGa naar voetnoot1).
Ook Henriette Roland Holst, in de fundeering van hare levensleer, zooals zij deze geeft in een inleiding tot de brochure van Trotzky, ‘De Oorlog en de Internationale’, is een voorbeeld van deze tweeslachtige houding: eenerzijds wenscht zij ‘de enorme waarde der marxistische methode tot het opsporen van de factoren der maatschappelijke ontwikkeling en het verklaren van de sociale wortels der ideologieën in het minst niet te verkleinen’, maar anderzijds constateert zij tevens, dat ‘er in den mensch nog andere krachten werken dan in de natuurfactoren der z.n. “doode stof”, (of althans krachten in een verder stadium van ontwikkeling), geestelijke krachten namelijk, waarvan wij, in het huidige stadium van onze kennis, niet weten waartoe hun wisselwerking zal leiden’. Zij ziet niet in, dat ook deze ‘wisselwerking’ in den Marxistischen gedachtengang tenslotte wortelt in de ontwikkeling der stoffelijke productie, den grondslag van alle maatschappelijk leven en daarom van alle werkelijke geschiedenis: Plechanow drukt dit scherp, maar volkomen juist uit door te zeggen, dat de veelheid der factoren geen inbreuk maakt op de eenheid van de grondoorzaak. In laatste instantie zet zich de economische realiteit door, en door haar worden de geestelijke krachten beheerscht: neemt men aan, dat geestelijke krachten | |
[pagina 69]
| |
door ‘de wederzijdsche beïnvloeding’ den primairen factor der maatschappelijke ontwikkeling ‘tijdelijk zelfs geheel kunnen opheffen’, dan huldigt men een dualistische levensleer, welke met het materialistische monisme van Marx geheel heeft gebrokenGa naar voetnoot1). De leiders van de religieus-socialistische beweging, als wier openbaringsvormen ik in ons land noem de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, de Socialistische Predikantenvereeniging, de Blijde Wereldgroep en het Religieus Socialistisch Verbond zelve, hebben zich de principieele tegenstelling tusschen het Marxisme als materialistische levensleer en hun godsdienstige beweging nooit scherp voor den geest gesteld; innerlijk diep onbevredigd door den gang der maatschappelijke ontwikkeling en den stand der sociale verhoudingen, oriënteeren zij zich ter fundeering van een nieuwe wereldbeschouwing zoowel aan den godsdienst als aan de leerstellingen van het hedendaagsch of wetenschappelijk socialisme, maar zien zoodoende voorbij, dat zij trachten te vereenigen wat voor vereeniging volstrekt onvatbaar is. Zij trachten het Marxisme van zijn scherpe kanten te ontdoen door het alleen als methode van geschiedbeschouwing en maatschappijleer te aanvaarden, doch het als wijsgeerig stelsel of als levensleer te verwerpen: zoodoende ‘is bij velen het Marxisme afgesleten tot het inzicht, dat de maatschappelijke verhoudingen grooten invloed hebben op het geestelijk leven en dat veranderingen daarin dat leven schokken en in beweging brengen en aanzetten tot nieuwe werkzaamheid’Ga naar voetnoot2), maar juist hierin zit de inconsequentie van hun leer. Het Marxisme is als systeem, als stelsel te strak van lijn en te absoluut van strekking, dan dat het zich voor een dergelijk tweeledig doel laat leengin: men heeft het in zijn methode, zijn denkgang, zijn geheele wijze van | |
[pagina 70]
| |
doen te aanvaarden of te verwerpen, een tusschenweg bestaat niet. Aan deze consequentie kan men zich ten aanzien van Marx' arbeid, door hemzelven zoowel als door Engels bij herhaling gekenschetst als het op zijn hoofd gezette, het omgekeerde Hegelianisme, niet onttrekken; de grondtoon van beider wijsbegeerte is de absolute, d.i. de volledige methode, en gelijk voor Hegel het zich zelf bewegende begrip het wezenlijke is, alles in zich sluit en alles doet verstaan, zoo is voor Marx de zich zelf bevruchtende waarde-idee de allesomvattende maatschappelijke realiteit. Beider systeem is het zich ontwikkelende absoluut ware zelf, opgevat in ideëelen dan wel in materialistischen zin: men kan, binnen het kader van hun gedachtengang, logisch niet anders zijn dan absoluut Hegelaar of absoluut Marxist...... of niet zijnGa naar voetnoot1). De allesbeheerschende beteekenis van de waarde-idee komt alzoo duidelijk tot haar recht: de volheid der in Marxistischen zin aangevoelde werkelijkheid is daarin omsloten. ‘De waarde-idee is niet alleen doel van het maatschappelijk levensproces, d.i. het maatschappelijk productieproces, maar omgekeerd beheerscht zij dit proces volstrekt en onvoorwaardelijk in zijn materieele en ideëele doelzettingen, in zijn opzet en zijn consequenties, in zijn opkomst en ontwikkeling, en in zijn ondergang tevens. De omschrijving van haar eigenlijke strekking is niets meer en niets minder dan de omschrijving van het geheele huidige sociale leven in al zijn uitingen: in haar is kortweg belichaamd een gesloten stelsel van levens- en wereldbeschouwing, dat de materie verabso- | |
[pagina 71]
| |
luteert tot de alomvattende werkelijkheid, zóó als Hegel zich voorstelt de verwezenlijking van de absolute idee in de zelfontwikkeling van het begrip’Ga naar voetnoot1). De religieus-socialistische beweging coquetteert nu met de Marxistische leer, door deze eenerzijds te erkennen als methode voor historie- en maatschappij-onderzoek, doch haar anderzijds niet in al haar volheid als wijsgeerig stelsel of wereldbeschouwing te aanvaarden: zij verzuimt te doorgronden, dat in Hegel's-Marx' synthetisch-analytische methode alles is praemis en alles is conclusie, alles is grond en alles is uitvloeisel, alles is these en alles is synthese, en dat een dergelijk gesloten stelsel, een dergelijk éénheidsstelsel zich niet leent voor de gedienstigheden van de practijk. Vandaar ook de moeilijkheid om in elk der beide systemen te komen: men kan er niet inkomen, voordat men het begrepen heeft en men kan het niet begrijpen voordat men er in isGa naar voetnoot2); een absolute methode is absoluut in haar consequenties en duldt geen halfheid, ook niet waar het haar toepassing betreft. Haar op het ééne gebied des levens waardeeren, maar haar op een ander gebied als onjuist en onvoldoende verwerpen, is de principieele fout in den religieus-socialistischen gedachtengang: het dialectische moment in Het Kapitaal, ‘d.i. het evenzeer synthetische als analytische moment van het oordeel, waardoor het aanvankelijk algemeene uit zichzelf zich als het andere van zich zelf bepaalt’, dwingt onvermijdelijk tot de gevolgtrekking, dat men òf Marx voor het geheele gebied van zijn levensleer en voor elk onderdeel daarvan onvoorwaardelijk en absoluut heeft te erkennen, dan wel even consequent met hem heeft te brekenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 72]
| |
Trouwens, de fout van het religieuze socialisme zit dieper: Bernstein is de man, die, door het eerst de aandacht te vestigen op een ideëel element in zijne wereldbeschouwing, onbewust als het ware nog en in elk geval tegen zijn uitdrukkelijk uitgesproken bedoeling in, Marx' theorie ging ondergraven; hij meent de leer van den meester zóó te kunnen interpreteeren, en dit wel met name door een beroep op Kant, dat daarbinnen plaats zou zijn voor zelfstandige ideologische invoegsels, maar blijft zich bepaaldelijk toch nog rekenen tot ‘wij sociaal-democraten, die immers allen leerlingen van Marx en Engels zijn’. Hier ligt de splijtzwam, die via revisionisme, christensocialisme en de school der Kantiaansch aangelegde socialisten, Marx' leer, of liever wat men daarvoor hield, heeft doen uiteenvallen in verschillende, scherp tegenover elkaar positie nemende richtingen: wat oorspronkelijk de kracht was van het Marxistische socialisme, de verwaarloozing van de ‘onwerkelijke’ ideeënwereld, onwerkelijk omdat zij noch stof noch kracht is, is nu het element geworden, waaraan het Marxisme zoowel in zijn methode als wijze van doen en denkgang te gronde gaat. Troelstra, volgens De Blijde Wereld van 5 Oct. 1923, de leider ook der Christensocialisten, voelt deze consequentie zeer scherp aan, en merkwaardig is het dan ook na te gaan hoe hij het fundament van zijn levensleer tracht te construeeren teneinde aan deze fataliteit te ontkomen; eerst constateert hij, dat het historisch materialisme, in zijn karakter van reactie tegen het idealisme der Hegeliaansche philosophie, als element eener nieuwe wereldbeschouwing groote waarde kan hebben, maar dat het om als wereldbeschouwing te kunnen gelden in zijn uitgangspunt te beperkt en in zijn methode te eenzijdig is. ‘Het levert de socialistische beweging dan ook niet een krachtige persoonlijkheid......, | |
[pagina 73]
| |
en kan op den duur den religieuzen aanleg der menschen niet bevredigen. Het zoeken naar aanvulling van het historisch materialisme, zoowel van den kant van Dietzgen's philosophie en der Nieuw-Kantianen, als van dien der Christen-socialisten, zal door het optreden der sociaal-democraten bij dezen oorlog, zeker worden versterkt’Ga naar voetnoot1). Hoe Troelstra zich met name voorstelt Dietzgen en Kant met elkaar te verbinden - Dietzgen, die van Kant o.m. schrijft, dat hij ‘mit dem bekannten “Ding an sich” auch den Glauben an ein anderes, an ein höheres Erkennen, an einen übermenschlichen Monsterverstand hat bestehen lassen’, en die de ‘Dinge an sich’ noemt ‘Hirngespinste oder etwas Ähnliches’, verklaarbaar ‘weil der Aberglaube an die metaphysische Welt auch dem groszen Kant im Hinterkopf gesessen hat’, - dit alles is mij onverklaarbaar: voor de vele theologen, die, meer intuïtief dan bewust, zich aanhangers gevoelen der christelijke socialistische beweging, en ook in Troelstra hun leider zien, ligt hier een ruim en belangrijk arbeidsveld. Om de hierboven genoemde redenen geloof ik echter niet, dat zij er ooit in zullen slagen aan te toonen, dat hun religieus socialisme de beteekenis kan hebben, die men er tegenwoordig aan hecht; hunne in zich zelf verdeelde beweging moet kleur bekennen òf naar de ééne, n.l. de Hegeliaansch-Marxistische zijde, òf naar de andere, de godsdienstige zijde, op gevaar af van anders te gronde te gaan.
Tegenover het Christensocialisme, als religieuze beweging, sta ik met volle sympathie, en, bedriegen de teekenen des tijds niet al te zeer, dan heeft het een groote toekomst; het leere daarom die teekenen goed te verstaan en zij daarom vóór alles bedacht op een scherpe en juiste positie-bepaling, opdat a priori alle verwarring en misverstand omtrent het eigenlijke doel | |
[pagina 74]
| |
der beweging, vervorming der maatschappij op een hooger, ideëel plan, uit den weg geruimd wordt. Daarvoor is in de eerste plaats noodig, dat de leer van den klassenstrijd, een in Hegeliaanschen stijl doordachte materialistische gedachtenconstructie, geheel en al geabandonneerd worde; de verwerkelijking van het socialisme, door de Beginselverklaring van den Bond van Christensocialisten omschreven als een gemeenschappelijke voortbrenging en verdeeling der goederen behoort overigens, met name in hare practische toepassing, tot die technisch-economische kwesties, ten aanzien waarvan een politieke partij maar het beste doet niet te veel recepten als voor de gaarkeuken der toekomst te schrijven. Het religieuze socialisme beseffe, dat de theorie van den klassenstrijd, als culminatiepunt der tijdens hare conceptie hoogtij vierende materialistische wijsgeerige maatschappijleer, was ‘ihre Zeit in Gedanken erfasst’: bij de krisis in de verabsoluteering der natuurwetenschap tot wereldbeschouwing, zooals wij deze thans beleven, oriënteere het zich aan een levensleer, die de geestelijke waarden van den tegenwoordigen tijd vermag te grijpen en tot uitdrukking te brengen. |
|