| |
| |
| |
Prof. Dr. Is. Van Dijk
(Gedachteniswoord naar aanleiding van zijn Socrates)
Door A.J. de Sopper.
Hoe graag zouden wij den schrijver nog eens persoonlijk willen bedanken voor de verkwikkende lectuur van bovengenoemd mooi boekje. Het is zijn laatste gave. Ze brengt ons het verlies, dat we door zijn heengaan geleden hebben, weer levendig voor den geest.
Veelschrijver is Prof. van Dijk nooit geweest. Natuurlijk schreef hij niet als hij niets te zeggen had. Zelfs was hij ingetogen genoeg om niet altijd te schrijven als hij wèl wat te zeggen had. Niettemin is hetgeen hij sedert zijn dissertatie (1877) en gedurende zijn lange professorale loopbaan (sedert 1883) geschreven heeft, niet weinig. De uitgaaf der ‘Gezamenlijke geschriften’, hem bij zijn aftreden als hoogleeraar te Groningen (in 1917) door oud-leerlingen en leerlingen aangeboden, omvat vijf flinke deelen. Ook aan belangstelling heeft het niet ontbroken. Het omvangrijke werk is na vijf jaar nagenoeg uitverkocht.
Wie het kent, verwondert zich daarover niet. De inhoudsopgaven alleen prikkelen al den leeslust. Welk een rijkdom van interessante onderwerpen op het gebied van religie, theologie, literatuur, wijsbegeerte. Er is hier, al zouden wij menigmaal de vragen anders of
| |
| |
andere vragen stellen, ook voor ons geslacht heel veel te leeren en te genieten. Deze geleerde heeft zich niet vastgeboord in één onderwerp, niet opgesloten in 'n vak. Hetgeen niet wil zeggen, dat hij overal maar wat grasduinde en voor 't vaderland weg schreef over alles en nog wat. Hij was even wars van oppervlakkig dilettantisme als van mandarijnsche geleerdheid. Ook werd hij niet gedreven door den onvruchtbaren hartstocht om àlles te weten. De ij dele begeerte een universeele kennis te étaleeren was hem vreemd. Als hij zich met iets bezighield, dan was het omdat hij er waarachtig belang in stelde. Daardoor is er in de veelheid en veelsoortigheid van zijn studiën toch eenheid en samenhang, de eenheid en de samenhang van zijn rijk en diep geestelijk leven, waardoor ze geselecteerd werden.
Het spreekt vanzelf, dat zoo iemand zich, voordat hij de pen ter hand neemt, rondom in zijn stof inwerkt: waar men echt belangstelling voor heeft, dat wil men ook goed kennen. Prof. van Dijk las nauwkeurig en veel, en meestentijds met de pen in de hand. Hij kende de gevaren van het tè veel en was er steeds voor op zijn hoede. Het streven naar volledigheid achtte hij een noodlottige dwaasheid. Men moet ergens eindigen. Het vaststellen van de grens is een zaak van taktvol inzicht, dat hij in hooge mate bezat, maar waarbij zelfs de beste niet tegen vergissingen gevrijwaard is. Natuurlijk staat niet alles in de ‘Gezamenlijke geschriften’ op gelijke hoogte.
Deze auteur werkte zich niet alleen in zijn stof, hij wist er zich ook weer uit te werken. Het laatste is ongetwijfeld nog heel wat moeilijker, en verdienstelijker, dan het eerste. Hij heeft zelf de kostbare raadgevingen in praktijk gebracht, die hij neergelegd heeft in zijn ‘Vota academica, overwegingen en wenschen op het gebied van het hooger onderwijs’ (1904), een boek van zeldzame waarde, waarvan tengevolge van den wansmaak van het boeken-koopend publiek alleen het eerste stuk heeft kunnen verschijnen. Men hoeft nooit bang te zijn, dat men onder doode stof
| |
| |
bedolven zal worden. De stof is verwerkt, beheerscht. De groote lijnen teekenen zich duidelijk af. Onze blik wordt gescherpt, verhelderd, verdiept. Vooral: de dingen gaan voor ons leven en we leeren iets van dat leven verstaan.
Wat daarenboven aan de geschriften van Prof. van Dijk zoo groote aantrekkelijkheid verleent, is zijn onnavolgbare, eigen, persoonlijke stijl. Deze is niet gezocht en toch niet gewoon of gemeenzaam. Hij bereikt in zijn oprechtheid en voornamen eenvoud het effect, dat men met buitenissigheden tevergeefs najaagt. Hij paart aan bewegelijkheid en lenigheid een opvallende raakheid en trefzekerheid. Hij is dikwijls fijn geciseleerd, zelden précieus. Er is bewogenheid in, geen starre kilheid en geen vlammende passie. Hij is eerder nuchter dan zwoel. Hij verrast u telkens, maar maakt volstrekt niet den indruk van grillig te zijn. Hij is tintelend zonder druk of aanstellerig te doen. Bloemrijk mag men hem niet noemen. Wel treft hij ons bij herhaling door schoone beeldspraak en oorspronkelijke vergelijkingen. Het is te merken, dat inderdaad, zooals de schrijver zegt, de voornaamste invloeden, die op zijn stijl hebben ingewerkt, afkomstig zijn van zijne moeder, den Bijbel en Shakespeare.
Ik beeld mij niet in, dat hiermee alles van dezen stijl is gezegd. Prof. van Dijk is vóór alles causeur. Als ge hem leest, is het alsof hij tegenover u zit en met u spreekt. Om het oereigene van zijn stijl te leeren kennen, moet ge naar hemzelf luisteren. Ge wordt onmiddellijk geboeid en komt onder de bekoring en luistert met onverminderde aandacht tot het einde. En ge vindt het alleen maar jammer, dat hij niet nog wat doorspreekt.
Aan het slot van zijn afscheids-college zegt de aftredende hoogleeraar o.a.: ‘Gij staat, mijne leerlingen en vrienden, nog in den opgang van uw leven, ik treed thans achteruit, al hoop ik nu en dan nog wel eens iets te zeggen. Ik vrees geen verwelking van het hart......’ Het waren in zijn mond geen vermetele woorden. Ze zijn ten volle bewaarheid, tot in het uur van zijn sterven toe.
| |
| |
In 1920 verscheen van zijn hand ‘Dante's vita nova’. In 1922 zijn ‘Sokrates’. Van ‘verwelking van het hart’ is hier werkelijk niets te bespeuren. Er is in geen enkel opzicht eenig spoor van aftakeling in te ontdekken. Hier is een man aan het woord, wiens geest tot in hoogen ouderdom zijn jeugdige frischheid heeft behouden.
Ook het allerlaatste geschrift, op vijf en zeventigjarigen leeftijd geschreven, tintelt van leven, sprankelt van geest. Het is een deeltje van de bekende Volksuniversiteits-bibliotheek. De geweldige figuur, waarover het handelt, is voor de onderstelde lezers aantrekkelijk en belangrijk. Het is voor den schrijver evenwel buitengemeen moeilijk haar voor hen te teekenen. Er bestaat een zeer omvangrijke, nog steeds aangroeiende literatuur over, en de meest tegenstrijdige opvattingen vinden onder de deskundigen bekwame en hartstochtelijke, voor het meerendeel van het goed recht hunner meening zeer zelfverzekerde, verdedigers. Kort geleden nog heeft een Brusselsch hoogleeraar gepoogd versche lauweren te plukken door het bewijs te leveren, dat Sokrates eigenlijk nooit bestaan heeft. Het verwonderlijke is hier alleen, dat niet reeds veel eerder iemand op de gedachte is gekomen en Sokrates aldus heeft doen deelen in het eervolle lot van zoovele groote mannen uit de oudheid.
Sokrates heeft echter niet gewacht met het vervullen van zijn wereldhistorische roeping op het verschijnen van de geleerden, die met elkaar zouden twisten over de Sokratische kwestie. En hij kan met het voortzetten van die taak niet wachten tot de heeren het met elkander eens zijn geworden en de kwestie hebben opgelost. Wie thans over Sokrates schrijft, behoort ongetwijfeld van den stand van het onderzoek kennis genomen te hebben en daar zijn voordeel mee te doen zooveel als hij kan. Prof. van Dijk heeft dan ook nagenoeg alles gelezen wat voor een verstandig mensch in dezen lezenswaard is. Maar ten slotte reageert ieder op zijn eigen wijze op de gegevens en is de schrijver genoopt Sokrates te teekenen zooals hij hem zelf ziet. Evenals voor duizenden
| |
| |
is Sokrates voor Prof. van Dijk meer dan een ‘kwestie’, misschien wel een ‘puzzle’, die den stoot heeft gegeven tot het in beweging brengen van een perpetuum mobile van verhandelingen. In 1890 had hij een nog steeds lezenswaardig geschrift uitgegeven over ‘Het conflict tusschen Sokrates en zijn volk’. Als hij na dertig jaren opnieuw over den grooten wijze gaat schrijven, kan hij zeggen: on revient toujours à ses premiers amours. Sokrates was voor hem een der hoofdfactoren in het geestesleven, dien hij niet voorbij kon gaan, een figuur, die hem had aangegrepen en hem niet losliet, waarmee hij wel afrekenen moest. Hij zal de verwijten van deskundigen, wier opvattingen hij niet volgt en naar wier meening hij dus totaal mistast, niet kunnen ontgaan. Die verwijten zullen veelal tegenstrijdig zijn en elkaar neutralizeeren. Het is overigens zeer goed mogelijk, dat hij met het een of ander punt van het ingewikkeld probleem niet voldoende rekening gehouden heeft en een beeld geeft, dat in meer of minder belangrijke opzichten niet juist is. Dat is zelfs waarschijnlijk. Ja onvermijdelijk. Is er onder de specialisten één met wien dat in het oog van één of meer collegas-specialisten niet het geval blijkt te zijn? Concrete aanwijzingen zullen we dankbaar, zij het ook onder benefice van inventaris, aanvaarden. Het werk van Prof. van Dijk zullen we er niet minder om waardeeren. Het philologisch onderzoek, de historisch-kritische discussie gaat voort, wie weet hoe lang nog. Wij voelen niet de minste behoefte op dien zelfverloochenenden, hoogst respectabelen arbeid te smalen of zijn beteekenis te kleineeren. Doch dit doet niets af van onze dankbaarheid den Sokratischen invloed te mogen ondergaan zooals hij tot ons komt door de persoonlijkheid heen van 'n man als Prof. van Dijk, die levenslang Plato, een van zijn lievelingsauteurs, heeft gelezen en vele jaren met Sokrates heeft verkeerd.
We vinden het alleen jammer, dat dit niet in veel sterker mate het geval is. We zouden wenschen, dat de eigenlijke teekening van Sokrates een ruimer plaats had ingenomen. Voor meerdere schetsen als
| |
| |
over de superioriteit van de religie en de zedelijkheid van Sokrates boven die van zijn aanklagers zouden we gaarne een heel stuk van de schermutselingen met moderne auteurs, die daarenboven m.i. voor een deel op misverstand berusten, gemist hebben.
Achter heel het werk van Prof. van Dijk zien we zijn persoonlijkheid. Zij is het, die daaraan de eigenlijke waarde geeft. Was het reeds een hachelijk pogen zijn stijl te karakterizeeren, den indruk van zijn persoonlijkheid volledig en juist weer te geven, is ten eenenmale onmogelijk. Voor degenen, die hem mochten ontmoeten, blijft die indruk onuitwischbaar. Hij drong zich niet bij u op, hij overweldigde u niet, maar hij had u ingenomen voor ge het wist. Hij had niet het gecompliceerde van problematische naturen, die zoo moeilijk te benaderen zijn en u altijd weer ontglippen. Eenvoudig en louter, trouw en oprecht, was hij gemakkelijk toegankelijk. Maar hij was lichamelijk en geestelijk zeer fijn bewerktuigd. Hoog was hij in het geheel niet, doch van een zeer bizondere distinctie, die alle vulgariteit instinctmatig op afstand houdt. Hij wist, dat hoogheid dikwijls niet veel anders is dan vulgariteit achter een masker. Hij had een helderzienden blik om schijn en waan, het onechte in èlken vorm te onderkennen. En hij heeft het met verscheidenheid van geesels bewerkt. Want deze man, met zijn tengere gestalte, kenmerkte zich wel door groote teederheid, maar van slapheid of weekheid was geen sprake. Hij had den sterken wil en een zeldzame gave om tot de kern der dingen door te dringen en daardoor werkte zijn woord meer dan eens ontstellend ontnuchterend. Het overspannene stond hem evenzeer tegen als het platvloersche. De maatstaven, die hij aanlegde, waren van geestelijken aard. Schittering heeft hij niet gezocht, hoewel hij er das Zeug voor had. Hij gunde de vooraanzittingen in de diverse synagoges gaarne aan de liefhebbers. Hij was een door en door onwereldsche figuur. Hij was ernstig, doch volstrekt niet zwaar-op-de-hand. Scherp kon hij zijn, terdege.
| |
| |
Grof, hoonend, beleedigend nooit. Zijn pijlen waren nimmer vergiftigd. Daar was hij te nobel voor. Hatelijkheid, bitterheid, zuurheid, wrangheid, het paste niet bij zijn wezen. De geestige zetten en zetjes, waarover hij onbeperkt de beschikking scheen te hebben, en die, natuurlijk, niet altijd door een ieder even zeer gewaardeerd werden, kwamen niet voort uit een hooghartig, nurksch of gramstorig gemoed, maar uit een opgewekten, levendigen geest, die de grens tusschen speelschheid en frivoliteit fijn voelde en nimmer overschreed.
De toon, waarin zijn leven gestemd was, is die van een heerlijk, kinderlijk optimisme. Hij was de levende weerlegging van de stelling, dat fijnbesnaarde lieden in dit ondermaansche per se pessimisten moeten zijn. Dit kan trouwens alleen zeggen wie volkomen vreemdeling is in de kinderwereld. De domineerende trek in Prof. van Dijk is echte, gezonde godsvrucht. Hij liep niet, zelfingenomen, met zijn religie te koop, maar het verkeer met God had op alles zijn stempel gedrukt. Zijn Bijbel was hem ten slotte meer waard dan het Corpus Platonicum. Jezus ging hem boven Sokrates. Deze man is zijn geestverwanten vooral dierbaar, omdat Jezus door hem op een heel bizondere wijze tot hun ziel sprak. Het beste, dat hij te geven had, ontving men in persoonlijk contact. Wie het voorrecht gehad hebben hem te kennen, zien in zijn persoon en den weldadigen invloed, dien zij daarvan hebben ondergaan, een gave van God, waardoor zij dichter bij Hem zijn gekomen en waar zij Hem hun heele leven dankbaar voor zullen blijven.
Met hel sloopen van haar brooze lichamelijkheid is deze persoonlijkheid niet vernietigd. Zij blijft niet alleen leven en nawerken door geschriften en in de herinnering. Ze is toebereid om deel uit te maken van de eeuwige gemeenschap van geestelijke persoonlijkheden, die het doel is van heel de schepping Gods.
|
|