| |
| |
| |
Moderne Fransche schrijfsters
Door Fenna de Meyier.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat in onze moderne tijden meer vrouwen zich in de litteratuur doen gelden dan in alle vorige eeuwen tezamen. In Frankrijk, het litteratuurland bij uitnemendheid, was de schrijvende vrouw in de middeleeuwen een zeldzaamheid; Marie de France met haar ‘lais’ of liederen door harpmuziek begeleid, was een uitzondering, evenals later Agnes de Navarre Champagne en Christine de Pisan dat geweest zijn. Tijdens de Renaissance, die veel boeien verbrak en waarin ook menige vrouw op cultuurgebied iets presteerde, zijn Marguerite de Navarre en Louise Labbé de twee groote kunstenaressen die de aandacht trekken. Marguerite de Navarre mag tevens de eerste groote prozaschrijfster van Frankrijk genoemd worden. De prachtig sterke, bondige stijl van haar realistische verhalen is een wonder van sierlijkheid en kracht en des te opmerkelijker, omdat zij tevens een lyrische dichteres was van innige vroomheid. In de 17e eeuw kwamen al meer schrijfsters voor; daar was o.a. de beroemde Madeleine de Scudéry met haar veelgelezen en alom bewonderde volumineuse romans ‘Cyrus’ en ‘Clélie’, waar elke ‘galant homme’ en elke ‘précieuse’ die zich respecteerde uit leerde hoe men zich het waardigst in liefdesaangelegen- | |
| |
heden had te gedragen. De soberheid en gedrongenheid van Marguerite de Navarre miste Mad. de Scudéry ten eenenmale (haar romans bestonden meestal uit tien deelen); ook de objectiviteit ontbrak; hier waren slechts biechten (en heel onoprechte) en mondaine portretten (ook niet zuiver), afgewisseld met moralistische gesprekken van een zich zeer superieur voelende vrouw.
Iets later kwam Mme de la Fayette met haar ‘Princesse de Cleves’, het sobere, klassieke verhaal, zoo mannelijk van geest en stijl, dat booze tongen beweerden haar beroemde vriend La Rochefoucauld zou er wel de hand in gehad hebben.
Nochtans bleef de roman een genre waarin de vrouw maar zelden uitblonk. Beter voelde zij zich thuis in brieven en mémoires, kunstvormen die vooral in de 17e en 18e eeuw ijverig beoefend werden. De briefvorm schijnt bij uitstek geschikt voor het vrouwelijk schrijftalent; het spontane gevoel van de schrijfster, de verrassende wendingen van haar geest uiten zich vaak in bekorende brieven; doch als er geen lijdende, brandende hartstocht onder die beminnelijke eigenschappen broeit, zooals bij Julie de Lespinasse, zijn ze meestal meer amusant dan belangrijk. Want in de meeste gevallen gaan de gedachten der schrijfster niet dieper dan het daaglijksch leven dat eischt en niet veel verder dan haar eigen dierbare zelf. Ook het dagboek - zijn het geen brieven aan zichzelve? - is een vorm, geliefd bij de vrouwen. Compositie, menschuitbeelding, objectieve beschrijving zijn hier overbodig; de vrouw, lyrisch van natuur, kan hier vrijuit haar gevoelens uiten.
In den tijd van de groote romantici (omstreeks 1830) waren de enkele vrouwen die romans schreven, ook geheel subjectief; d.w.z. zij deden niets anders dan het verhaal van haar eigen gevoelservaringen zoo direct mogelijk geven, meestal in een bont kleed van romantiek gehuld. Zoo deed Mme de Staël met haar ‘Delphine’ en ‘Corinne’ en zoo schreven Mme Krudener en George Sand. De laatste, wel de talentvolste en merkwaardigste,
| |
| |
gaf echter nog wat anders. Na haar eerste hartstochtelijke pleidooien voor het recht van de liefde en de vrijheid in het vrouweleven, is zij onder den indruk gekomen van de revolutionnaire ideeën op maatschappelijk gebied van haar tijd en heeft zij ook de rechten van het volk verdedigd. En op haar ouden dag - bezonken van geest, gelouterd van gevoel - gaf zij, de trouwe vriendin van Flaubert, haar eenvoudige verhalen van het land dat zij liefhad en een objectieven roman: ‘Le Marquis de Villemer’. Hier had dus een evolutie plaats, die later in 't algemeen, de moderne fransche schrijfsters op haar beurt door zouden maken.
Tegenover deze enkele romancières stond een leger van dichteressen, waarvan de meeste namen in vergetelheid zijn geraakt; Marceline Desbordes-Valmore en Louise Ackermann blijven nog voortleven. Maar in de 20e eeuw constateeren wij het omgekeerde. Een enkele vrouw die zich nog overgeeft aan de poëzie, aan het lyrische genre, doch een legioen knappe schrijfsters met een ongelooflijk snel verkregen techniek, een verbluffende vaardigheid, die zich wijden aan de roman. Het is natuurlijk nog niet uit te maken of al die namen in de litteratuur zullen blijven; maar merkwaardig is het, dat zulk een massa talentvolle romancières zijn opgestaan (en niet alleen in Frankrijk). J.K. Huysmans, de groote kunstenaar heeft eens in een interview gezegd: ‘Ce qui est curieux - et sera bien malin qui l'expliquera - c'est que les femmes aujourd' hui out plus de talent que les hommes’. - En Willy o.a. ‘C'est encore les femmes qui valent le mieux’. - Waaraan is dit te danken? Aan de meerdere vrijheid die den vrouwen werd toegestaan in het anders op 't gebied van meisjesopvoeding zoo conservatieve Frankrijk? Of aan het betere en hoogere onderwijs waaraan nu ook de meisjes deel hebben? Of eenvoudig aan geheel onzen brutalen tijdgeest, die zooveel zwakke schuttingen heeft omvergewaaid? Voelen de vrouwen meer belangstelling voor de buitenwereld, nu zij meer in 't volle leven komen
| |
| |
te staan? Het gevolg zou moeten zijn, dat de vrouw minder ego-centrisch ging denken en algemeener ideeën en gevoelens in haar scheppingen zou verwerken.
Voorshands is dat echter niet gebeurd. De fout lag misschien aan de litteratuur, die aan 't eind der 19e eeuw verworden was onder den invloed van 't naturalisme van Zola en Maupassant en de verfijnde analyses van Bourget en Barrès. Als de roman niet het min of meer levend relaas werd van sensueele en...... cerebrale erotiek, met of zonder psychologische analyse, ontaardde zij in een laag bij de grondsch avonturenverhaal, dat bedenkelijk veel van 't detective-genre weg had, waarbij echtbreuk schering en inslag bleef. Het is verwonderlijk zooveel rijke leegloopers en niets-om-handen-hebbende weelderig levende vrouwtjes de stof leverden voor z.g. moderne romans. Nu en dan liep er een blauwkous onder, meestal nog perverser in de erotiek dan de anderen en verder werd 't ook zeer interessant gevonden heele, halve of driekwart gevallen jonge meisjes uit de beste standen of uit buitenlandsche adel gerecruteerd, in de salons te volgen in hun ingewikkelde evolutiën op 't slappe koord der vergedreven flirtation.
Het spreekt van zelf dat ook de vrouwen begonnen met bijdragen te leveren tot deze litteratuur, waar de erotiek (een zeer bedenkelijk soort erotiek) een hoofdrol speelde. Hierin ligt niets verwonderlijks. Het merkwaardige ligt alleen in de grootere mate van eerlijkheid (of schaamteloosheid) waarmee die gevoelens voor het publiek werden blootgelegd. Onder het mom van een ‘episch kunstwerk’ werd vaak een biecht gegeven van eigen passie of...... eigen sensualiteit, zoo ongesluierd, zoo brutaal uitgestald, dat mannen-oprechtheid er bij verbleekte. De kuischheid, in vroeger eeuwen de bekoring en de roem der vrouwen werd door deze vrouwelijke ziele-ontleedsters met een hooghartig lachje afgeworpen. Zelfs in de losbandige 18e eeuw bestonden nog geen vrouwelijke Casanova's. Leggen wij ‘Claudine s'en va’ (Colette) of ‘Monsieur Vénus’ (Rachilde) naast de
| |
| |
‘Princesse de Cleves’, dan glimlachen wij om het onderscheid. Hoe kuisch en ingetogen is de roman van Mme de la Fayette. Gij zult zeggen: Maar Marguerite de Navarre dan, die in de 16e eeuw haar ‘Heptameron’ schreef, die bundel ondeugende verhalen, op inspiratie van de Decamerone geschreven? Was die kuisch? Ja, in zeker opzicht wel; ik bedoel hiermee, dat de argelooze oprechtheid van Marguerite de Navarre, die niets deed dan in litterairen vorm verhalen geven van ongesluierde erotiek, zooals het in haar tijd mode was ze onder elkaar te vertellen, zelfs in het beschaafdste gezelschap, zonder er aan te denken dat zij daarbij iets ongepasts deed, van heel anderen aard was dan die van de tegenwoordige dames, die bedenkelijk sterk naar decadence afdaalt. De tijdgenooten van prinses Marguerite waren niet preutsch en noemden de dingen bij hun naam; doch zij behoorden tot een krachtig levend, gezond-evenwichtig ras, waar ten slotte de erotiek beheerscht werd door andere, forschere krachten: eerzucht of jacht naar avontuur bij de kleinere; idealisme en geloof bij de grootere zielen. Er is geen decadence en geen verfijnde sensualiteit in den ‘Heptameron’; niet de lust om iets verbodens, of iets dat gewoonlijk weggestopt wordt, met een brutaal gebaar te toonen; noch de ziekelijke zucht tot het opblazen en analyseeren van halve of geperverteerde gevoelens. Bij Marguerite en haar tijdgenooten waren de wellust en de liefde zuiver gescheiden. Als men over het eene gevoel sprak, meende men niet het andere. De ‘Heptameron’ is een boek, onafhankelijk en duidelijk gescheiden van haar mystische lyriek over de heilige liefde. Zij vermengde die beide gevoelens niet, zooals deze moderne schrijfsters. In Frankrijk, zoowel als bij ons gaat bij veel moderne vrouwtjes ‘lust voor liefde' door en wordt met den zelfden ernst beschreven en soms...... verheerlijkt! Van deze soort scheppingen was de litteratuur in 't begin
der 20e eeuw vol. Eenerzijds werden door die vrouwen haar natuurlijke, maar alledaagsche en meestal troebel geworden gevoelens op- | |
| |
gedreven tot een mooie liefde; anderzijds kenden zij vaak niet eens echte gevoelens en werd een cerebrale zinnelijkheid gekweekt, die nog meer weerzin wekt.
De dames Colette, Rachilde, Marcelle Tinayre, Myriam Harry, Lucie Delarue-Mardrus, Magdeleine Marx, Gérard d'Houville en zoovele anderen (ik noem alleen de talentvolsten) hebben geen hoekje van de erotiek ongemoeid gelaten en geen grein ouderwetsche pruderie heeft de oprechtheid van hun werk in den weg gestaan. Wij moeten echter rechtvaardig blijven. Heeft de meerdere vrijheid de vrouwen dikwijls overmoedig en los van alle moraal gemaakt, er zijn ongetwijfeld ook voordeelen. Bekrompenheid en burgerlijkheid van opvatting in zake het liefdeleven zijn er goddank mee verdwenen; muffe en kleinzielige conventies weggewischt. Sloeg de vrijheid wel eens over in bandeloosheid, deze buitensporigheid zal tijdelijk blijken en dan is misschien de winst grooter dan het verlies. Veel origineels is er in de litteratuur gekomen (is volledige oprechtheid geen noodzakelijke voorwaarde voor originaliteit?) en als ‘documents humains’ zullen deze romans op zich zelf al van waarde zijn in de cultuurgeschiedenis, al is het zeker, dat niet de gewaagdheid van 't onderwerp, doch het talent waarmee het beschreven werd, beslissen zal over de onsterfelijkheid van het werk.
Onder de schrijfsters hierboven geciteerd, verdienen Colette en Rachilde een nadere beschouwing.
Rachilde (Marguerite Eymery, gehuwd met den heer Vallette, hoofdredacteur van de ‘Mercure de France’) is uitgegaan van de naturalistische school, met een bedenkelijken hang naar het perverse, doch met een onmiskenbaar talent en een rijke fantasie. In haar romans is het hevige van haar vitaliteit te voelen, ondanks het zekere decadente genoegen, waarmee zij met verboden dingen speelt. In haar kleinere verhalen bereikt zij dikwijls een meesterschap van vertellen en aanduiden, zooals de groote Fransche ‘conteurs’ er het geheim van kennen. Ook heel fijne nuancen van intieme, echt vrouwelijke
| |
| |
gevoelens weet zij te geven. Daarbij heeft zij een sprankelend vernuft, een beweeglijke geestigheid, die vooral uitkomt in haar maandelijksche kritieken in de ‘Mercure de France’; een genot voor fijnproevers en tevens het bewijs van een niets ontziende, onpartijdige eerlijkheid. Dit geeft iets zeer sympathieks aan haar persoonlijkheid, zoo groot een uitzondering in die troebele, dikwijls hoogst onbetrouwbare wereld der Parijsche kritiek. - Onder haar romans zijn er vele met scabreuse onderwerpen, o.a. ‘Monsieur Vénus’, ‘Hors nature’, ‘Le grand Saigneur’, etc. waar het wel eens lijkt of de schrijfster zich laat gaan op een kinderachtige lust zoo brutaal mogelijk te zijn. Maar daartusschen zijn ook fijnere verhalen, o.a. dat ontroerende ‘Son Printemps’, waar het ontwaken van de vrouw in een jong meisje zoo intiem en zoo schrijnend wordt beschreven. Een krachtige vertelkunst spreekt uit ‘Le Meneur de Louves’ en verscheidene andere verhalen van donkeren hartstocht of smartelijken wellust.
Colette (Gabrielle Claudine Colette) in 1885 geboren, behoort meer tot de jongeren. Haar jeugd bracht zij door in de provincie; nog niet lang geleden heeft zij een boek uitgegeven: ‘La Maison de Claudine’, waarin zij met de haar eigen originaliteit haar eerste indrukken van kind heeft neergelegd. Op achttienjarigen leeftijd huwde zij den veel ouderen Gauthier Villars, die zich onder het pseudoniem Willy naam had gemaakt door zijn boulevard-romans. In haar huwelijk werd zij zijn medewerkster en gaven zij de befaamd geworden serie der ‘Claudines’, boeken vol groote, bijna schaamtelooze, oprechtheid in sexueele zaken, maar met hier en daar fonkelingen van geest, rake typeeringen van menschen en fijne notities van twijfelachtige gevoelens; soms zelfs met een toon van innigheid. Wat is de aanbreng van de vrouw in deze Claudines? Het komt mij voor, dat Willy's invloed op haar talent niet gunstig was en eerder het louter zinnelijke en...... perverse element in haar natuur ontwikkelde. Nadat zij van haar man gescheiden
| |
| |
was, is zij alleen gaan schrijven en zijn haar boeken aanmerkelijk zuiverder geworden, al is er hier en daar een troebelheid gebleven. Doch niet alleen zuiverder, ook oorspronkelijker is zij geworden. Colette is vooral origineel in het doorvoelen en noteeren van zintuiglijke aandoeningen; en haar sensaties, diep en hevig of vluchtig en aan 't oppervlak, weet zij vast te leggen in meesterlijke taal. Zoo sterk is het leven van haar zintuigen, dat het betasten van een voorwerp, plant of dier, het ruiken van een vluchtige geur, het hooren van een vagen klank en het proeven van een dronk of vrucht b.v. een menigte beelden en droomen bij haar wakker roepen en in staat zijn haar gelukkig of verdrietig te stemmen. In ‘La Retraite sentimentale’ spreekt zij van een kinderherinnering: ‘De meid sloeg met de deur; een laag ijzeren hek knarste en langs de donkere trap stegen de geuren op van kiemende aardappels in den kelder; evenals die van een zuurachtigen wijn die op het zand gemorst was; geuren zoo vochtig en ijzig, dat een rilling van genot tusschen mijn schouders gleed, die lichtbezweet waren van 't harde loopen of van 't knikkerspel...... Ja, mijn dorst verlangt naar dien gewonen landwijn in het eenvoudige glazen kroesje van de keuken, waar mijn lippen den dikken rand van voelden, waar mijn wetende tong naar het bobbeltje tastte, dat in het grove glas geblazen was......’
In deze kleine passage zijn de indrukken van het gehoor, het gezicht, den reuk, den tastzin en den smaak als 't ware gebundeld tot één hevige sensatie van genot, onvergetelijk gebleven voor de artieste die ze opschreef. Het is niet te verwonderen, dat de dieren bij haar een diepe belangstelling hebben gewekt. Zij voelt zich verwant aan deze instinctieve, op hun sensaties levende wezens en zeer gelukkig, ja meesterlijk is zij ook in het aanduiden van 't groote geheim, dat in hun versluierde zielen ligt en dat door ons menschen zoo achteloos wordt voorbijgegaan. Onsterfelijk heeft zij zich gemaakt met haar ‘Sept Dialogues de Bêtes’ en haar ‘La Paix chez
| |
| |
les Bêtes’, waarin zij de dieren zoo geniaal karakteriseert, zoo fijn hun begeerten, emoties en grillen meevoelt, zoo geestig hun gewoontes, houdingen en bewegingen teekent. Het is alles met zulk een fijnen toets gedaan, met zulk een kracht van opmerkingsgave en uitbeelding en in zulk een rijk genuanceerde taal, dat het lezen van die schetsen wordt tot een fijn litterair genot. Jammer dat Colette in haar romans over menschen, alleen de instinctieve vrouwen levend weet te maken, en gewoonlijk weinig boven de sensatie uitkomt. Haar psychologie is daarom zeer gebrekkig, al zegt zij wel eens rake dingen. Ook natuurtafereelen geeft zij, die onvergetelijk blijven. Zooeven haalde ik reeds aan ‘La Maison de Claudine’, waar het natuurkind in woonde, temidden van landschappen, die met onverbleekte verven in Colette als vrouw nog voortleven. Ook in ‘La Vagabonde’ en ‘La Retraite sentimentale’ vindt men die fijngeschilderde natuur terug. In ‘La Vagabonde’ geeft zij tevens met de meeste originaliteit een ontleding van de vrouwelijke natuur (haar eigene) die eenigszins afwijkt van die welke in de moderne romans harer zustercollega's mode was geworden; laat er een element van fierheid en onafhankelijkheid in zien, waardoor blijkt dat de liefde voor de vrijheid in vrouwen als Colette nog sterker is dan de erotische verlangens. Vreemde vrouwennatuur vol sensualiteit, smartelijke melancolie en hooghartige bitternis, wier vaak gehoonde ziel alleen is en alleen wil zijn.
Colette toont hier weinig kuischheid, maar ook geen huichelarij; en daarnaast een zeker fijn vrouwelijk gevoel en een forsche vitaliteit, die alles beheerscht en als 't ware verontschuldigt. Rémy de Gourmont zegt: ‘C'est la femme mise à nu avec sa manière éternelle de vouloir ce qu'elle ne veut pas, de ne plus vouloir ce qu'on lui offre et ce qu'elle désire, de s'arracher à la vie par orgueil de vivre’.
In Colette zijn alle na- en voordeelen van de moderne vrije-vrouw-litteratuur weerspiegeld: eenerzijds het afschudden van alle pudeur en moraal; anderzijds het
| |
| |
gewin van een vrijer, eerlijker en origineeler schrijfwijze: de bevrijding eener eeuwenlang gekluisterde vrouwelijke oorspronkelijkheid.
Een andere schrijfster, die even naakt haar instinctieve wezen toont en haar haast mystische eenheid met de zichtbare wereld der zinnen, is Anna Mathieu de Noailles; vreemdelinge van geboorte, maar door haar huwelijk en haar kunst tot Frankrijk behoorend. Zij ondervond aanvankelijk sterk den invloed van Chateaubriand en de andere Fransche romantici en later van den grooten Italiaan d'Annunzio.
Bij Anna de Noailles (die als dichteres meer beteekent dan als romancière) is de liefde niet veel meer dan een hevige zinnelijke drang, maar zoo onbewust en amoreel ondergaan, dat in haar wereld de begrippen schuld en gemis niet schijnen te bestaan. Als zij de natuur bezingt, die zij beweert meer lief te hebben dan wie ook ter wereld, voelt men de pantheïstische neiging van haar geest. Ook zij kan, als Colette, hevig reageeren op zintuiglijke indrukken; ook zij heeft een groote, sympathische liefde voor dieren, (zoo treffend uitgedrukt in dat schoone lied: ‘Invocation’). Haar taal is rijk, met een keur van beelden en vergelijkingen, rhytmisch en muzikaal, soms bijna klassiek in haar statigen gang:
‘Nature au coeur profond, sur qui les cieux reposent,
Nul n'aura commu moi, si chaudement aimé
La lumiere des jours et la douceur des choses,
L'eau luisante, et la Terre où la vie a germé.
La forêt, les étangs, et la plaine féconde
Ont plus touché mes yeux que les regards humains.
Je me suis appuyée à la beauté du Monde,
Et j'ai tenu l'odeur des saisons dans mes mains.
Je vous tiens toute vive entre mes bras, Nature.
Ah! faut-il que mes yeux s'emplissent d'ombre un jour,
Et que j'aille au pays sans vent et sans verdure
Que ne visitent pas la lumière et l'amour!’
| |
| |
Van de andere, minder begaafde schrijfsters springen Marcelle Tinayre en Myriam Harry het meest naar voren. (Succes heeft niet altijd iets met litteraire waarde te maken; dit bleek o.a. bij den opgang die Daniel Lesueur, Colette Yver en de veel te veel gelezen schrijfster van ‘Sur la Branche’ gemaakt hebben, een tiental jaren geleden).
Marcelle Tinayre heeft met voorkeur de ‘liefde’ behandeld tusschen man en vrouw, zooals wel te verwachten is van boeken met deze titels: ‘l'Amour qui pleure’, ‘Avant l'amour’, ‘l'Ombre de l'amour’, etc. Haar stijl is vrij wat minder oorspronkelijk dan die van Colette en Rachilde en haar werk steekt alleen af bij ouderwetsche romans door de grootere vrijmoedigheid waarmede zij dit geliefkoosde onderwerp behandelt. Hellé is een van haar zuiverste boeken; een poging om met meer vrijheid, maar ook met meer hoogheid van geest het liefdeleven te beschouwen. Haar bekendste roman ‘La Maison du Péché’ is de geschiedenis van een liefde, gedwarsboomd door jansenistische gewetensbezwaren. Een ouderwetsch gegeven dus, doch de broeiende atmosfeer van den hartstocht is modern genoeg.
Myriam Harry, die in haar aderen joodsch, slavisch en germaansch bloed heeft, voelt zich sterk aangetrokken tot het exotische en heeft o.a. in haar ‘Conquête de Jérusalem’ en haar ‘Divine Chanson’ décors gebruikt uit het oosten. Zij verbeeldt zich onttogen te zijn aan het romantisme en is een leerlinge geweest in de naturalistische school; maar een echt vrouwelijke romantiek doordringt haar werk en die heeft ook haar charme, al is zij niet zoo groot. Haar sensualiteit echter domineert te veel in haar werk en is niet altijd even fijn. Het is als een te doordringende geur, die bedwelmt en tegelijk kregel maakt. Evenals in de boeken van haar tijdgenooten verbreekt haar zinnelijkheid het evenwicht, dat noodzakelijk is in een kunstwerk. Ook zij kent de kuischheid niet, evenmin als de ware liefde met den mysterieusen ondergrond van 't onbewuste en den even geheimzinnigen
| |
| |
drang naar 't absolute. Bij de groote romantieken (Victor Hugo, Lamartine, de Musset) was de liefde het heilige verbond tusschen twee zielen en deze conceptie gaf aan hun werk dien grootschen adem, dat tot stil ontzag ontroerende vermogen, dat in de litteratuur van deze dames ontbreekt. Trouwens, in onzen tijd van ‘veulerie’ - ik ken geen beter woord om de algemeene slapte van gevoel nader aan te duiden - in onzen armzaligen tijd van jacht naar geld en naam en luxe is die groote stem wel heel stil geworden.
Toch is er al een reactie ingetreden, ook onder de vrouwelijke auteurs. Meer eenvoud, meer innigheid, meer inkeer tot zichzelven en tegelijk meer meegevoel met anderen, verdrukten en misdeelden, meer echt gevoel dan sensatie. Voorbeelden van goede romancieres die getuigen van dezen nieuwen geest (zonder te vervallen in het water-en-melk-genre van brave, maar banale lectuur) zijn er gelukkig te over. Daar is vooreerst Neel Doff, wier werk zoowat den overgang vormt tusschen de naturalistische, sensualistische romans en de meer algemeen menschelijke en idealistische van de laatste jaren. Zij is een ‘révoltée’. In haar ‘Jours de famine et de détresse’ heeft zij haar opstand tegen de maatschappij uitgeschreeuwd; haar ‘Contes farouches’ vertellen brutaalweg hoe de ellende de menschen tot beesten maakt. Waarschijnlijk is zij van Hollandsche afkomst, want veel van haar verhalen spelen in Amsterdam en Zeeland. Haar boek ‘Keetje’ is het schrijnend verhaal van een meisje dat door armoede gedreven prostituée wordt. Deernis met en fijn begrip van de vrouweziel maken de geschiedenis in al haar eenvoud ontroerend. De invloed van Charles-Louis Philippe (en daarachter van Dostoïewski) zijn onmiskenbaar.
Een opstandige was ook Severine, de bekende strijdbare vrouw, die zoo sierlijk haar wapens kon hanteeren, al was haar verontwaardiging nog zoo fel. Severine, deze nobele figuur in de Fransche letterkunde, de merkwaardig intelligente, fijnbeschaafde vrouw, die zoo gaarne
| |
| |
een lans brak voor de vrijheid des geestes, behoort wat haar jaren betreft, niet tot de jongeren, doch haar jeugd duurt altijd. - Haar roman ‘Line’ heeft zij opgedragen ‘à tous ceux-là que la révolte baisa au front dès le berceau’. Dit verhaal van het ‘leelijke jonge eendje’ karakteriseert haar edelmoedige natuur en haar onafhanke lijken geest. Veel is er in van haar eigen jeugd, bekneld en geplaagd door onrecht en verdrukking.
Ook in de boeken van Marguerite Audoux vinden wij, al is 't zijdelings, een aanklacht tegen de maatschappij. Marguerite Audoux werd opgevoed in een weeshuis door nonnen bestuurd, uitbesteed bij boeren om herderin te worden, later naar Parijs gezonden, waar zij als naaister haar brood verdiende, maar toen haar oogen slecht werden, is zij aan 't schrijven gegaan, aangemoedigd door Charles Louis Philippe, zelf een zoon uit het volk. Simpelweg begon zij te vertellen van haar jeugd en haar indrukken van de menschen en de natuur, met een merkwaardige zuiverheid. ‘Marie Claire’ is een boek in den ik-vorm en de schrijfster heeft het kind dat zij vroeger was, zelf laten vertellen, zoo naïf en onbevangen mogelijk. Hier is dezelfde stille, overgegeven aandacht aan kinderherinneringen, dezelfde doorzichtige klaarte als van Van Looy in zijn ‘Jaapje’. In ‘Marie-Claire’ is de erotiek onbewust, gesluierd en geheimvol; de poëzie van haar jeugd is als een bloem die bloeit zonder te weten. In het vervolg: ‘l'Atelier de Marie-Claire’ is meer realisme; het is het verhaal van arme naaistertjes op een atelier; de strijd van eenvoudige, dikwijls weerlooze schepseltjes tegen de macht van het geld, tegen de verleidingen van een groote stad. Ook hier is zij onder den invloed van Charles-Louis Philippe en duidelijk is de verwantschap van geest tusschen deze twee kunstenaars voelbaar.
Merkwaardig is de stijl van Marguerite Audoux: hoe eenvoudig haar afkomst was en hoe gebrekkig het onderwijs dat zij ontving, zij schrijft een krachtig, beheerscht proza, klassiek zou men kunnen zeggen. Haar zekerheid
| |
| |
en haar smaak getuigen van de aangeboren cultuur van een groot ras. Misschien dat juist de omstandigheid weinig gelezen te hebben haar gunstig was; niets heeft haar afgeleid van haar innerlijke zekerheid, de vastheid van haar rythme.
Het is intusschen niet alleen in romans door vrouwen geschreven, dat men deze wending naar het idealisme, naar den eenvoud en naar 't innige zieleleven constateert. Ik noemde reeds Charles-Louis Philippe en na hem zijn er velen gevolgd - Duhamel, Vildrac, Estaunié, Chérau, Chardonne, etc. Ook heeft de roman zich meer georiënteerd naar de provincie. Vroeger speelden negentig percent der Fransche verhalen te Parijs. Thans hebben een groot deel der litteraire romans het provincie- of landleven tot onderwerp of achtergrond.
Ook André Corthis (pseudoniem van Mlle Andrée Husson) verhaalt met voorliefde van het leven in een landelijk dorp of in een kleine provinciestad. Deze schrijfster, die begon met verzen te publiceeren, doch wier kracht ligt in den psychologischen roman, is mijns inziens onder de vrouwen een der krachtigste talenten van dezen tijd, en die nog een prachtige toekomst vóór zich heeft, want zij is nog jong (geboren in 1885). Men zou aan haar sobere, ingehouden stijl, de kortheid en gedrongenheid van haar verhalen, de onbarmhartige waarheid van haar psychologische analyse zeggen: een leerlinge van Stendhal. In haar werk niet zooals bij de romantici en bij de meeste vrouwen: lyrische gevoelsuitstorting, sentimentaliteit of behagen in sensueele détails - neen, een viriele soberheid en kracht, een rustige beschouwing, een schijnbaar koele analyse; maar tevens een fijnheid in de nuances van 't weergegeven gevoel, een smaak en een delicate toets in den vorm, die weer echt vrouwelijk zijn. Zij geeft nergens lange beschrijvingen, noch van het landschap, noch van de menschen, noch van de huizen waarin ze leven, maar in enkele suggestieve zinnen, die meer zeggen dan ellenlange beschrijvingen ligt juist haar kracht om leven te scheppen. Want leven
| |
| |
doen deze brokken natuur en de menschen die daarin lijden; zij leven zóó, dat men ze nooit vergeet. Haar bekendste roman ‘Pour moi Seule’ is het dagboek van een vrouwtje uit de provincie dat, eigenlijk zonder te weten wat zij deed, trouwde met een ambitieuzen en kleinzieligen dokter, van wien zij langzamerhand de moreele armzaligheid leert begrijpen. Eén moment denkt zij dat hij toch nog iets hevig en groot kan voelen en lijdt onder een smart te diep voor woorden en dan gaat alle medelijden, alle begrip van haar warme hart naar hem uit. Maar zij heeft zich vergist: de man is even klein, zoo niet kleiner dan tevoren. Haar illusie breekt; maar iets houdt zij misschien over: de deernis voor allen die zij kent. - Behalve deze roman gaf Corthis nog een bundel met twee novellen: ‘Sa vraie femme’ en ‘Madame Firmin’, beide verhalen uit den boerenstand. Vast en sterk van lijn, bijna monumentaal staan deze vrouwen vóór ons; het schuchtere maar trouwe vrouwtje dat, onder invloed van haar moeder, haar man verliet, omdat zij te veel leed onder zijn temperament, maar dat later zijn vriendin wil worden en hem wil helpen; en de hartstochtelijke liefdevrouw, Mme Firmin, die man en zoon verliet om met den jongen, knappen boerenknecht het ware liefdeleven in te gaan, maar die na jaren van geluk, als eindelijk de oorlog uitbreekt en zij steeds van andere moeders verhalen hoort over gewonde en gesneuvelde zoons, op eens in haar hart de moederliefde voelt wakker worden, zoo onweerstaanbaar sterk, dat zij, fataal, gedwongen wordt dien zoon te gaan zoeken. Het oer-instinct is ontwaakt en nu kan zij niet meer bij haar minnaar blijven. Echt menschelijk heeft de schrijfster deze beide vrouwen-figuren voor ons op doen leven; krachtig ook is de ontleding van 't zieleleven, door een vorige generatie te zeer verwaarloosd. Ook in haar nieuwste roman ‘l'Entraîneuse’ komt dit uit, een boek
al merkwaardig om het onderwerp, dat niet of weinig met de erotiek te maken heeft: de invloed
| |
| |
van een sterke, intelligente vrouw op zwakkere, impressionnabele meisjes van haar omgeving.
Legt men de boeken van André Corthis naast die van een Rachilde b.v., dan is het duidelijk welk een ontwikkelingsgang de moderne Fransche schrijfsters hebben doorgemaakt. Veel is er losgekomen en naar boven gewoeld, dat vroeger onbewust en onbekend was en daardoor dikwijls de oorzaak werd, dat vrouwen verkeerd werden begrepen, veroordeeld of bespot. (Denken wij maar eens aan onze Top Naeff met haar ‘Voor de Poort’, heeft dat boek niet veel menschen begrip en deernis bijgebracht?) Meer oprechtheid, meer echte natuurlijkheid zijn er gekomen in de litteratuur en al hebben schrijfsters als Rachilde en Colette te veel nadruk gelegd op den sensueelen kant van de vrouwelijke natuur, de vrijheid die zij opeischten, de verachting voor huichelarij en dwaze vooroordeelen hebben ruimte en licht gebracht en veel fijns en eigen-aardigs van de vrouw. alleen door een vrouw te openbaren, is er omgezet in kunst. Ook de taal heeft er bij gewonnen; hoeveel bladzijden origineel en fijngeschakeerd proza hebben niet de Fransche litteratuur verrijkt. - De reactie kwam en moest komen, na te veel sensueele erotiek hernam de zuivere innigheid haar rechten; idealisme en breedere menschelijkheid traden weer binnen en vooral het medelijden, waarvan Anatole France zoo karakteristiek gezegd heeft: ‘Peut être que le secret du génie réside dans la pitië’.
En als wij dan constateeren, dat de litteratuur toch verrijkt is door de boeken van die eerste ‘geëmancipeerde vrouwen’, dan moeten wij erkennen, dat al die buitensporigheden slechts een tijdelijk kwaad waren en het belangwekkende voorspel vormden van een ‘verhevener comedie’. |
|