Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Vervolgonderwijs
| |
[pagina 358]
| |
rekening houdt en zo uitsluitend kennis bij brengt en geen kunnen en doen. Er wordt tegenwoordig van allerlei kanten over het lager onderwijs ongunstig gesproken; op de fouten die het aankleeft wordt gewezen, op de verkeerde richting die aan het onderwijs wordt gegeven de nadruk gelegd, er worden wenken gegeven en voorstellen gedaan om het lager onderwijs te verbeteren. Vooreerst zal daar wel weinig van komen, vooral zo lang bij de examens L.O. het weten, de parate kennis te veel op de voorgrond wordt geplaatst en wij dus vooreerst nog geen onderwijzers zullen krijgen die van een andere geest zijn doortrokken. Het is volkomen waar wat dikwijls wordt gezegd: er is niets behoudender dan het onderwijs en niets waarbij zo veel sleur bestaat. Ik hoop dat velen eens aandachtig lezen en bestuderen zullen wat Dr. J.L. Snethlage over ‘De schoolopvoeding in Amerika en het vraagstuk der kennis’ schrijft in een brochure uitgegeven door H.J. Paris te Amsterdam. Ik heb er van genoten en het heeft mij weer een frisse kijk gegeven op de schoolopvoeding zoals die moet worden, ook in ons gezegend vaderland.
Zoals ik zeide, hervorming der lagere school is urgent, maar niet dadelijk te wachten. Maar waar wij bij het vervolgonderwijs te doen hebben met een onderwijs, dat tijdelijk grotendeels is uitgeschakeld, doch, laten wij vertrouwen, spoedig weer zal kunnen worden ingevoerd, daar is daardoor het juiste tijdstip nu aangebroken om een goed programma voor dit onderwijs op te stellen. Ik heb daarover reeds eenmaal geschreven (in ‘Volksontwikkeling’ No. 8 van Mei 1920) maar wil nog eens de aandacht op dit onderwijs hier vestigen, omdat ik het nu het juiste ogenblik daarvoor vind.
Wij moeten bij het vervolgonderwijs niet de fouten van de lagere school bestendigen, maar de leerlingen | |
[pagina 359]
| |
datgene bijbrengen wat zij in hun leven nodig hebben, en vooral dat doen op een wijze dat zij evenredig ontwikkeld worden, oor, oog en hand elk hun deel krijgen. Ik stel mij voor dat dit op deze wijze te doen is. Het onderwijs wordt gegeven op drie avonden per week, gedurende bijv. twee uren en daarbij op één, zo mogelijk twee middagen, ook elk van hoogstens twee uren. De Zaterdagmiddag is aan alle fabrieken en kantoren tegenwoordig vrij en het zoude met enige goede wil wel mogelijk zijn een der andere middagen vrij te krijgen voor het schoolonderwijs. Dit wordt reeds op enkele inrichtingen toegepast, waarvan de leerlingen een deel van hun tijd in de werkplaats en een verder deel in de school doorbrengenGa naar voetnoot1); ook op de fabrieksscholen, die meer en meer worden opgericht, wordt de zelfde methode toegepast en het schijnt van geen nadelige invloed te zijn op het rendement der fabrieken. Wanneer wij nu aannemen 8 of 10 uren per week gedurende 30 à 40 weken per jaar, dan komen wij tot een getal uren dat zeker voldoende mag worden gerekend; de gehele cursus dient minstens twee jaren te duren. De middagen, die misschien het meeste bezwaar opleveren, zijn echter zo heel nodig en niet alléén omdat de leerlingen (in ons geval beneden de 16 jaren oud) overdag zo veel meer in zich kunnen opnemen, frisser en levendiger zijn dan 's avonds. Vooral na een dagtaak van 6 of 8 uren nog weder op de schoolbanken zitten bij kunstlicht is voor de meeste kinderen een zware taak; zij zijn dan slaperig en moe en nemen het onderwijs niet zo gemakkelijk in zich op; het is echter een noodzakelijk kwaad dat avondonderwijs. De inrichting er van diene dan echter als correctief zo veel mogelijk de belangstelling van de leerlingen gaande te houden en, vooral zal dit het geval zijn als de leerling bemerkt dat | |
[pagina 360]
| |
wat hem medegedeeld wordt in verband staat met het leven, met de maatschappij en misschien met het vak waarin hij werkzaam is. Dit laatste zal altijd beter geschieden op de avondscholen waar vakonderwijs wordt gegeven. Dat is echter meer voor ouderen bestemd; maar de algemene omgeving van werkplaats of kantoor geeft toch veel overeenkomstige zaken, die reeds bij het vervolgonderwijs worden getrokken. Dit maakt ook een deel uit van hetgeen ik zeker bij het vervolgonderwijs zoude betrekken willen en wat de Duitsers de naam van ‘Burgerkunde’ geven, dat zoude ik willen omschrijven als datgene wat de leerlingen in staat moet stellen bewuste burgers der maatschappij te worden. Hetgeen zal moeten worden onderwezen, de leerstof, denk ik mij dan als volgt. Op de Maandag- en Dinsdagavonden, wanneer na de Zondag de leerlingen nog het frist zijn en dus 't bevattelijkste, zoude ik het echte herhalingsonderwijs willen zien gegeven, het voortgezet lager onderwijs. Maar dan aangepast aan het leven. Bij het rekenen bijv.: voorbeelden uit de praktijk en bij dit en het taalonderwijs de leerlingen inwijden in het schrijven van rekeningen en nota's, het invullen van postwissels, vrachtbrieven, postpakketkaarten, kwitanties giro- en cheque formulieren enz. En dan samen lezen van boeken, krantenartikelen enz. en die schriftelijk weergeven. Bij geschiedenis het leven van enkele grote mannen en vrouwen (geen krijgshelden) behandelen en op hunne eigenschappen wijzen; waardoor zij vooruitgekomen zijn en het mensdom ten zegen zijn geweest; daaraan laat zich voldoende geschiedenis aanpassen. Bij aardrijkskunde geen uit het hoofd leren van plaatsen met hunne voortbrengselen, maar wel de betekenis der havens en grote industriecentra aangeven. Voor de ligging, de grootte, de afstanden der plaatsen is een spoorboekje, vooral nu er een kaart in is afgedrukt, van zo veel nut en gemak. De tijdwijzer geeft de onderlinge afstand der plaatsen, hun volgorde, de betekenis der voornaamste plaatsen (waar wel en waar niet gestopt | |
[pagina 361]
| |
wordt) zo veel bevattelijker aan als een dorre opsomming. Het reizen door het land op de schoolbank, maar met het spoorboekje in de hand geeft zulk een goede oriëntering en geeft de leerling een indruk van de werkelijkheid; hij zal daarbij niet in slaap vallen. Hadden wij iets als ‘Niels Holgersons reizen’ van Selma Lagerlöf, dat in Zweden zeer veel gebruikt wordt op de aardrijkskundeles, dan ware dit nog beter natuurlijk; maar wij zullen 't nu met 't spoorboekje moeten doen. Verder moet een avond aan tekenen worden gewijd, eenvoudig natekenen van voorwerpen uit het dagelijks leven; schetsen en geen mooie opgewerkte plaatjes, dit slechts een enkel maal als een beloning voor goed werk. Hier voor zoude ik de derde avond (Donderdag of Vrijdag) willen bestemmen. Die avond kan op vele scholen, vooral in die plaatsen waar een landelijke omgeving is, met land- of tuinbouwonderwijs worden afgewisseld en voor de meisjes met naai- en kniponderwijs en verstellen; om de andere week bijv. als er maar één middag les gegeven wordt, de twede kan daarvoor bestemd worden. De Zaterdagmiddag moet de praktiese middag worden: de jongens moeten daar allerlei handenarbeid doen, geen klei- of papierarbeid, zo als voor de jongeren op de lagere school, maar lichte hout- en metaalarbeid. Al heel spoedig en met weinig kosten kan al aardig wat van die houtarbeid worden uitgevoerd en, wat metaalarbeid betreft, met wat blik en lichte ijzeren plaat, ijzerdraad en dun rond en platijzer, een soldeertang, een paar buigtangetjes, een vijltje en een hamer kan al veel gedaan worden. Op verschillende scholen, bijv. op de tuchtschool te Amersfoort, zag ik daar al heel wat aardigs maken; en een ambitie! en met wat en geduld en ijver daar gewerkt werd! De jongens voelen dadelijk, daar heb ik wat aan en wat ik hier leer komt mij altijd te pas. En de meisjes moeten op die Zaterdagmiddag leren koken en de was doen. Dat zal wat meer voeten in den | |
[pagina 362]
| |
aard hebben, want dat kookgereedschap is duurder en de lokaliteit niet zo gemakkelijk te vinden. Maar dat moet dan maar; is er een huishoudschool in de buurt, dan is 't natuurlijk eenvoudig; maar anders kan die keuken nog op zo veel manieren worden benut, bijv. door het Nut v.h. Algemeen voor haar kooklessen; en is er niet in elke gemeente behoefte aan wat kooklessen voor de dienstmeisjes en de volwassenen, die dan 's avonds van de eenmaal aanwezige gelegenheid kunnen gebruik maken? Die geldelijke bezwaren zijn wel te overkomen, al ziet het er op 't ogenblik duister uit. ‘Houdt er de moed maar in!’ horen wij telkens op straat en dat moet onzer aller leus zijn. Nu aangepakt op hoop, en in 't belang, van een betere toekomst. In 1920 schreef ik en ik herhaal het hier met vol vertrouwen: ‘Wanneer op deze wijze het herhalingsonderwijs wordt gegeven, dan zal het naar mijne mening de leerlingen interesseren en hen in het leven en in hun maatschappelijk bestaan beter voorbereid vinden dan wanneer alleen de hersenen worden geoefend en niet de handen. Het zoude mij niet verwonderen als een regeling, waarbij de leerlingen niet werden toegelaten tot de uren, waarin handenarbeid en zo wordt gegeven, als zij de theoretiese lesuren niet hadden gevolgd, het wegblijven op dit theoretiese uur wel ten zeerste zoude voorkomen’. Mogen vele gemeentebesturen zo spoedig mogelijk het vervolgonderwijs weer doen geven, maar dan ook in de richting boven door mij aangegeven, waarover ik weet dat zeer velen het met mij eens zijn, dan zal dit veel bijdragen tot de volksontwikkeling.
Ellecom, Oetober 1923. |
|