Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Jacqueline Pascal en de meisjesopvoeding te Port-Royal
| |
[pagina 312]
| |
Hare oudste zuster Gilberte Pascal, Madame Périer vertelt hoe Jacqueline hare dagen in eenzaamheid sleet, voor de armen werkte, zieke kinderen verzorgde, en de dichtkunst, waarin zij op jeugdigen leeftijd reeds uitmuntte, vaarwel zeide, toen Mère Agnès, de zuster der Abdis haar dit aanraadde. Hare kleeding, haar voedsel, haar geheele leefwijze waren zooveel mogelijk die eener proefzuster, en toen zij eindelijk na den dood van haar vader te Port-Royal kwam, beschouwde Mère Angélique het eerste gedeelte van haar proeftijd als reeds verstreken en werd zij niet tot de ‘postulantes’ maar tot de ‘novices’ gerekend. Hoe gelukkig Jacqueline ook was, eindelijk haar doel bereikt te hebben, zoo deed de houding van hare verwanten, Blaise en Gilberte, haar toch veel verdriet. Port-Royal was geen vermogend klooster-genootschap: Mère Angélique hechtte te veel gewicht aan de gelofte van armoede door haar en de zusters afgelegd, om schatten te verzamelen. Den nood der armen lenigde zij zooveel zij kon, en juist om dit liefdewerk te vergemakkelijken, had Jacqueline Pascal zoo gaarne haar vaderlijk erfdeel aan het genootschap geschonken. Hiermede waren haar broer en zuster in 't geheel niet eens! Zij meenden het recht te hebben dit besluit te verhinderen, en Jacqueline was diep ongelukkig. Mère Angélique, aan wier scherp oog niets ontging, merkte dadelijk hoe droevig de jonge zuster er uit zag. Zij liet haar roepen, en moederlijk teer omvatte zij het weenende meisje. ‘Een uur lang bleef ik, het hoofd geleund aan hare borst, terwijl zij mij met | |
[pagina 313]
| |
de liefde eener ware moeder kuste, en ik kan met waarheid zeggen, dat zij niets dat in hare macht was, naliet om mijne ontstemming weg te tooveren’. Terwijl Jacqueline aan Mère Angélique's hart rustte, vermaande de reeds bejaarde abdis haar de baatzuchtigheid harer verwanten te vergeven en zelfs, wat Jacqueline het moeilijkste viel, hen niet onder 't oog te brengen, dat zij Port-Royal een onrecht aandeden. God, zoo sprak Mère Angélique, verlangde van ons allen offers, sommigen viel het zwaar de wereld en hare vermakelijkheden vaarwel te zeggen. Jacqueline had dit geene moeite gekost, maar nu moest zij afstand van twee dingen doen, waaraan zij nooit gedacht pad. Het eene was het goed waarmede zij het klooster had willen verrijken en het andere de liefde harer verwanten, waardoor alles hen gemeen was, en waarop zij vertrouwde zonder er zich rekenschap van te geven. God had haar van beide zaken beroofd om haar waarlijk arm te maken. Zoo wist Mère Angélique Jacqueline te troosten, en dan weer met zachtheid, dan weer op fermen toon te doen begrijpen, dat te Port-Royal geld en goed niet meetelden; zij moest alleen trachten hare fanilieleden van hare onbaatzuchtige liefde te overtuigen: ‘als Ge twee millioen bezat, zoude ik U aanraden die som zonder aarzelen weg te geven, enkel met het doel de liefde tusschen U niet te doen verkoelen. Denk en spreek er niet over, wanneer gij hen ziet, zeg er dan niets van. Wanneer zij U er over spreken, zoo zult gij hen zeggen, dat zij wel weten dat Gij alles in hunne handen hebt overgegeven, en dat, daar die zaken U niet verder aangaan, Gij er niet meer aan denkt.’ Jacqueline volgde stipt Mère Angélique's wenken op; toen haar broeder haar enkele dagen later bezocht en een twistgesprek met haar over deze kwestie wilde beginnen, ‘zeide ik hem, zoo vroolijk als mijn tegenwoordige staat mij dit toeliet, dat, waar het huis (Port-Royal) mij de liefde wilde bewijzen mij zonder vergoeding op te nemen en het afleggen mijner geloften deswege niet uitgesteld werd, ik niet meer over iets | |
[pagina 314]
| |
anders bezorgd was, dan hoe dit op waardige wijze te doen, en der genade deelachtig te worden die ik van noode had om met hart en ziel non te worden.’ Getroffen door zooveel edelmoedigheid werd Pascal confuus en eindigde met de wenschen zijner zuster geheel te vervullen, doch niet voordat Mère Angélique hem gewaarschuwd had, dat indien hij dit geld niet uit vrijen wil schonk, zij het liever niet ontving; ‘wij hebben van den overleden Monsieur de Saint Cyran geleerd niets voor het huis-van-God te ontvangen, dat niet van God komt. Alles wat uit een ander oogmerk dan uit liefde geschiedt, is geen vrucht van Gods Geest en dientengevolge moeten wij die gaven niet aannemen’. Welk een onderscheid met de inhaligheid van vele andere genootschappen, waar vaak ‘een meisje niet rijk genoeg werd geacht om de gelofte van armoede af te leggen’! Vol dankbaarheid nam Jacqueline den sluier en voelde zich te Port-Royal, zooals zij later zeide, geheel tevreden. De zusters leefden in zeer grooten vrede en zeer groote eensgezindsheid. ‘Ik geloof’, getuigde Jacqueline aan den geestelijke die haar ondervroeg, ‘dat dit komt doordat elke non hare plicht doet zonder zich met de anderen te bemoeien.’ Mère Angélique en hare zuster Mère Agnès wisten de groote verstandelijke gaven van het jonge meisje naar behooren te waardeeren; reeds twee jaren na hare komst werd Soeur Jacqueline de Sainte Euphémie tot ‘sous-maitresse des novices’ benoemd en schijnt haar de geheele leiding der pensionnaires in het klooster van Port-Royal in de Velden te zijn toevertrouwd. Dat Mère Angélique hiertoe overging, bewijst wel hoe hoog zij de zelfverzaking en het godsverlangen der jonge non schatte, want onder de plichten die de Zusters van Port-Royal hadden te vervullen was er geene dien de groote Abdis zwaarder achtte dan het opvoeden der kinderen, te Port-Royal gehuisvest. De gevaren harer eigen jeugd hadden Mère Angélique tot de overtuiging gebracht dat men al van de geboorte af voor de kinderziel | |
[pagina 315]
| |
waken moet, als voor eene stad die van den vijand dag en nacht belegerd wordt. Volgens eene gewoonte die misschien van de stichting der kloosters dagteekent, werden in de meeste zeventiend'eeuwsche abdijen meisjes grootgebracht, wier ouders ze al op jeugdigen leeftijd aan de nonnen toevertrouwden. Het aantal leerlingen verschilde naar de gebruiken der orde waartoe het klooster behoorde. In de abdijen der Bernardijner orde, zooals bijv. te Port-Royal, hing dit van allerlei omstandigheden af. Volgens de Constitutions de Port-Royal, zooals die door Mère Angélique's Zuster, Mère Agnès werden opgesteld, was het den nonnen veroorloofd slechts 12 kinderen onder de 10 jaar aan te nemen, daar een grooter aantal dezer kleinen de zusters te veel drukte en te veel afleiding zoude bezorgen, ook zouden zij hen dan niet naar behooren kunnen verplegen. Het aantal der grooten (boven de 12 jaar) werd niet nauwkeurig bepaald, en daar zij minder lichamelijke zorg vereischten, waren de pensionnaires van 10-16 jaar zeer talrijk. Boven de 16 jaar werd het den meisjes slechts bij uitzondering vergund in het klooster te blijven, tenminste indien zij niet proefzuster wilden worden. Toen de nonnen in 1661 gedwongen werden haar leerlingen weg te zenden, waren er te Port-Royal de Paris ongeveer 21 pensionnaires en te Port-Royal des Champs 17. In 1669 werd het den nonnen weer toegestaan pensionnaires te ontvangen - 10 jaar later werden de meisjes voor goed verwijderd en bereikte hun aantal het hooge cijfer van 42 leerlingen. (Het klooster te Parijs had zich langzamerhand geheel van de Port Royalistische denkbeelden vervreemd). De kinderen werden in een afzonderlijk gebouw gehuisvest met een of meer zusters om hen te verzorgen. Men leerde ze lezen, schrijven, naaien, breien, enz.; ‘geen fraaie beuzelarijen die maar de ijdelheid dienen’. Zij droegen het gewaad der proefzusters, of zoo zij dit liever wilden, hunne ‘wereldsche kleeding’, maar dan zoo eenvoudig mogelijk, ‘dat de anderen er niet jaloersch van worden’. | |
[pagina 316]
| |
Want in één opzicht was Mère Angélique zeker haar tijd vooruit - een harer voornaamste opvoedkundige principes, waar telkens in de Constitutions de nadruk op gelegd wordt, was, dat alle kinderen als volmaakt gelijk beschouwd werden. In tegenstelling met andere kloosters, waar, zooals Madame de Sévigné zoo teekenend schrijft ‘on est la nièce de Madame’, mochten de nonnen haar jeugdige verwanten, of de dochters van invloedrijke personen nooit voortrekken. Mère Angélique wilde vooral dat geen kind zich, om welke redenen dan ook, verongelijkt of achteruitgezet zoude kunnen voelen. Zij beveelt de nonnen aan, indien 't mogelijk was geen kostgeld voor de leerlingen te eischen, om alle onderscheid tusschen arm en rijk te vermijden. Men leerde de kinderen elkaar te dienen in de liefde, behandelde hen met zachtheid en voorkomendheid em beoordeelde hunne vroomheid niet naar hunne woorden, maar naar hun gedrag. Mère Angélique en Mère Agnès brachten hunne denkbeelden in praktijk; beide waren geruimen tijd met de leiding der pensionnaires belast en konden zich overtuigen in hoever hunne theorieën aan het doel, dat zij zich gesteld hadden, beantwoordden. Men krijgt dan ook den indruk, én uit hunne eigen brieven, én uit de mededeelingen van derden, dat de schijnbaar zoo strenge regels door den dagelijkschen omgang met de kinderen en de daarbij gedane ervaringen heel wat verzacht werden. Iedere leidster werd ook vrijgelaten hare denkbeelden omtrent opvoeding toe te passen, mits zij zich hield aan de reglementen door de Constitutions voorgeschreven. Dit blijkt vrijwel uit een schrijven van Jacqueline Pascal aan haar biechtvader, Monsieur Singlin, een werk, dat voor de geschiedenis der meisjesopvoeding te Port-Royal van het grootste belang is. Soeur Jacqueline de Sainte Euphémie beschrijft hoe zij voor het geestelijke en lichamelijke welzijn der pensionnaires zorgde; zij achtte deze taak zeer zwaar, maar een woord van Mère Angélique dat zij zich niet verontrusten moest en God alles zoude doen, schonk | |
[pagina 317]
| |
haar, de al te zwaar tillende en nauwgezette, de kracht tot haar werk. | |
II.De dag begon reeds vroeg in de kloosterschool. Om 4 uur werden de oudste meisjes gewekt, om half vijf en vijf uur de jongere, en de kleintjes zoo laat als men het voor hun gezondheid noodig achtte. Veel later dan 6 uur werd het toch niet. De kinderen moesten vlug opstaan, maar indien zij zich ziek voelden, de zuster waarschuwen die hen dan nog te bed liet blijven. Onder volmaakt stilzwijgen - ‘le grand silence’, die van het Angelus van den vorigen avond af tot Priem van den volgenden ochtend duurde, kleedden de meisjes zich. Had de eene de andere iets te vragen, dan richtte zij zich tot de zuster met dit verzoek, die hare boodschap overbracht. Het aankleeden ging zoo vlug mogelijk ‘om hen er aan te wennen zoo min mogelijk tijd te besteeden aan het versieren van een lichaam dat den wormen tot voedsel moet dienen’, ‘et pour réparer les inutilités des femmes du siècle à s'habiller et à se coiffer’. De grooten hielpen elkaar kappen, en zoodra zij klaar waren, kleedden zij de kleintjes aan. Terwijl zij hunne haren borstelden lieten zij hen de morgengebeden opzeggen. Zelf deden zij dit zoodra zij ontwaakt waren. Wanneer de klok Priem luidde, vielen de pensionnaires op hunne knieën, en een hunner die elke week tot dit ambt benoemd werd en ‘la semainière’ heette, begon de gebeden, waarop de anderen langzaam en duidelijk invielen. Na Priem bleven de kinderen even stilzwijgend staan om hunne fouten van den vorigen dag te overdenken en God te bidden hen gedurende dit etmaal voor deze verzoekingen te bewaren. Nu gingen de oudsten twee aan twee, steeds onder 't oog eener zuster de bedden opmaken enz. Eene zette 't ontbijt klaar, en haalde water en wijn om de monden mede uit te spoelen (!) Vervolgens wieschen de meisjes hunne handen en werd | |
[pagina 318]
| |
er ontbeten. Gedurende het ontbijt las eene pensionnaire de levensgeschiedenis voor van den heilige, aan wien de dag gewijd was. Tegen half acht gingen de meisjes aan 't werk zonder een woord te spreken. Zelfs de heel kleintjes van 4 jaar mochten niet babbelen, maar nadat zij hun best gedaan hadden om in stilte te werken, mochten zij alleen spelen ‘seule à seule’ om elk rumoer te vermijden! Soeur de Sainte Euphémie schrijft dat dit hun geen leed doet als zij eraan gewend zijn, en zij zich heel vroolijk vermaken! Arme kleinen! Het werk zal wel uit naaien, breien en spinnen bestaan hebben. Racine vertelt dat de zusters van Port-Royal uit de kleinste lapjes goed (rognures d'étoffes) kleederen voor de armen wisten te maken en de meisjes hebben zeker hieraan meegeholpen. Terwijl zij naaiden enz. werd hun eén onderwerp ter overdenking gegeven dat verband hield met het kerkelijke jaargetijde. De zusters letten er ook op, dat alles met zorg gedaan werd. Slordigheid en onzindelijkheid werden te Port-Royal niet geduld, elk ding had zijn plaats en door achteloosheid mocht niets verloren gaan. Zoodra de klok het uur sloeg. zeide een der meisjes op de knieën een gebed op, de anderen hoorden dit zittende aan. Gedurende dit uur waren eenige der oudste pensionnaires bezig de kamers uit te vegen en de slaapcellen op te ruimen. Om acht uur kwamen allen weer samen en las de leidster uit een stichtelijk werk voor, waaraan een korte beschouwing over 't gelezene verbonden werd. Om 8.30 luidde de klok voor Terts en den ouderen meisjes werd 't vergund dezen dienst in de kloosterkerk bij te wonen. Dit werd als een groot voorrecht beschouwd en alleen aan degenen toegestaan over wier gedrag men zeer tevreden was; kerk-gaan was te Port-Royal een belooning! Na Terts gingen allen, behalve de heel kleintjes en de bepaald ondeugenden naar de Mis. De pensionnaires knielden twee aan twee midden in 't koor, niet vlak naast elkaar, de handen eerbiedig onder hun scapulier gevouwen. Iedere oneerbiedigheid tijdens de kerkdiensten | |
[pagina 319]
| |
werd streng gestraft, en ook wanneer de nonnen die met hen waren, hun brevier lazen, mochten de meisjes hen niet met vragen enz. storen. Zoolang als de Mis duurde, volgden degenen die achter waren gebleven, eveneens geknield, den dienst voorgegaan door de zuster. Wanneer allen in de kamer teruggekeerd waren, begon de schrijfles die drie kwartier duurde. De kinderen schreven naar een voorbeeld, of als zij zeer geleerd (!) waren, stond men ze toe iets uit een of ander boek over te schrijven. Ofschoon Soeur de Sainte Euphémie er niets van zegt, is 't waarschijnlijk dat men de oudere meisjes leerde goed Fransch te schrijven. Hoe zoude 't anders mogelijk zijn, dat Mère Angélique de St. Jean, die als kind te Port-Royal was gekomen en nooit het klooster verliet, bekend was wegens haar fraaien stijl? Madame de Sévigné schrijft van haar: ‘Jamais rien n'a été bon de ce qui est sorti de ces pays là qui n'ait été corrigé et approuvó d'elle: toutes les langues et toutes les sciences lui sont infuses, enfin c'est un prodige, d'autant plus qu'elle est entrée à six ans en religion.’ Daar de pensionnaires een psalmboek in 't Latijn en in 't Fransch bezaten en de gezangen der kerk in 't Latijn uit 't hoofd kenden, bestaat de mogelijkheid dat de meer ontwikkelden in de Latijnsche taal onderwezen werden. Monsieur de Saci, een der leiders van Port-Royal schreef in 1683 aan zijn nichtje Madame Thomas de Bos-Roger, die aldaar was opgevoed: ‘Daar ik weet dat Gij de Latijnsche taal machtig zijt, dunkt 't mij goed dat Gij, zoo Gij dit kunt, weer die studie hervat om de eerste beginselen aan Uw zoon te leeren.’ Op de schrijfles volgde de zangles. De nonnen van Port-Royal waren er van doordrongen dat het ware kerkgezang een plechtig gebed moet zijn; wanneer jonkvrouwen ‘van de wereld’ in 't klooster werden opgenomen, veroordeelde men hen gedurende verscheidene maanden tot stilzwijgen, en men stond hen niet toe te zingen voordat zij goed hadden geleerd, ‘naar elkaar te luisteren, elkaar te verstaan en aan hun stemgeluid zooveel beteekenis te geven dat | |
[pagina 320]
| |
zij geheel den zin der woorden getrouw bleven, en hun gezang in waarheid een gebed was.’ Het ‘examen de conscience’ had om 11 uur plaats. ‘De kinderen werden aangespoord hunne zonden in 't openbaar te belijden om zich aan boetedoeningen en vernederingen te gewennen.’ Hierna werd aan de oudsten vergund zich af te zonderen voor het bidden van Sext; om 11.30 gingen de leerlingen in 't groote refter der nonnen eten. De meisjes kwamen twee aan twee binnen, maakten een diepe buiging en zaten aan tafel, niet volgens hun leeftijd maar de meest volgzamen naast de ondeugenden om hen het spreken te beletten. Men vermaande de kinderen alles te eten wat men hen voorzette en te beginnen met wat zij 't leelijkste vonden ‘par esprit de pénitence’, maar de zusters letten er op dat allen genoeg aten. Na deze maaltijden brak 't speeluur aan, de kleintjes mochten naar hartelust hollen en springen. De grooteren haalden 't handwerk dat zij altijd bij zich droegen voor den dag en schaarden zich om hunne meesteres. Het werd hen toegestaan met elkaar te praten, maar van vroolijk babbelen kwam er weinig. Vooreerst waren er tal van zaken waarover het reglement hen beval stil te zwijgen. Het zingen der zusters, de straffen den pensionnaires opgelegd, de nieuwtjes in 't spreekvertrek gehoord, ja zelfs hunne droomen mochten niet bepraat worden. ‘Men vermaant hen, niet tegelijk te spreken om 't groote rumoer te voorkomen, maar naar elkaar te luisteren en als de eene begonnen is iets te vertellen, zullen anderen haar niet in de rede vallen, 't geen als een groote onbeleefdheid beschouwd wordt.’ De meisjes zullen niet samen fluisteren, elkaar omhelzen en afzoenen enz. ‘Nooit zal de zuster hen onder welk voorwendsel dan ook alleen laten maar zij moet hen met zachtheid en met een zeker vertrouwen bewaken, die hen moet doen gelooven dat men hen liefheeft, en dat men alleen bij hen is om hen tot gezelschap te dienen. Dit heeft tengevolge dat zij eerder deze bewaking waardeeren dan | |
[pagina 321]
| |
dat zij haar vreezen.’ Gedurende deze recreatie werden de kinderen nooit bestraft, en de zusters trachtten het speeluur een prettige tijd voor hen te doen zijn. Om 1 uur was het speeluur ten einde en de meisjes zeiden in hunne kamer het Veni Sancte Spiritus op, daarna beleden zij vrijwillig hun zonden. Vervolgens herhaalden zij de lessen van den vorigen dag en Soeur de Ste Euphémie besprak met hen een of ander stichtelijk werk, een gedeelte van den catechismus of de verschillende kerkelijke sacramenten. Soeur de St. Euphémie vertelt aan Monsieur Singlin dat zij gemerkt had dat de kinderen (vooral de meisjes die pas te Port-Royal waren) de mis bijwoonden zonder er iets van te begrijpen, en zij besteedde er een geheel jaar aan om hen de beteekenis van dezen dienst uit te leggen. Onderwijl handwerkten de leerlingen, maar mochten niet de les onderbreken, om leiding bij hun werk te vragen. Deze les duurde 1½ uur lang tot Noon 2.30. De tijd tusschen Noon en Vesper werd aan het opzeggen van den catechismus besteed. Om de beurt ondervroegen de leerlingen elkaar, en eindigden met een kerkgezang òf in 't Latijn òf in 't Fransch op te zeggen. Volgens Soeur de St. Euphémie moet men het geheugen der kinderen veel oefenen: ‘dit ontwikkelt hun geest, houdt hen bezig en belet hen aan iets verkeerds te denken’. Indien er vóór Vesper nog tijd overbleef, dan lazen eenige der leerlingen der middelste klassen, voor welke het noodig geacht werd zich in 't voorlezen te oefenen, enkele bladzijden uit een stichtelijk werk voor. Er werd zeer veel gewicht aan 't goed voorlezen gehecht. Gedurende dit voorlezen nam een der oudere meisjes de kleintjes één voor één naar een andere kamer mede en leerde hen lezen. Dit geschiedde volgens een nieuwe methode, en wel deze, om eerst aan de kinderen klinkers te leeren, voorts de diphtongen, en dan eerst de medeklinkers, doch deze alleen in verbinding met de klinkers, ‘een wijze van lezen’ zegt Professor Quack ‘zooals wij het altijd uit het Spa-a-boekje geleerd hebben, doch die toen volkomen nieuw | |
[pagina 322]
| |
was.’ Men leerde verbinding en éénheid van klank en teeken: ‘Un signe, un ton, un son, enz.’. Deze methode was door niemand anders dan Pascal bedacht; in October 1655 vroeg zijne zuster hem hierover allerlei inlichtingen (Hare gebeden waren verhoord, haar broeder had zich in de laatste maanden van 1654 onder de leiding van Monsieur Singlin gesteld, en leefde nu een leven van zelfverzaking. ‘Hij had zijn geheele bestaan veranderd en zijn vroegere vrienden zouden nauwelijks in dien vromen kluizenaar den door hen zoo bewonderden genialen wiskunstenaar herkend hebben’. (Dr. Saurier). Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat Soeur de Ste. Euphémie over zijñ besluit van harte verblijd was; in een langen brief aan Madame Périer vertelt zij deze alle bijzonderheden omtrent Blaise Pascal's bekeering.) Het onderwijs aan de allerkleinsten werd alleen toevertrouwd aan oudere meisjes, van wie men overtuigd was, dat zij non wilden worden; ‘men dient er op te letten dat zij “sages, discrètes et douces” zijn, en dat zij dit van ganscher harte en uit liefde tot God doen.’ De lessen aan deze kleinen van 4-5 jaar werden over den geheelen dag verdeeld, en duurden niet lang, hoogstens een half uur. Soeur de Ste. Euphémie meende terecht dat de kleintjes veel afwisseling noodig hadden en men op een kwartier lees-les een kwartier speeltijd moest doen volgen. ‘Deze veranderingen vermaken hen, en beletten hen die slechte gewoonten te krijgen die men vaak bij kinderen aantreft; nl. dat zij met hunne boeken of hun handwerk spelen, scheef zitten, en het hoofd heen en weer draaien.’ Maar, laat zij er op volgen, men eischt van hen dat zij dat kwartier waarin zij werken goed besteden, en zoo zij dartel of onoplettend zijn, mogen zij later niet spelen, maar moeten zij hunne taak hervatten; ‘cela les surprend et fait qu'elles se tiennent une autre fois sur leurs gardes.’ Sommige der ouderen lazen 's middags voor zichzelf, vele boeken kregen zij niet in handen, alleen hun gebeden-boek, ‘de Navolging van Christus’ door Thomas à Kempis, het | |
[pagina 323]
| |
Psalmboek in 't Latijn en in 't Fransch, ‘de Woorden van Onzen Heer Jezus Christus’, en de ‘Théologie familière’, van St. Cyran. De werken waaruit voorgelezen werd waren behalve de zooeven vermelde boeken, de ‘Gids der Zondaren’, van Père Louis de Grenade, de ‘Philotée’ van Saint Fran çois de Sales, ‘De Ladder of de Trappen om den Hemel te bereiken’ van Saint Jean Climaque, de ‘Overleveringen der kerk’, de Brieven van Saint Cyran, de Brief van een Karthuizer monnik, de Overdenkingen van de Heilige Theresia over het Onze Vader, sommige gedeelten van haar ‘weg der Volmaaktheid’, eenige brieven van den Heiligen Hieronymus, een werk over de ‘Weldadigheid zooals die door Christenen betracht moet worden’ en de ‘Levens der Heilige Vaderen in de Woestijn en die van Andere Heiligen’, met zorg gekozen. Het voor te lezen gedeelte van het boek werd nauwkeurig aangegeven ‘want er zijn maar weinige boeken waarin men niets behoeft over te slaan.’ (Van de lotgevallen der Heilige Thaïs zullen de meisjes wel niets vermonen hebben.) Het onderlinge uitleenen van boeken werd streng verboden. Om half vier reikte men aan de jongeren en aan de heel kleintjes het vesperbrood uit. Van den leeftijd van 14 jaar af werd het den ouderen toegestaan zoo zij het wilden dezen lichten maaltijd uit zelfkastijding over te slaan, tenzij men oordeelde dat hunne gezondheid eronder leed. Degenen over wier gedrag men tevreden was, besteedden dezen tijd in 't gebed en woonden om 4 uur den vesperdienst in de kloosterkerk bij. Met de jongeren werden de lessen van den dag grondig herhaald. Na Vesper las een der ouderen voor, en de meisjes werden aangemoedigd steeds door vragen te stellen omtrent hetgene zij niet begrepen. Deden zij dit niet en merkte de zuster dat het gelezene hun niet duidelijk was, zoo berispte deze hen, daar het hen immers bevolen was uitleggingen te vragen. Na 't avondeten volgde een tweede speeluur, meest bij goed weder in den tuin doorgebracht. Gedurende de zomermaanden bleven de meisjes buiten | |
[pagina 324]
| |
totdat zij naar bed gingen, en zeiden aldaar Completen in een afgelegene plek op. 's Winters ging de kleine schare naar de kerk voor 't Vrouwenlof, 's zomers zong men dezen dienst in den tuin. Als de meisjes ter ruste gingen, kleeden zij zich in stilte uit; om 8.15 lagen allen in bed. Elk kind had een afzonderlijk bed, in in iedere slaapkamer sliep een non. Voordat deze ter ruste ging, deed zij de ronde, om te zien dat de meisjes zedig toegedekt lagen en of zij 't warm genoeg hadden. Op den Zondag en op feestdagen verschilde de dagindeeling in zoover dat alle leerlingen groot en klein, na Priem, de Vroegmis, en na Terts, de Hoogmis bijwoonden. Schrijflessen werden dan niet gegeven, maar in plaats hiervan leerden de meisjes gedeelten der ‘Théologie familière’ en andere werken van St. Cyran uit het hoofd, evenals Latijnsche en Fransche kerkliederen en Pslamen. Vóór Noon kregen zij rekenles, waarin dan later de grooteren de kleinen onderwezen. Zoo ging 't ook met de zanglessen. Allen gingen des Zondags naar Vesper en naar de Aanbidding van het Heilige Sacrament. Veel verschil tusschen de werkdagen en de feestdagen bestond er niet, alleen mochten de meisjes gedurende het speeluur niet breien, en vonden zij dit heel vervelend! | |
III.Nadat Soeur de Ste. Euphémie dus aan Monsieur Singlin deze dagverdeeling heeft beschreven, laat zij er de gebeden op volgen die in de kloosterschool gebruikt werden. De meeste schijnen ons te lang en voor kinderen moeilijk te vatten, maar daar Soeur de Ste. Euphémie er steeds op aandringt dat de kinderen 't geen zij leeren, begrijpen zullen, zoo zal zij hen niet als papegaaien deze formulieren hebben laten opzeggen zonder de ware beteekenis er van uit te leggen. Het tweede gedeelte van haar brief is gewijd aan wat men hare opvoedkundige principes zoude kunnen noemen, | |
[pagina 325]
| |
en die in hoofdzaak hierop neerkomen, dat men de kinderzielen moet beschouwen als een heilig pand ons door God toevertrouwd en waarvan Hij ons rekenschap zal vragen. Daarom ‘zal men minder tot hen spreken, dan wel tot God voor hen. Men zal de meisjes steeds trachten te overtuigen dat men ze van harte liefheeft, daar zij Gods kinderen zijn en wij ons gedrongen voelen niets te verzuimen dat ze dezen heiligen stand waardig kan maken.’ Soeur de Ste. Euphémie wijst er op dat, hoewel er steeds volmaakte samenwerking tusschen de zusters moet zijn, het vertrouwen dat een kind in haar leidster stelt, geëerbiedigd dient te worden. Als een meisje iets in 't geheim aan eene zuster toevertrouwt, zal deze dit niet onnoodig aan eene andere mededeelen -, de kinderen moeten voelen dat zij op hare meesteressen aan kunnen. Eveneens doet goed voorgaan goed volgen, ‘de duivel maakt hen onzer kleine verkeerdheden indachtig en neemt bij hen de herinnering weg aan 't luttel goede dat wij doen.’ Geen ongelijkmatige behandeling der kinderen; een dag te veel toegeefelijkheid, den anderen dag te veel hardheid. Ook zullen de leidsters niet te gemeenzaam met hen zijn, of al te veel vertrouwen in hen stellen, maar hen ware liefde betoonen, zacht met hen omgaan en zelfs ze voorkómen. De pensionnaires zal men beleefd behandelen, ‘ne leur parler qu'avec respect et leur céder en tout ce qu'on peut’, hierdoor wint men hun hart. Wanneer men hen bestraft, zal 't nooit geoorloofd zijn hunne slechte manieren na te doen, of hen een duw te geven en met barschheid te behandelen, al zijn ze nog zoo slecht gehumeurd. ‘Men zal hen integendeel op zeer zachte wijze toespreken en hen met goede redenen van hunne verkeerdheden overtuigen, 't welk beletten zal dat zij verbitterd worden, en mede tengevolge heeft dat zij goed opnemen zullen wat men hen zegt.’ Soeur de Ste. Euphémie waarschuwt tegen de kleine slimheden die de eenvoud der kinderen dreigt weg te nemen, evenals tegen 't liegen, eene fout die men vaak | |
[pagina 326]
| |
bij kleintjes aantreft. ‘Pour les petites,’ zegt deze strenge Port-Royaliste zoo heel teer, ‘il faut encore plus que toutes les autres les accoutumer et les nourrir s'il se peut comme des petites colombes’. De straffen te Port-Royal waren vrijwel gelijk aan de boete-oefeningen in 't klooster gebruikelijk. De schuldige moest bijv. degene die zij beleedigd had, om vergiffenis vragen en soms de voeten kussen. Was het vergrijp groot, dan werd dit in 't refter ten aanzien van de abdis en alle nonnen gedaan. Eene andere straf bestond in 't dragen van een grijzen mantel aan de maaltijden, of wel de gestrafte ging naar de kerkdiensten zonder sluier of scapulier. Als de grootste straf gold het verbod, kerkelijke plechtigheden bij te wonen; soms moest de schuldige aan de kerkdeur blijven staan: ‘Men zal er vooral op letten, dat dit verbod de meisjes niet onverschillig laat.’ De heel kleinen en de jongeren liet men een bordje op den rug dragen waarop de slechte eigenschap vermeld werd, die men bij hen aangetroffen had, zooals bijv. ‘leugenachtig’, ‘slordig’. Ook eischte men dat ondeugende kinderen de zusters in 't refter zouden vragen voor hen te bidden en daarbij in 't openbaar hunne schuld belijden. De oudere meisjes werden slechts bij uitzondering op deze wijze gestraft, ‘il faut bien regarder si cela leur servira, et ne leur nuira point en ne faisant que les aigrir. Ce qui nous oblige à beaucoup prier Dieu qu'il nous éclaire et nous conduise en tout pour Sa gloire, et le salut de ces âmes dont II nous a donné le soin’. ‘Men doet de meisjes begrijpen, dat de volmaaktheid er niet in bestaat vele buitengewone dingen te doen, maar hierin: de zaken goed te verrichten, die zij gezamenlijk doen, d.w.z. van ganscher harte en uit liefde tot God, met een groot verlangen Hem te behagen en altijd Zijn heiligen wil uit liefde te vervullen’. Aldus drukt Soeur de Ste Euphémie de denkbeelden uit welke zij den kinderen tot richtsnoer trachtte te geven, zoowel in de toespraken welke zij tot de verzamelde pensionnaires richtte, als in het onderhoud dat | |
[pagina 327]
| |
zij ééns in de veertien dagen met elke leerling afzonderlijk had. Zij vermaande ze zichzelve te leeren kennen, hunne verkeerdheden te belijden en er naar te streven God van harte lief te hebben en te dienen. Zoo de gelegenheid zich voordeed kon men ze er op wijzen ‘hoe gelukkig eene goede non is, die waarlijk volgens haar roeping leeft’, en hen doen begrijpen, ‘dat het geestelijke leven geen last is maar een der grootste gaven die God ons schenkt’. Soeur de Ste. Euphémie is 't geheel met de Constitutions eens wat aangaat de godsdienstige plichten der pensionnaires, zooals het Biechten, ter Communie gaan enz. Naar hun gedrag, en niet naar hunne woorden zal men de meisjes beoordeelen en hen al of niet tot de Sacramenten toelaten. ‘Vooral moet men veel voor hen bidden’: daarom, schrijft zij ergens, ‘herhaal ik 't geen ik niet te vaak zeggen kan, en wat ik niet genoeg doe, en dat is, meer te bidden dan te spreken.’ Zij eindigt haar schrijven aan Monsieur Singlin, door hem te vertellen hoe zij voor de zieken zorgt. Zij deed dit met de grootste toewijding, ‘bijgestaan door een geneesheer, die tegelijk een kundig arts, en een goed christen is.’ Dit was zeker de goede Monsieur Hamon, een der meeste beminnelijke figuren van Port-Royal. De zieke kinderen werden vaak bezocht en soms geschiedde dit enkel om hun afleiding te bezorgen. Waren zij hersteld, dan liet men ze zoo spoedig mogelijk weer de leefwijze der overigen volgen ‘uit vrees dat zij bandeloos worden 't geen bij de jeugd te vreezen is, daar deze niets liever verlangt dan de vrijheid!’ Hoe lief en goed de zusters voor de zieken zorgden, blijkt uit vele verhalen, en vooral uit wat Soeur de Ste. Euphémie zelf van 't lijden van haar nichtje, Marguérite Périer, vertelt. Dit arme kind leed aan een vreeselijk gezwel aan haar oog en werd door de wonderdadige aanraking van een doorn uit Christus' doornenkroon genezenGa naar voetnoot1). Soeur de Ste. Euphémie verheerlijkte deze | |
[pagina 328]
| |
gebeurtenis, die tijdelijk de vervolgingen waaraan Port-Royal van de zijde der Jezuieten bloot stond, deed ophouden, in een gedicht. In een der verzen vernemen wij hoe liefderijk de oudere meisjes de kleine Margot verpleegden; Soeur de Ste. Euphémie verhaalt hoe afzichtelijk het gezwel was en laat op die beschrijving (die ik mijnen lezers spaar) volgen: ‘Cependant mon Sauveur, tu sais qu'en même temps
Les vierges qu'on emploie à servir les enfants,
Disputaient saintement pour lui rendre service.
Et ses compagnes même, imitant leur bonté,
Souffraient si doucement cette incommodité
Qu'on ne peut l'oublier sans leur faire injustice.
Schoolziekte kende men ook al te Port-Royal en Soeur de Ste. Euphémie had hiertegen een probaat middel! Zij begon met de patiënten van harte te beklagen, stopte ze dadelijk in bed, met een zuster die naast hen de wacht hield. Deze praatte niet met hen, maar antwoordde hen steeds dat het te vermoeiend voor hen zoude zijn wanneer men hen liet spreken; volmaakte rust was het beste! De zieken kregen niets dan bouillon en eieren, ‘want’, zegt Soeur de Ste. Euphémie droogjes, ‘zijn zij werkelijk ziek dan is dit lichte voedsel uitstekend voor hen, en zijn zij het niet, dan zeggen zij ongetwijfeld den volgenden dag, dat zij geen pijn meer voelen, en zoo geneest men hen van hunne geveinsdheid zonder hen de gelegenheid tot murmureeren te geven, zooals 't gebeurt wanneer men tot hen zegt, dat zij niet ziek zijn en geen pijn voelen; dan gaan zij liegen en veinzen des te meer.’ | |
[pagina 329]
| |
IV.Dank zij Soeur de Ste. Euphémie kunnen wij ons dus een vrij volledig beeld vormen van de levenswijze der pensionnaires. Wij zien de kleine witte schare in stilte opstaan, en na een dag van bidden en werken weer geruischloos in de slaapcellen verdwijnen. Voor ons, die deels uit eigen ervaring, deels uit wat ons in moderne kinderboeken verteld werd kunnen opmerken wat de hedendaagsche jeugd verlangt om gelukkig te zijn, is het onbegrijpelijk dat meisjes van 14-16 jaren zóó leven konden en nochthans met hun lot tevreden zijn. Zulk een eentonig bestaan zonder vacanties, zonder afwisseling, zonder pretjes, hoe is 't mogelijk dat de arme wichten 't uithielden en niet wegliepen zoo snel zij 't vermochten! Toch moet het erkend worden - 't klinkt vreemd genoeg - dat de meeste leerlingen zich te Port-Royal zóó gelukkig voelden dat zij diep bedroefd waren toen in 1661 de kloosterschool op bevel van den Koning gesloten werd en de pensionnaires naar hun ouderlijk huis moesten terugkeeren. Te Port-Royal de Paris wierpen zich de meisjes om den hals der hoofdzuster (Soeur Angélique de Saint Jean) en smeekten haar medelijden met hen te hebben. Zij huilden dag en nacht, verscheidenen bleven twee dagen zonder te eten of te drinken. Anderen vroegen om 't kleed eener leekezuster, kinderen van 12 en 13 jaren wilden proefzuster worden. Allen riepen uit dat zij verloren zouden zijn indien men ze noodzaakte tot de wereld terug te keeren. Eenigen vielen flauw toen zij het huis moesten verlaten. De lieden van buitenaf, die dit stichtelijk en smartelijk tooneel bijwoonden, konden niet nalaten uit te roepen, dat het een beeld van den kindermoord van Bethlehem was! In 1669 werd het den nonnen weer vergund pensionnaires op te nemen en spoedig was het aantal leerlingen te Port-Royal des Champs nog grooter dan vóór de vervolgingen. Hunne geliefde leidster Soeur de Ste. Euphémie | |
[pagina 330]
| |
vonden de oudere meisjes er helaas niet meer terug! Zij was reeds in 1661 overleden, het eerste slachtoffer van de onderteekening van het formulier. De invloed der Jezuieten bracht den Aartsbisschop van Parijs n.l. ertoe den eisch te stellen, dat de Zusters van Port-Royal een formulier zouden onderteekenen waarbij zij vijf kettersche stellingen veroordeelden die in den ‘Augustinus’ van Jansenius zouden te vinden zijn. De Port-Royalisten wilden wel toegeven dat die stellingen kettersch waren, doch niet dat zij in den ‘Augustinus’ konden gevonden worden. De schrijver Jansenius was nl. een groot vriend van St. Cyran geweest, en door zijne leer te veroordeelen, wilden de Jezuieten vooral St. Cyran treffen. Temidden van de ‘verwarrende netten der twistvragen’ (Prof. Quack) verontrust door den aanhoudenden gewetensstrijd, brak Jacqueline Pascal het harte. ‘Zij werkte met zooveel vrucht om de volmaaktheid in den geestelijken stand (als religieuse) te bereiken, dat men met waarheid kan zeggen dat zij in den korten tijd welken zij in het klooster doorbracht, een lange loopbaan vervulde.’ Eenige der oudere meisjes trachtten in 1661 te vergeefs als proefzuster in een der abdijen 't zij te Port-Royal des Champs, 't zij te Port-Royal de Paris, te mogen blijven. Men dwong ze heen te gaan, sommigen wilden zich niet bij een ander genootschap voegen maar bleven in hun ouderlijk huis als nonnen van Port-Royal leven. Tot deze ‘volmaakte leerlingen van Port-Royal en christelijke maagden’ behoorde ook Marguérite Périer. Zij stelde zich tot taak alle geschriften, brieven enz. betrekking hebbende op de levensgeschiedenis van haar beroemden oom te verzamelen, en deed dit met zulken ijver en zooveel toewijding dat de vrienden van Port-Royal hare nagedachtenis steeds in eere zullen houden. Andere pensionnaires die wegens familie-omstandigheden, toch non moesten worden, en niet tot het genootschap van Port-Royal mochten toetreden, bleven getrouw aan de denkbeelden hun daar geleerd. Een dezer was Mademoiselle | |
[pagina 331]
| |
de Montglat, de dochter der in de hofkringen maar al te bekende Marquise de Montglat voor wie Bussy Rabutin zijne schandaal-kroniek ‘l'Histoire Amoureuse desGaules’ schreef. Mademoiselle de Montglat werd door eene vrome tante te Port-Royal gebracht en aldaar opgevoed; op veertienjarigen leeftijd toen de vervolgingen begonnen smeekte zij Mère Angélique haar als proefzuster aan te nemen. Verteederd door hare tranen voldeed Mère Angélique aan haar verlangen, maar tevergeefs! Mademoiselle de Montglat werd uit het klooster verwijderd en na eenige jaren van vruchteloos wachten werd zij religieuse in de Abdij van Gif, en toen hare verwante, de abdis stierf, volgde zij deze op. Onder hare leiding werd Gif een tweede Port-Royal en toen in 1679 de pensionnaires wederom gedwongen werden Port-Royal des Champs te verlaten, verbood de Koning dat zij te Gif zouden worden opgenomen. De abdis bleef toch van harte getrouw aan de zusters die haar hadden opgevoed. Zij onderhield met hen eene levendige briefwisseling. Monsieur Hamon kwam haar, als zij ziek was, verzorgen en de vrome jofferen, die in 1697 Port-Royal des Champs bezochten, eindigden haar tocht door naar Gif te reizen. De Abdis ontving ze minzaam en vertelde haar: dat men veel goeds van deze ‘bonnes religieuses de Port-Royal’ zeide, maar dat men er nooit genoeg van zeggen kon en dat, welken lof men hen ook toezwaaien mocht, niets der werkelijkheid nabij kwam. ‘Cette abbesse est une dame d'un esprit vif, beau, pénétrant, agréable, et d'une vertu fort distinguée’. Tot die leerlingen van welke het Mère Angélique het meest kostte afscheid te nemen, behoorden de dochters van den Hertog de Luynes, Madame de Luynes en Madame d'Albert. Van hunne kindsheid af waren deze meisjes aan Mère Angélique in 't bijzonder toevertrouwd en hunne smart bij 't verlaten van Port-Royal was hartverscheurend. Beide zusters legden later de geestelijke geloften in 't klooster te Jouarre af, en hoewel zij als dochters van een der voornaamste edellieden van Frankrijk | |
[pagina 332]
| |
verwachten konden dat een hunner spoedig tot abdis van een groot klooster benoemd zoude worden, werd Madame de Luynes pas in 1696 Priores van Torcy. De zusters waren immers te Port-Royal opgevoed en dit had, zooals Bossuet aan Madame d'Albert schreef, een slechten indruk op den Koning gemaakt. De groote aartsbisschop van Meaux was de geestelijke leider der zusters geworden, hoewel beide nooit er aan dachten Port-Royal te verloochenen. Hij stond Madame d'Albert toe de brieven van St. Cyran te lezen, en keurde 't goed dat zij latijnsche stukken schreef (alweer een bewijs hoe uitstekend bij al haar eenvoud de opvoeding te Port-Royal was). Deze jonkvrouwen, van Port-Royal uitgesloten, brachten in hunne abdijen den geest van Mère Angélique over. Gif, le Val, Maubuisson en andere kloosters werden Port-Royalistische centra, waar men misschien niet alle praktijken aantrof door Mère Angélique ingesteld, maar waar er toch gestreefd werd naar hare idealen te leven. Het is dan ook een merkwaardig feit, ons door Monsieur Gazier in zijn meesterlijk boek ‘Histoire Générale du Mouvement Janséniste’ deel I, Kapittel XVII nauwkeurig aangetoond dat schier alle genootschappen die zich in de achttiende eeuw aan kinderopvoeding wijdden, beschuldigd werden Jansenistisch gezind te zijn. (In de Abbaye aux Bois te Parijs gebruikte men bijv. een Jansenistischen Catechismus en op last van den aartsbisschop moesten uit de boekerij alle werken verwijderd worden welke hij als gevaarlijk beschouwde!) Ofschoon men de nonnen wel eens verweten heeft, hunne leerlingen eene opvoeding te geven die voornamelijk het doel had ze tot den geestelijken stand voor te bereiden, waren er toch heel wat pensionnaires die tot ‘de wereld’ terugkeerden en na korter of langer tijd in het huwelijk traden. Het spreekt van zelf dat de zusters het leven eener non hooger stelden dan dat eener getrouwde vrouw, maar daaruit kan men niet afleiden dat hunne leerlingen geheel onkundig van de plichten | |
[pagina 333]
| |
eener huismoeder waren. Bij de lectuur van 't reglement is men zoo licht geneigd te denken dat de meisjes te Port-Royal niets anders deden dan handwerken, gebeden opzeggen en ter kerke gaan. Men dient echter niet te vergeten dat de oudere leerlingen kamers moesten doen, de kleintjes aankleedden, de zieken hielpen verzorgen. Uit menig gedeelte der ‘Vies des religieuses de Port-Royal’ merkt men dat, waar de nonnen al de noodzakelijke werkzaamheden (tuinieren, broodbakken, kaarsen maken, enz.) zelf verrichtten, de meisjes hen wel eens ter zijde stonden en op deze wijze van verschillende huishoudelijke bezigheden goed op de hoogte raakten. Ook werden hunne artistieke gaven niet altijd onderdrukt; zoo boetseerde bijv. Soeur Angélique de Saint Jean met vaardige hand wassen beeldjes en van de opbrengst dezer figuurtjes betaalde zij jaren lang het kostgeld eener arme Engelsche vluchtelinge. De vraagstukken van het gezinsleven waren evenmin te Port-Royal onbekend: Soeur Jacqueline de Ste. Euphémie brengt in een uitvoerigen brief aan hare zuster, Madame Périer, deze allerlei raadgevingen van Monsieur Singlin over omtrent de wijze waarop zij hare dienstboden moest behandelen. Misschien besprak zij met hare leerlingen deze moeilijke kwestie. Het is dan ook geene overdrijving wanneer Boileau schrijft: L'épouse que tu prends, sans tache en sa conduite,
Aux vertus, m'a-t-on dit, dans Port-Royal instruite,
Aux lois de son devoir règle tous ses désirs.
Zijn vriend Racine vertelt van deze ‘vrouwen van qualiteit’ vroeger te Port-Royal opgevoed en die er steeds het eigenaardige kenmerk van bleven behouden: ‘Men weet met welke gevoelens van bewondering en dankbaarheid zij altijd gesproken hebben over de opvoeding welke zij daar ontvangen hadden en er zijn er nog die te midden van het Hof en van de meest wereldsche kringen, dezelfde liefde voor de overblijfselen van dit zwaar beproefde huis gevoelen, welke de Joden tijdens | |
[pagina 334]
| |
hunne gevangenschap voor de bouwvallen van Jeruzalem behielden.’ Waarschijnlijk dacht de groote dichter bij het schrijven van deze regelen aan de Comtesse de Grammont, die als klein meisje met hare koningsgezinde ouders tijdens het bewind van Cromwell uit Ierland had moeten vluchten; van alles beroofd kwamen de ongelukkigen in Frankrijk aan en dadelijk waren de nonnen van Port-Royal bereid Elisabeth en haar zusje kosteloos op te voeden. Nimmer vergat ‘la belle Hamilton’ zooals zij later genoemd werd, het liefderijke hulpbetoon der zusters en Saint Simon kon van haar schrijven, toen zij als een der mooiste en geestigste vrouwen van het Hof te Versailles bekend stond: ‘Zij had er al 't goede van Port-Royal bewaard, ook te midden der afdwalingen aan jeugd, schoonheid, de groote wereld en eenige galante avonturen te wijten, zonder dat de gunst van den Koning of de angst deze te verliezen haar van hare innige gehechtheid aan Port-Royal hadden kunnen losmaken’. Hare gevoelens van oprechte dankbaarheid brachten er haar menigmaal toe de zaak der nonnen persoonlijk bij Lodewijk XIV te bepleiten, en ofschoon zij vaak gevaar liep voor goed in ongenade te vallen, verzoende de Koning zich telkens weder met de Comtesse. Volgens Saint Simon droeg hij haar iets van ware vriendschap toe, en ‘noch de jaloerschheid van Madame de Maintenon, noch de smetten van het Jansenisme konden die genegenheid overwinnen’.
Wij hebben even bij de lotgevallen van eenige der pensionnaires van Port-Royal stilgestaan, omdat de resultaten van het onderwijs aan eene school gegeven toch in de eerste plaats naar de leerlingen beoordeeld worden. Welnu, de levenswegen der pensionnaires van Port-Royal waren vaak zeer verschillend, maar te Gif, zoowel als te Versailles, in de stille cellen der oude Abdij of te midden der schitterende omgeving van den Zonnekoning, bleef hun hart warm kloppen voor de leidsters die hun steeds in het goede waren voorgegaan en misschien | |
[pagina 335]
| |
de woorden van Monsieur Singlin tot hunne leuze hadden verkozen, woorden die nog voor onzen tijd van beteekenis zijn: ‘Ik ben er van overtuigd, dat er geene bezigheid is, welke bij de Uwe vergeleken kan worden en die een Christen méér waardig is wanneer men dit uit zuivere liefde doet...... zoo zult Gij goed doen tot Uwe leuze deze twee woorden “Geduld” en “Stilzwijgen” te verkiezen en het vers van den Psalmdichter “Adhaeret lingua faucibus meis” te overdenken, wenschende, dat de woorden U liever in den mond verdroogen dan dat gij er een zoudet uiten, dat de kinderen zoude kunnen grieven’. ‘Want’, zeide Soeur Angélique de Saint Jean, ‘het zijn onze kinderen, daar God ze ons geschonken heeft en wij zijn dus verplicht voor hunne opvoeding al de zorg, de teederheid en de toewijding te hebben, welke een Christelijke moeder voor hare kinderen heeft’. |
|