Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Eerste tooneel.
Kramon, Kritylla.
Kritylla.
En je hebt dat kokertje zoo maar aangenomen, suffert? Kramon.
Ik mag toch wel een kokertje aan Diomedon geven. Kritylla.
En als er eens een brief in zit? Kramon.
Ik weet van niks. Theramenes wou het. Kritylla (kalmer).
Theramenes wou het. Ik wou wel weten, wat er in zit. Kramon (Verschrikt).
Niet kijken, hoor. Als er een brief in is, krijg ik het moeilijk. Kritylla. (Nadenkend).
Wat zou het zijn? Ligt het wel goed in de kist daar? (Kramon knikt).
Nou, ga jij | |
[pagina 122]
| |
dan gauw naar de haven aan je werk; hier loop je maar in den weg. (Kramon af).
Kritylla (alleen).
Stommerikken dat ze zijn. Zoo maar dat ding aannemen..... ik wou dat ik wist..... maar Theramenes zal woedend zijn, als ik...... en we moeten hem ontzien...... (Er wordt geklopt).
Zoo vroeg al iemand? Wie zou dat zijn? (Gaat weg en komt terug met Nardenia, die een pak draagt).
| |
Tweede tooneel.
Kritylla, Nardenia.
Kritylla.
Ben je Kramon niet tegengekomen? Nardenia.
Neen, waarom? Kritylla.
Hij ging juist heen. Nardenia.
Dat 's maar goed ook. We praten veel prettiger zonder zoo'n dommen man er bij. (Kritylla knikt goedkeurend).
Weet je waarom ik in den Piraeus kom met mijn draagstoel? Ik moest toch den riem van Kallikratidas eens zien; ik wou tegelijk eens met je praten en je spreken over een schip, dat me naar Mytilene kon brengen over een paar weken, nu de zee weer vrij is. En ik heb wat voor je meegebracht. Kijk eens, hoe mooi! (Zij haalt een vrouwengewaad uit het pak).
Kritylla.
O, hoe prachtig!...... Ga je waarlijk weg? Nardenia.
Natuurlijk, dat was ik allang van plan en nu kan het. Zonder Alkibiades langer hier, dank je! Maar ik kom met hem terug, hoor, als de Atheners hem weer hier roepen. Kritylla.
Dat moesten ze al lang gedaan hebben! Kleophon wil wel, maar de mannen zijn te dom. Nardenia.
De vrouwen moesten de mannen zijn! | |
[pagina 123]
| |
Kritylla.
Dat zijn wij ook! Als wij niet om oorlog schreeuwden, was er allang vrede, en de Heeren de baas. Nardenia.
Wil Kramon óók vrede? Kritylla.
Daar zorg ik wel voor! 't Is een goede stuurman, maar anders een sukkel van tien el lang. Nou heeft ie zich weer door Theramenes iets in zijn handen laten stoppen om naar de vloot te brengen, zonder te vragen wat het is. Nardenia (wendt zich om en lacht voldaan; zeggend, voor zich, ‘de brief is hier!’ Luid:)
voor de vloot? Kritylla (zich opwindend).
Daar laat me die stommert zich iets voor Diomedon in zijn handen stoppen, en vraagt niet eens wat er in zit! 't Moest eens een brief zijn. Nardenia (ernstig).
Kritylla, dat is zéér bedenkelijk, en Kramon loopt groot gevaar als hij een geheimen brief overbrengt, te meer wijl het wel verboden zal worden. Kritylla (wat kalmer).
Dat dacht ik óók al, maar Theramenes zal toch niet...... Nardenia.
O Theramenes is een braaf vaderlander. Maar hij houdt van draaien, en hij vocht mee met de admiraals. Misschien wil hij hen wel raden om niet terug te keeren vooreerst. Kritylla (heftig).
Niet terugkomen! Ze moelen hier komen, die schurken, die een overwinning melden, maar geen graan zenden, en de dappere drenkelingen lieten vergaan. Ze moeten terug. We moeten hen straffen. Nardenia.
Zegt Kramon dat óók? Kritylla.
Die spreekt maar altijd van den storm, alsof daarmee alles uit was. Maar terug moeten ze, storm of geen storm, en dan zullen we het hier eens laten stormen. Nardenia (weer ernstig).
Kritylla, als die brief aanraadt om te vluchten, dan pleegt Kramon landverraad. | |
[pagina 124]
| |
Kritylla (aarzelend).
Theramenes zal hem toch wel helpen...... Nardenia.
Dat moet je dan maar gelooven. En als Theramenes zelf in verdenking komt? En als de admiraals waarlijk vluchten? Kritylla.
Ze moeten komen! Nardenia.
Ja, maar als die brief hen raadt...... Durf jij het aan voor Kramon? Kritylla (verlegen).
Ik dacht ook al...... maar dat kokertje open maken - en dan, mijn oogen zijn zoo slecht...... Nardenia.
Bedenk wat je doet! Als die brief aanraadt om te vluchten, pleegt Kramon verraad en de admiraals komen niet. Kritylla.
Ze moeten komen! Nardenia. (Overredend).
Laat ons maar eens eventjes naar dat kokertje kijken, eventjes maar; dat kan nooit kwaad. Als er geen brief is in, of de brief niet aanraadt om te vluchten, is er nog niets gebeurd. Zoo wel, dan kan je Kramon nog altijd waarschuwen. Kritylla (aarzelend).
Naar het kokertje kijken, dat mogen we toch eigenlijk wel doen. (Zij gaat naar de kist en haalt het kokertje er uit. Nardenia komt bij haar staan).
Nardenia.
O, niet eens verzegeld! Dat zal niet veel bijzonders zijn. Kritylla.
Maar waarom zou Theramenes dan...... Nardenia.
Och, die wil altijd geheimzinnig doen. Toe, laat mij het ook eens van dichtbij zien. (Kritylla houdt het vlak bij haar. Nardenia neemt het, schijnbaar toevallig, van haar over).
Nardenia.
't Is maar aan één kant met een dopje gesloten; aan den anderen potdicht. Dat dopje laat maklijk los. 't Kan niets ergs zijn. (Zij reikt het kokertje terug, maar neemt, als bij ongeluk, het dopje er af).
O, daar vliegt het er af. Neem gauw weer aan, Kritylla, ik durf er niet meer aanraken. (Terwijl zij het overreikt, kijkt zij schijnbaar onopzettelijk
| |
[pagina 125]
| |
er in, en gilt:)
O, er steekt een rolletje papyrus in...... Kritylla, dat is heel gevaarlijk. Kritylla.
't Is dan toch een brief! Wat een gemeene vent om mijn man dat op te draaien. Nardenia.
Je moet weten wat er in staat, Kritylla, voor Kramon en je zelf en voor Athene. Anders ben je medeplichtig. Kritylla.
O stommert van een man! Ja, we moeten kijken. Nardenia. (peutert het rolletje er uit)
Lezen? Kritylla.
Het moet. Kramon mag niet aan verraad meedoen. Nardenia. (gaat met het rolletje naar den voorgrond, ontrolt het en kijkt; tot Nardenia:)
ik dacht het wel, veel is het niet. (Half luid leest ze:)
Keert niet naar Athene terug. Er dreigt gevaar. Wijkt uit. Een vriend raadt u dit. Ik dacht het wel. (Luid, tot Kritylla terugkeerend:)
Nu, Kritylla, wees maar gerust, hij laat hen terugkomen. Kritylla (opgelucht).
Den Goden dank! Nardenia.
Kijk zelf maar! (Zij houdt het blaadje in Kritylla's richting).
Kritylla. (Beschaamd).
Och Nardenia, je weet wel...... mijn oogen zijn zoo slecht...... die nare ontsteking..... lees jij het maar voor. Nardenia.
Hoor dan goed. Keert allen naar Athene terug. Het vaderland heeft u noodig. Een vriend raadt u dit. Kritylla (grimmig).
Dat zal waar zijn: het vaderland wil ze hebben en stevig óók. Nardenia.
Voor Kramon dus geen gevaar en voor niemand gevaar. Kritylla.
Behalve voor die schurken. Nardenia.
Dus nu maar weer inpakken? Kritylla.
Ja, gauw; Kramon moest eens terug komen. | |
[pagina 126]
| |
Nardenia (rolt den papyrus op, en tracht het rolletje in het kokertje te werken; zij treuzelt daarmee, en zegt dan:)
O Kritylla, daar bedenk ik me wat. Weet je wat zoo aardig zou zijn? We moesten Myrto dat mooie pak aandoen, en dan met haar spelen als een pop. Ik heb haar straks op straat gezien. Ga haar gauw halen; als je terug komt, ben ik juist klaar. (Kritylla aarzelt).
Ik zag hen vlak hierbij, die buurvrouw van je was met haar en Dion aan het praten. Kritylla (heftig).
Dat vuile mensch! Dat mag niet. (Driftig af).
| |
Derde tooneel.
Nardenia.
Nardenia (alleen).
Ha, eindelijk! (Zij legt het rolletje neer en haalt uit boezemplooi een klein mandje).
Nu gauw. Juist iets voor mij. Ik denk altijd om alles. (Haalt uit het mandje een wastafeltje, een stuk papyrus, een kruikje en een stift).
Dat tafeltje is niet meer noodig. Maar ik dacht om alles. (Zij scheurt den papyrus op maat; doopt stift in kruik).
Zie zoo. Groote letters. Theramenes maakt het mij niet moeilijk. Zóó kan ik ze óók schrijven. (Schrijft en spreekt).
Keert...... vooral...... naar...... Athene...... terug...... het vaderland...... heeft...... u...... noodig...... een vriend...... raadt...... u...... dit. (Zij houdt den papyrus even boven het kolenvuur en maakt een rolletje. Er klinken stappen buiten).
Gauw! Waar is de eerste brief? (Zij frommelt dien tot een prop en stopt hem haastig in den boezemplooi. Dan gaat zij het valsche rolletje in het kokertje werken).
| |
[pagina 127]
| |
Vierde tooneel.
Nardenia, Kritylla, Myrto, Dion.
Kritylla (tot kinderen).
Wat doen jullie zoo ver buiten de deur? En dan met die gemeene Pratynna praten. Heb ik je dat niet verboden? Dion.
Het was...... Pra-Pratynna niet. (huilt).
Kritylla.
Wie dan? Nardenia. (draait zich om).
Ik heb me zeker vergist met die vrouw. Kijk, Kritylla, juist klaar. Wat is het lastig om zoo'n rolletje weer terug te werken. (Kritylla werpt blik op kinderen; Nardenia haalt de schouders op; zij drukt den dop op het kokertje en geeft dat aan Kritylla; deze bergt het in de kist).
Nardenia (druk en lief).
O jou lieve Dioniskos! (tilt hem op en kust hem).
Huil niet meer. Dioniskos is een zoete jongen, en praat nooit met die gemeene Pratynna; Nardenia heeft slecht uit haar oogen gekeken. Huil maar niet. En Myrto, hoor jij ook eens. Nardenia gaat gauw weg, en nu heeft ze een afscheidsgeschenk meegebracht; kijk eens, dit mooie gewaad! Zoo dragen het de rijke meisjes in mijn stad, in Mytilene. En dat gaan we nu jou aantrekken. O wat zal dat een aardige ochtend worden! (Schatert).
Dion. (handklappend).
Me-Myrto is een rijk meisje! (Kritylla, nu vriendelijk, en Nardenia kleeden Myrto met het gewaad; Myrto laat stil begaan).
Nardenia.
Bij ons ook mogen de deftige meisjes niet veel op straat komen, maar als ze trouwen gaan, trekken ze een mooi kleed aan in huis, en dan komen de verwanten en vrienden, en maken diepe buigingen, zóó. (Nardenia buigt diep, en roept: ‘buig mee, Kritylla, voor de bruid’; Kritylla buigt lachend).
Dion.
Me-Myrto is een rijke br-bruid! Nardenia.
O wat een aardige ochtend! (Schatert).
Kritylla.
Waarom lach je toch zoo? | |
[pagina 128]
| |
Nardenia.
Omdat het zoo'n vroolijke ochtend is. (Lacht weer).
Myrto ziet er uit als een kleine koningin. Dion.
Me-Myrto is de ko-koningin van Athene! Nardenia.
En nu gaan we om je dansen. Geef me een hand, Dion; jij ook Kritylla! (Zij dansen om Myrto, zingend. Nardenia schatert).
Kritylla.
Waarom lach je toch zoo? Nardenia.
Omdat het zoo'n goed geslaagde ochtend is. Lach mee! (Allen lachen, dansen nog wat; roepend: heil jonkvrouw, heil bruid, heil koningin; Myrto alleen lacht niet, doch laat alles begaan, met ernstig gelaat).
Nardenia.
En nu moet ik naar huis weer. Kritylla, spreek jij nu met Kramon over een schip voor mij. Brengen jullie me naar den draagstoel? Kritylla (streng).
Dion mag niet mee, omdat-ie te ver buiten de deur is gegaan. (Dion huilt. Kritylla en Myrto gaan al weg; Nardenia blijft nog achter).
Nardenia.
Niet huilen Dioniskos; daar heb je nog een flinken zoen van me. (Zij tilt hem op; kust hem, en zet hem weer neer. Bij die laatste beweging valt de prop uit haar boezemplooi en rolt over den vloer. Nardenia merkt het niet. Zij gaat heen).
| |
Vijfde tooneel.
Dion alleen.
Dion (veegt de oogen af; hij loopt wat rond, en ziet dan den prop. Hij raapt hem op en zegt:)
Dat kan moeder gebruiken om de lamp aan te steken. (Hij loopt met den prop naar den muur, waar een pot staat, half gevuld met stokjes, en gooit den prop daarin. Daarna loopt hij rond, zingend:)
Me-Myrto is jonkvrouw; Me-Myrto is br-bruid; Me-Myrto is ke-koningin van Athene!
Gordijn valt.
Einde Vierde Tafereel.
Einde Tweede Bedrijf.
| |
[pagina 129]
| |
Derde bedrijf.Vijfde tafereel. Drie weken later.
De Pnyx, plaats der Volksvergadering. Pauze.
| |
Eerste tooneel.
Kallixenos, Sophilos, Lysikles, Euryptolemos, Theramenes, Kramon, Burgers; veel volk. Burgers staan in groepjes bijeen.
Eerste Groepje. Kallixenos en vrienden.
Eerste Burger.
Hij was weer goed! Hij was weer goed! Tweede Burger.
Er is toch maar één Kleophon! Eerste Burger.
Wie anders zou dat aandurven? Half dronken hier komen en dan in harnas. Zóó van den muur hier, en dadelijk spreken en zijn zin krijgen. Kallixenos (grimmig).
't Is om te onthouden. ‘Geef me een mes, en ik zal iedereen den keel afsnijden, die van vrede durft spreken’. Zóó moeten we de admiraals ook aanpakken. Derde Burger.
We moeten onze wraak hebben. Kallixenos.
't Scheelde maar weinig of de Raad had hen losgelaten. Gelukkig maar, dat Timokrates zelf een zoon en een broer had verloren en hen allen gevangen zette; de schurken, die onze zoons niet redden! Eerste Burger.
En waar blijft Thrasyboelos met het graan? Ze hebben hem zeker bevolen om lang te wachten. Vier weken al na den slag en nog niet hier! Dat kan niet enkel tegenwind zijn, en uit zich zelf zou hij zoo iets nooit doen. Ze hebben 't hem bevolen! | |
[pagina 130]
| |
Kallixenos.
Schurken zijn het, en ze moeten er om koud! Tweede Burger.
Maar 't was toch braaf, dat ze terugkwamen. Kallixenos.
Dat moest er nog bij komen! Alsof wij niet rechtvaardig zijn. Tweede Burger.
Die twee anderen durfden toch maar niet, zij wel. Kallixenos.
Schurken zijn het allemaal, de een al erger dan de ander. Tweede Burger.
We zullen er straks meer van hooren..... de storm...... Kallixenos.
Laat je niet met dien storm bedriegen. Wraak! (Zij gaan verder).
Tweede Groepje. Sophilos, Lysikles en anderen.
Sophilos.
De vrede al weer verkeken, onze mooiste kans. Lysikles.
Waakzaam blijven, Oom; waakzaam! Sophilos (grimmig).
Dat zal ik! Als ik straks op den stoel sta, zal ik Theramenes dwingen het verzuim toe te geven. In den Raad praatte hij daar omheen, en altijd maar over den storm. Wat doet die storm er toe, als er gedraal is geweest? Alle drenkelingen had men kunnen redden...... Die schurken, wij zullen ons wreken, hen verderven, en dan...... Lysikles.
Kijk Theramenes daar eens alleen staan; hij wil met niemand praten. Sophilos.
Straks zal hij genoeg kunnen praten...... die schurken! (Zij gaan verder).
Derde Groepje. Euryptolemos en zijn vrienden.
Euryptolemos.
Geen vrede dus! Goed, maar de Raad had die zaak wel gauwer kunnen indienen. Twee | |
[pagina 131]
| |
weken al zitten de overwinnaars gevangen, en niemand mag bij hen. Eerste Vriend.
't Is schande. Zoo'n storm en dan nog hen beschuldigen. Tweede Vriend.
Van Diomedon en Thrasylos gelooven, dat zij hun plicht niet hebben gedaan. Wie blies dat den Raad toch in? Euryptolemos.
(Wijst naar Theramenes).
Tweede Vriend.
't Is haast niet te gelooven. Euryptolemos.
Als de admiraals geen schuld hebben, krijgt hij ze, daar is hij bang voor, want iemand wil men als schuldige hebben. Tweede Vriend.
En Thrasyboelos dan? Euryptolemos.
Van hem weten we nog altijd niets. Eerste Vriend.
Kwam hij maar gauw. Euryptolemos.
Ja, dan was er een eind aan den honger, en hij zou voor de admiraals getuigen, en hem gelooft men altijd. Vrienden, denkt er om; allen hen helpen! Vrienden.
Dat zullen we! (Gaan verder).
| |
Tweede tooneel.
Nog altijd pauze. Theramenes treedt op den voorgrond, ziet om, en wenkt Kramon. Kramon komt.
Theramenes.
Kramon, bezweer het nog eens: hebt ge het kokertje aan Diomedon zelf gegeven? Kramon (plechtig).
Ik bezweer het weer! Theramenes.
En gezien, dat Diomedon den brief las? Kramon.
Zoo zeker als ik nu Theramenes zie. Theramenes.
Hetzelfde kokertje? Kramon.
Geen ander dan dat. Theramenes.
De dwazen! Ik waarschuw hen, en zij keerden toch! Kenden zij dan de Atheners zoo weinig? Zij vertrouwden op den storm, maar ik hoor thans menigeen spreken van het gedraal; dat is zeer gevaarlijk, Kramon, hoe komt men er aan? | |
[pagina 132]
| |
Kramon.
Dat hebben de menschen zeker uit zichzelf begrepen. Theramenes (mismoedig).
Dat moet wel. O, die dwazen! (Half luid)
Kramon, ik deed alles om hen te redden, niet waar? Kramon (met overtuiging).
Dat kan ik getuigen. Theramenes.
Ik sprak zooveel mogelijk over den storm; ik waarschuwde hen, en zij komen toch terug. Zoo men het gedraal tegen hen aanvoert, is er groot gevaar, Kramon, en ik kan niet dulden, dat zij Thrasyboelos en mij in hun eigen dwaasheid meeslepen. Ik zal hen niet beschuldigen; ik wil hen niet verliezen, maar als zij niet goed meer weten wat er gebeurd is, en in hun angst mij aanvallen...... Kramon
(ziet hem vragend aan).
Theramenes.
Kramon, je weet het toch nog wel goed van die verklaring, door Thrasyboelos goedgekeurd, dat de admiraals ons nadrukkelijk van alle schuld onthieven? Je weet toch nog wel, dat ik die verklaring aan Thrasyboelos voorlas en hij alles beaamde en getuigen toeliet? (Kramon knikt).
Welnu, ik heb ze bij me, en als die dwazen het gevaar op mij afzenden, dan zal ik het stuk voorlezen en jouw getuigenis inroepen. Verzuim dan niet eerlijk te antwoorden. Kramon (verwonderd).
Waarom zou ik niet eerlijk antwoorden: ik was er bij. Theramenes.
Er is gevaar, Kramon, groot gevaar! Heraut (komt op en loopt rond).
De zitting begint weer, de zitting begint weer! Op de plaatsen. (Beweging. De burgers gaan naar de plaatsen).
| |
Derde tooneel.
Vergadering. Timokrates voorzitter; raadsleden bij hem. Achter hen: Sophilos, Lysikles, Kallixenos, Aristodemos, Kleophon, Kramon, Theramenes, Euryptolemos, burgers.
| |
[pagina 133]
| |
Kleophon in harnas, de oogen gesloten, op zijn stok vooroverleunend; Theramenes afgezonderd. Spreekgestoelte.
Timokrates (staat op).
Mannen, burgers! De Raad besloot om de admiraals hier te brengen; hun zaak komt nu voor. Straks zij zelven, doch eerst spreke Sophilos. Heraut.
Sophilos van Kleanor trede hier! (Sophilos staat op; Lysikles: waakzaam Oom, waakzaam!)
Sophilos (op den stoel, deftig).
Burgers van Athene, de slag bij de eilanden scheen een zege, een nederlaag bleek hij. Want terwijl de Spartaan verslagen werd, begroeven de admiraals onze redders in het nat, en zonder noodzaak...... Stemmen.
Er was een storm! Sophilos.
Zónder noodzaak van storm. Wij allen, mannen burgers, waren eensgezind vóór den strijd, eensgezind nu moeten wij zijn in de straf. Want de admiraals beroofden in moedwil de stad van tweeduizend dappere krijgers; uit traagheid schonden zij de wetten der stad, zij vertraden de vroomheid en verachtten de Groote Goden op het zeerst. De wrok dier Goden dreigt ons allen, zoo die snoodheid ongestraft blijft. Wraak eisch ik voor ons allen, wraak voor onze vrienden zelven, wraak voor de Goden. Ik beschuldig de admiraals van plichtverzuim en eisch Wraak! Stemmen.
Wraak, wraak! - Er was een storm! Sophilos.
Of er een storm was en wat die deed, dat zal dadelijk blijken. Voorzitter, ik vraag om Theramenes. (Timokrates knikt).
Heraut.
Theramenes van Hagnon kome hier! Theramenes (staat op; tot Kramon:)
Denk er om! (Hij gaat bij den stoel staan).
Sophilos.
Antwoord luid en oprecht, Theramenes. Was | |
[pagina 134]
| |
de slag beslist vóór den middag, en de vloot kort daarna bij de eilanden terug? Theramenes.
Vóór den middag, en kort daarna weer bij de eilanden. Sophilos.
Stormde het toen? Theramenes.
Het had ruw gewaaid. Sophilos (met nadruk).
Stormde het toen? Theramenes.
Niet meer. Sophilos.
Waarom gaven de admiraal toen niet terstond het bevel om aan de redding te gaan? Theramenes.
Ik was geen admiraal; vraagt het hen zelf. Sophilos.
Ah, ge waart maar kapitein en weet dus niets. Maar dan: duurde het lang voor gij de opdracht kreegt om de zee af te zoeken? Theramenes.
Wat noemt ge lang? Sophilos.
Niet draaien, Theramenes! (Eenig gelach; Kleophon knipoogt tegen buren).
Kwam het bevel dadelijk? Theramenes.
Neen. Sophilos.
Ware het dadelijk gekomen, had men dan de drenkelingen kunnen redden? Theramenes.
Er was altijd veel tijd verloren gegaan met maatregelen. Sophilos.
Ah zoo, Theramenes, nu weet ge wél wat veel tijd is. Maar dat gebeurt toch na iederen slag; waarom gingen dan juist nu onze vrienden verloren? Theramenes (zeer luid).
Er kwam een zware storm! Stemmen (sissend).
Och die storm! - Juist! Sophilos (met het publiek meegaand).
Was er waarlijk wel een storm? (Ziet Theramenes vernietigend aan langen tijd).
Aristodemos (tot Kleophon).
Laat hem toch niet op den storm doorgaan. Het gedraal is de zaak...... Hij raakt in de war. Kleophon.
Dat kan geen kwaad. 't Is veel beter dat | |
[pagina 135]
| |
gij de admiraals aanpakt, maar niet te fel, Aristodemos; denk daar om. Theramenes (gaat hooger staan).
Mannen Atheners, er kwam een geweldige storm, waarom gelooft gij dat niet? Niet ik alleen en de admiraals, maar zoovelen er hier nu zijn, die toen dáár waren, de zeelieden van de Paralos, Kramon en anderen getuigden allen van den storm: de hoogste Goden riepen zij aan. Kramon (staat op).
Bij alle Goden, er kwam een geweidige storm! Theramenes.
Ge hoort het. (Beweging, Sophilos ziet verward. Ther. heftig tot hem:)
Wat misleidt ge de vergadering? Gij waart rustig hier; gij waagdet u niet; wij moesten strijden; wij overwonnen; wij redden de stad; wij zagen den storm en zweren er op. Wat doet gij anders dan hen misleiden, die eerlijk oordeelen moeten? Er was een storm, burgers, en die alleen had de schuld! (Beweging).
Kramon en anderen.
Er was een storm, een geweidige storm! Sophilos (raakt geheel in verwarring; hij herstelt zich in schijn, en zegt met zeker vertoon van waardigheid:)
Voorzitter, ik heb de zaak enkel ingeleid; thans gun ik de beurt aan een ander. (Hij daalt af en gaat naar zijn plaats).
Lysikles.
O oom, u is niet waakzaam geweest! Heraut.
Thans spreke Aristodemos! Blijf staan, Theramenes. Aristodemos (loopt driftig naar den stoel; veegt de oogen af; klimt op den stoel, maakt veel gebaren).
Er was dan een storm, mannen burgers, een groote storm, een geweldige storm. Theramenes bezweert het bij de Goden; het moet wel waar zijn. Kleophon.
Goed gezegd, kameraad. Gesis.
Och die storm, die storm! Aristodemos.
Doch waarom zoo lang gedraald werd vóór men het bevel tot redding gaf, dat kan hij ook | |
[pagina 136]
| |
bij zijn Goden niet verklaren, want hij weet niet wat lang is. (Gelach. - Kleophon: kalm aan, broeder!)
Theramenes.
Ik zei, dat men maatregelen nemen moest. Aristodemos.
En waarom duurde dat zoo lang? Theramenes.
Nog eens, ik was geen admiraal. Aristodemos.
Theramenes was geen admiraal, mannen, en hij weet niets. Aan de admiraals zelf zal ik dus moeten vragen, waarom er zoo lang gedraald werd; want er werd gedraald vóór de storm inviel; daarin ligt èn schennis èn schuld èn schande, - en wij weten wel wat lang is. (Gelach).
Voorzitter! ik vraag om Diomedon met Perikles en Aristokrates! (Voorzitter wenkt. Gerechtsdienaars brengen hen op, geketend. Aristokrates met doek om hoofd; Perikles zwak, wordt gesteund; Diomedon gezond, eenvoudig en waardig).
Euryptolemos.
Schande, mannen! Ziet ge niet, dat Aristokrates nog gewond is en Perikles ziek? Schande om hen nu te ondervragen! Stemmen.
Schande! Kallixenos.
Schurken zijn het! (Theramenes zoekt het oog van Diomedon; hij vindt het; de mannen zien elkaar ernstig aan; Theramenes werpt een vragenden blik; Diomedon wendt zich weemoedig af. Dit spet ontgaat aan de medespelers, doch is voor het publiek duidelijk. - Theramenes, het hoofd gebogen, gaat naar zijn plaats onder het volk terug, en zegt tegen Kramon:)
Waarom kwamen zij hier! Stemmen.
Schande! - Zij zijn overwinnaars! - Wij gaven aan den jongen Perikles zelf burgerrecht. - Schande om zieken te ondervragen! Voorzitter.
Stilte! Aristodemos (behendig).
Mannen burgers, wij Atheners zijn de rechtvaardigsten en edelaardigsten der Hellenen, en wij weenen bij zooveel rampspoed. (veegt de oogen af).
Gewonden en zieken te kwellen, | |
[pagina 137]
| |
dat ligt niet in onzen aard. Aristokrates en Perikles, de stad beklaagt u, maar het recht moet voortgaan, en Diomedon, uw mede-overwinnaar en thans gezond en krachtig, die zal alles kunnen verklaren. Kleophon.
Juist! (Bijval).
Euryptolemos (misnoegd).
Schelm! Aristodemos (hoog).
Diomedon, wij verlangen niets liever dan een verklaring, die ons voldoet. Gij, dien men kent als een vroom man, gij weet, dat Wraak een heilige plicht is jegens Goden en menschen, en de burgers op schenners van de vroomheid wraak moeten nemen. Waren er zulke schenners? Wij moeten het van u hooren. Er werd reeds verklaard in den Raad, dat gij dadelijk na den slag de zee met de gansche vloot wildet afzoeken, maar Erasinides en later Thrasylos iets anders zeiden. Is dat zoo? Diomedon.
Het is zoo. Aristodemos.
Beschuldigt ge Erasinides van snoodheid? Diomedon.
Hij had zijn eerlijk inzicht, ik het mijne. Aristodemos.
Waarom naamt ge niet terstond het plan van Thrasylos, om met de halve vloot op redding uit te gaan? Diomedon.
Toen het kwam, namen wij het. Aristodemos.
Waarom kwam het zoo laat? Diomedon.
Wijl Zeus het zoo wilde. Aristodemos.
Beschuldigt ge Theramenes van talmen? Diomedon.
Hem, zoomin als Thrasyboelos: de Storm alleen was schuld. Gesis.
Ach die storm, die storm. Euryptolemos.
Juist, de storm! Aristodemos.
Beschuldigt ge niemand? Diomedon
(wacht, en lacht weemoedig).
Aristodemos (ongeduldig).
Beschuldigt ge niemand, Diomedon? Diomedon (heft de handen).
Zeus, hij vraagt mij of ik iemand beschuldig, mij vraagt hij dat! Wij streden als broeders manhaftig te samen en hielpen elkander | |
[pagina 138]
| |
eendrachtig; gij gaaft ons de reddende zege; wij beraamden te saam eerlijk om het beste, - en mij vraagt men of ik iemand beschuldig! Wien scheen ik ooit zoo verachtelijk en tot zulk een schanddaad in staat? Zeus, straf mij zoo ik dàt doe: de Storm alleen was schuld, en dien zondt Gij: geen mensch treffe blaam! (Ontroerde beweging. Aristodemos ook getroffen).
Kleophon.
Een brave man! Ik neem den storm aan! Stemmen.
De storm was het. De admiraals zijn onschuldig. Euryptolemos (donderend).
De admiraals zijn onschuldig! Voorzitter.
Stilte! (De zon raakt den heuvel links. Licht al iets zwakker).
Aristodemos (herstelt zich; hooghartig:)
Men kent u als een edel man, mogen ook de anderen zich zoo betoonen! Gij kunt gaan. Voorzitter, ik vraag om Erasinides, met Lysias en Thrasylos; ook Theramenes weer! (Men brengt Erasinides, Lysias en Thrasylos op; de laatste heeft een doek om een schouder. Theramenes weer bij den stoel).
Aristodemos.
Ook thans spreke één voor drie: Gij, Erasinides! Kallixenos.
Zoo moet het. Euryptolemos.
Schande! Voorzitter.
Stilte! Aristodemos (zeer hoog).
Erasinides, de macht der stad kent ge thans, die u, mede-overwinnaar in de grootste zege, nochtans als gevangene vóór zich brengt om rekenschap. Want luisterrijk overwont ge, maar terstond begingt ge de grootste snoodheid, dralend, dralend met de redding, die ge terstond, terstond moest aanvangen, uit meelij met de helden zelf, om het voordeel der stad, en uit vroomheid jegens de Goden. Verbaas u niet, zoo men Wraak eischt! Stemmen.
Wraak, wraak. Kleophon.
Niet te wild, Aristodemos! | |
[pagina 139]
| |
Aristodemos.
Maar vrees geen wraak, zoo ge verklaart, waarom er zoo lang werd gedraald. Erassinides (kalm nog).
De stad zond ons uit met een dubbel doel: om Konon te bevrijden en Sparta te verslaan. De Goden schonken ons het tweede het eerst: toen was het eerste nog te doen. Aristodemos.
Maar dat deedt ge toch niet, en dus was er terstond tijd voor de redding. Erasinides (als voren).
Wij vergaderden na den slag. Aristodemos.
Juist, maar waarom zoo lang? Erasinides (warmer).
Onder acht eerlijke mannen is er plaats voor meer dan één eerlijke meening. Diomedon wou terstond de zee afzoeken met gansch de vloot. Aristodemos.
En gij? Erasinides (flink).
Ik wilde dadelijk met de heele vloot naar Konon, die nog geblokkeerd was. (Beweging).
Kleophon.
Flinke vent! Aristodemos.
En moest ge daarover zoo lang praten? Erasinides.
Ja! tot Thrasylos voorstelde om de vloot in tweeën te deelen; dat namen wij aan; wij zochten de schepen uit; toen kwam de storm. Gesis.
De storm. - Och, de storm. - Juist de storm. Kleophon.
Rustig daar! Aristodemos.
Hadt ge dat niet dadelijk kunnen verzinnen? Erasinides (heftig).
Verzin gij zelf dadelijk het beste, als ge admiraal zijt en vele uren gestreden hebt; wij konden het niet (Tot het volk).
Wat is het, mannen, dat gij ons aandoet? Wij gaven u, met de Goden, de schoonste overwinning; met éénen slag redden wij de gansche stad, - en gij, gij ontvangt ons als de zwaarste misdadigers! Vergeet ge dan, dat Athene in den uitersten nood was, en wij allen ons aan den dood hadden gewijd? Vergeet gij dan uw eigen bevel om Konon te bevrijden? Wij zouden niet om de drenkelingen hebben | |
[pagina 140]
| |
gedacht, die ook onze eigen medeburgers en vrienden waren! Maar ook zij waren den dood gewijd, en uw bevel de eerste wet. Zóó was mijn meening en ik schaam ze mij niet. En nu wil hij daar mij vangen met list. Ik ben toch óók Atheensch burger. Geeft mij mijn recht. Geeft ons ieder een ganschen dag ter verdediging. Dát moeten wij hebben: een ganschen dag voor ieder. Kleophon.
Dat duurt te lang! (Beweging).
Voorzitter.
Een ganschen dag voor ieder gunnen Raad en Volk u niet, en de wet schrijft het niet voor. Erasinides (woest).
Gij gaaft dat wel eens aan landverraders! Aristodemos (gebaart kalmeerend).
Niemand wil u vangen. Erasinides; antwoord rustig: er was volgens u geen enkele schuldige? Erasinides (heftig).
De Storm alleen! Gesis.
De storm, och, die storm! Aristodemos (wijst op Theramenes).
Heeft hij daar geen schuld? Erasinides.
Niemand! Maar àls iemand, dàn hij. Hij kreeg de opdracht. Waarom is hij vrij, en wij niet? Hij kreeg de opdracht, hij had ze moeten uitvoeren. (Beweging).
Stemmen.
Hij beschuldigt Theramenes! Theramenes is medeplichtig. Kramon.
Het Gevaar! (voor zich).
Theramenes (ernstig; schouder-schokkend).
Erasinides! De admiraals beschuldigden niemand bij den Raad. Misleid nu het Volk niet. Zeg ronduit, dat Thrasyboelos en ik geen schuld hadden. Erasinides (wild).
De storm was schuld. Boeit ook hem, als er te boeien valt. Waarom hij vrij, en wij gevangen? Theramenes (dringend).
Erasinides, zeg ronduit, dat ik geen schuld heb. Erasinides (vol haat).
Gij draait er u weer uit, zooals | |
[pagina 141]
| |
altijd. Gij, die geen haar minder schuld hebt dan ik en ieder ander! Stemmen.
Hij beschuldigt Theramenes. Zie hem bleek worden. Kramon.
Het Gevaar. (voor zich).
(Het begint te schemeren).
Theramenes (maakt een gebaar van wanhoop; hij gaat wat hooger staan, en richt zich tot het volk).
Mannen Atheners, hij wil het eene ware woord niet zeggen, hoort het dan van...... Thrasyboelos! Stemmen.
Van Thrasyboelos, onzen besten vriend! Theramenes.
Van Thrasyboelos, dien ge terecht het meest van allen vertrouwt. (Hij haalt een rol papyros voor den dag).
Hier is een verklaring van Thrasyboelos, mannen, zeggend, dat de admiraals, bij monde van Diomedon en Perikles, ons nadruklijk van alle schuld onthieven. Hier is zijn verklaring, mannen, hij zegt de waarheid, en er bij staan de namen van Kramon en anderen, die het hoorden, toen Thrasyboelos die verklaring afgaf. In hun eigen brief aan den Raad noemden de admiraals niemand - en dus ook òns niet - als schuldigen, en dit stuk bewijst ten zeerste het zelfde. Thrasyboelos is geen man van valsche eeden, mannen, en de getuigen waren er bij: hij en ik zijn onschuldig! Kramon (staat op).
Ik was er bij! Anderen.
Ik was er bij. (Stilte).
Een stem.
Maar dan hebben de admiraals alleen gedraald. Euryptolemos.
O verraderlijke Draaier. Kallixenos.
O eerlijke Theramenes! Stemmen.
Wat Thrasyboelos zegt is altijd waar...... Theramenes en hij hebben geen schuld...... De admiraals hebben schuld; zij draalden. De storm was bijzaak...... Er was geen storm. Kleophon.
Er was wel storm, en die was de hoofdzaak. Anderen.
Zij draalden, zij draalden. Wraak! | |
[pagina 142]
| |
Heraut.
Stilte! Voorzitter.
Stilte! Aristodemos (streng).
Ha, Erasinides, gij werktet nu met list en wildet Theramenes doen verdenken om zelf vrij te komen. Maar dat gelukte niet, en uw list bedroog u zelven, want wij weten het nu zeker: niemand draalde dan gij admiraals. Erasinides.
De storm was schuld! Aristodemos.
Wij weten thans genoeg, Erasinides. Gij kunt gaan. (Gerechtsdienaars voeren de drie admiraals heen).
Erasinides (langs Theramenes komend, woedend)
Boeit hem ook, dien Draaier! (Dan giftig:)
Veel dank voor uw brief! (Af).
Theramenes (schrikt even, dan tot Volk)
O mannen, bedenkt het wél: de Storm was schuld en niemand anders. Euryptolemos.
Huichelaar! Stemmen.
Wij weten het nu. Gij zijt onschuldig, wees maar gerust. De admiraals hebben schuld. Kleophon.
Er was een storm. Kramon.
Een geweldige storm. Kallixenos.
Och, die storm! Theramenes (naar zijn plaats gaand).
Er was een geweldige storm. (zit).
(Gesis, bijval, stilte).
Aristodemos.
Er was dan een storm, er was dan een geweldige storm, wij gelooven het thans allen. Kleophon.
Juist! Aristodemos.
Maar wat wij allen thans óók gelooven, omdat wij het nu door Thrasyboelos en Theramenes weten, dat is, dat de admiraals draalden. (Theram, maakt een gebaar van protest, Aristodemos legt hem het zwijgen op).
Want Erasinides' list bewees het overtuigend; onze Thrasyboelos verklaarde het voor onwraakbare getuigen: de admiraals spraken hem en Theramenes vrij! Op hen zelven dus valt alle schuld en niemand hunner is schuldeloos. Alle | |
[pagina 143]
| |
schuld, de zelfde schuld als in den aanvang: de drenkelingen stierven door het gedraal der admiraals alleen, - en gij kunt uw wraak nemen, zoo ge ze verlangt. (Beweging).
Stemmen.
Wraak. - Onschuldig. - Wraak. (De schemering valt in; Aristodemos ziet naar den hemel).
Aristodemos.
Doch het werd al laat, mannen, en veel tijd voor verder beraad is er niet. Morgen beginnen de Vaderfeesten, en ik stel daarom voor, dat wij aan den Raad opdragen om na de feesten van morgen en drie dagen daarna, een voorstel voor u te brengen, hoe de admiraals te samen berecht zullen worden; tot zoolang blijven zij geboeid. Kleophon.
Tegen! Laat hen los! Kallixenos.
Vóór! Denkt aan Theramenes en Thrasyboelos! Euryptolemos (dringt onstuimig naar voren).
Hen geboeid laten, allen in éénen berechten, dat nooit! Moge die schande nimmer over ons komen! Hun onschuld bleek overtuigend; het gedraal had een goede reden, en de storm was daarna schuld. Laat u niet misleiden door de schande van Theramenes, die door hun edelmoedigheid vrijliep en nu hen verderven wil, uit angst voor zich zelven alleen. Vreest de Goden, weest rechtvaardig, laat hen los en gunt hun een goede verdediging. Zij zullen niet vluchten; ik blijf borg met al mijn vermogen voor Diomedon en Perikles; wie voor de anderen? Velen (staan op en roepen).
Ik, ik, ik! Kallixenos.
Niet loslaten. Schuldig zijn zij, en wij moeten onze wraak. Denkt om de verklaring van Thrasyboelos. Allen te samen berechten, en vóór dien niet vrij. (Beweging. Tumult. Voorzitter maakt stilte. Het wordt meer donker).
Aristodemos.
Gij denkt niet na, mannen, en zaagt niet | |
[pagina 144]
| |
naar de zon: weldra is het geheel duister. Er is geen tijd meer voor de borgstelling; de wet eischt immers, dat ge iederen borg met handheffing goedkeurt, stuk voor stuk, nadat eerst het voorstel der borgstelling is aangenomen. Voor dat alles is het te laat. Mijn voorstel is er maar één, en dàt kan er nog door. Het laat ook de mogelijkheid open voor de borgstelling en zelfs voor het man-voor-man: gij blijft heer over uw besluit. Maar zoo ge dat alles nu wilt, kan er geen enkel besluit vallen en de vergadering eindigt met niets: er is nog maar tijd voor één ding. Ziet om u, het is haast geheel donker: mijn voorstel dus. Voorzitter, ik handhaaf mijn voorstel! Kleophon.
Slim gespeeld, leepoog! Het kan nu wel niet anders. Euryptolemos.
Schande, schande! Kall xenos.
Zóó is het goed! Wij hebben nog den tijd hen te vangen. Voorzitter (staat op).
Aristodemos stelt voor: het Volk draagt aan den Raad op om na de Vaderfeesten een voorstel aan te bieden, hoe de mannen berecht zullen worden. Wie voor is ga naar rechts, en heffe de hand; wie tegen is, naar links. Kleophon.
Het moet nu wel. Ik ga naar rechts. Euryptolemos.
Ik ook. Kallixenos.
Naar rechts, mannen! (De meesten gaan naar rechts en heffen de hand).
Voorzitter.
Het is al duister, maar wij kunnen nog zien, dat de overgroote meerderheid de hand heft. Verlangt iemand telling? (Stilte).
Het voorstel is aangenomen, en over vijf dagen, na de Vaderfeesten, zal de Raad u voorstellen, hoe de zes mannen berecht zullen worden. - De vergadering is gesloten! (Allen staan op, en loopen in het half duister heen).
| |
[pagina 145]
| |
Vierde tooneel.
Vorigen, Kritylla, vrouwen.
Zij dringen wild en schreeuwend de plaats in.
Eerste Vrouw.
Zijn ze gestraft, de schurken? Kritylla.
Hebben ze graan gegeven? Waar blijft Thrasyboelos? Velen.
Brood en Thrasyboelos! Kritylla.
Dood aan de lafaards! Wraak en brood! Roept het mee, jullie doeniets. Schreeuwt het door de heele stad! Loopen weg, roepend, en mannen ook: brood, wraak, Thrasyboelos! (Vrouwen af).
(De burgers loopen steeds langzaam heen).
Kleophon en Aristodemos ontmoeten elkaar. Kleophon.
Slim was je, broeder, doch wijs niet bar. Je had hen moeten loslaten. Aristodemos.
Zoo maar los? En al die dooden? (Kreten der vrouwen klinken weer).
Kleophon.
Je hoort de vrouwen. Dat uitstel kan gevaarlijk worden en wij hebben hen noodig. Aristodemos.
Hebben zij dan geen schuld? Kleophon.
Ik ga aan hun onschuld gelooven, maar zonder vrije verdediging...... Aristodemos.
Over vijf dagen kunnen wij hen nog altijd los krijgen! Kleophon.
Die vijf dagen zijn hun misschien noodlottig. Hoor maar. Het zal niet maklijk gaan. Aristodemos.
In die dagen zullen wij nog eens samen praten. Kleophon.
Vergeet dat niet, kameraad! (Beiden af).
(In het half duister stoot Theramenes op Euryptolemos).
Euryptolemos (draait zich om; herkent Ther., stoft zijn
| |
[pagina 146]
| |
mantel af en zegt scherp).
Laat mij met rust. Hebt ge aan Erasinides niet genoeg? Theramenes (somber).
Zeker ware het beter, zoo Erasinides mij met rust had gelaten. Euryptolemos.
Hij kende u van vroeger en wist, dat ge u er wel uitdraaien zoudt. Theramenes (wordt toornig, doch bedwingt zich).
Inderdaad lustte het mij niet door zijn drift in zijn noodlot te vallen, noch mocht ik Thrasyboelos daarin meeslepen. Euryptolemos.
Ah zeker; ge moest Thrasyboelos redden, dat was uw plicht! Hij zal u dankbaar zijn, ge volbracht uw plicht als een trouw vriend, en de vrienden der admiraals zullen u loven als een eerlijk en moedig man. Theramenes (weder als voren).
En u zullen zij nog méér loven, zoo gij uw plicht doet, Euryptolemos. Van uw kunst in het spreken gaaft ge heden al blijk; gebruik die kunst nog méér om hen te redden; zij hebben ze noodig, en er is nog tijd. Euryptolemos.
Dat zal ik doen, en zeker ook u daarmee verheugen. Theramenes.
Dat zult ge, want ook ik deed voor hen wat ik kon. Euryptolemos.
Daarvan gaaft ge heden al blijk, Theramenes, en daarom alleen zal ik het doen. (Hij wendt zich om zonder groet...... Ther. en Eur. af).
Vrouwen (stormen terug).
Brood, wraak, Thrasyboelos! Dood aan de moordenaars! (Zij blijven staan om Kallixenos).
Kallixenos.
Wij zullen wraak nemen, burgeressen! Eerlijke wraak, wraak tot het einde! Vrouwen.
Brood, wraak, dood aan de lafaards! (Allen af).
Gordijn valt.
Einde van het Vijfde Tafereel.
| |
[pagina 147]
| |
Derde bedrijf.Zesde tafreel. een dag later.
Huis van Nardenia in Athene.
Ochtend.
| |
Eerste tooneel.
Nardenia, Kritylla; later slaaf.
Nardenia (loopt driftig heen en weer).
Maar dat is verschriklijk! Kritylla (moedeloos).
Nou zie je weer, hoe de mannen zijn! Nardenia.
Kleophon vóór de admiraals. Dan komen ze vrij. 't Is verschriklijk! Kritylla (als voren).
En dan nog al na die verklaring van Theramenes. Zóó zijn ze! Nardenia.
O jullie Atheners! Alleen om die vromigheid van Diomedon. 't Is verschriklijk! Nu loopen ze vrij, en Alkibiades komt niet terug. Kritylla.
Tegen Kleophon kan niemand op, maar bij mij heeft-ie afgedaan. Nardenia.
En wij deden nog al zoo ons best, Kritylla. Alles voor niets. (Zij blijft voor Kritylla staan, en ziet haar nadenkend aan).
Is die Kallixenos niets? Kritylla.
Kallixenos? Schreeuwen, dat kan hij. Maar tegen Kleophon......? (mismoedig).
Er is niks aan te doen. Nardenia. (zelfde spel).
Er is wel wat aan te doen...... Er is nog tijd. Kritylla.
Net drie dagen...... en dan met de feesten...... Nardenia (als voren).
Er is nog tijd; er is nog altijd geen brood, en Thrasyboelos is er nog altijd niet. (Denkt weer na, Kritylla strak aanziend. Dan als verrast door een verhelderende gedachte).
Begrijp je | |
[pagina 148]
| |
dan niet, dat Thrasyboelos allang hier had moeten zijn? Kritylla.
Dat zeggen ze allemaal...... Maar wat geeft dat? Nardenia.
Begrijp je dan niet, dat de admiraals hem bevalen om lang weg te blijven; dat zij verraders zijn, die de Atheners willen nekken? En altijd met dralen. Eerst laten ze door hun gedraal de eene helft der burgers op de vloot verdrinken, en dan door gedraal de andere helft in de stad verhongeren. Verraders zijn het. Er zal wel iets waar zijn van dien storm en die opdracht, maar daarachter verschuilen zijn hun opzet om jullie allemaal te vermoorden met hun gedraal. Verraders zijn het, zie jullie dat niet duidelijk? Aan Sparta willen ze de stad overleveren. Kleophon ook, daarom was hij tegen den vrede. Laat Kallixenos dàt overal rondschreeuwen en schreeuw zelf zoo hard mee als je kunt: verraders zijn het. (Onder haar met klimmenden nadruk gesproken woorden is Kritylla's moed herleefd, en met hartstocht roept zij na:)
Kritylla.
Verraders zijn het! Nardenia.
Neer met de verraders! Kritylla.
De verraders omlaag! Nardenia.
Ze willen ons vermoorden! Kritylla.
Uithongeren willen ze ons en verraden! Kallixenos, slaap je? Thrasyboelos komt maar niet. Roepen moeten we alweer en aldoor: brood, wraak, dood aan de verraders. Nardenia.
Begrijp je het nu? Kritylla.
Dood aan de verraders! Ik moet nu naar huis, en onderweg zal ik opstootjes maken. Dood aan de verraders! (Zij loopt heen).
Nardenia (roept haar achterna).
Laat Kramon vooral | |
[pagina 149]
| |
dat schip gereed houden; over een paar dagen ga ik aan boord! (Kritylla af).
Nardenia (alleen).
't Is niet moeilijk háár op te winden, en misschien geeft het wat. O die Atheners; schelden, schreeuwen, gevangen zetten, maar als zij hen voor zich zien, dan kan één huichelaar hen bepraten. 't Is om dol te worden...... Zij zitten nog, dat is één ding; en er is nog tijd en dat malle wijf zal wel schreeuwen, maar dat is niet genoeg. Als zij geen onteerend vonnis krijgen, blijven zij helden en redders, er is er voor Alkibiades geen kans. Dood aan de verraders! Laat zij het maar schreeuwen; 't gebeurt toch niet en hij zou dat niet eens willen. O als hij eens wist wat ik gedaan heb! Maar een zwaar vonnis, dàt moest komen...... maar hoe?...... wist ik maar wat...... In allen geval weg, weg, weg uit Athene. Slaaf (komt op).
Lysikles wil u spreken...... Nardenia (humeurig).
Stuur hem weg; ik heb geen tijd...... of neen, laat hem binnen. (Slaaf af).
Hij weet misschien nieuwtjes. | |
Tweede tooneel.Lysikles (in zwart rouwgewaad, hoofd kaal geschoren, danst het vertrek in en buigt, al zingend):
Nardenia is nog niet weg
Ik geef den moed niet op;
Zij zal nog lief zijn, eens maar zeg,
Al om mijn kalen kop.
En al mijn macht bij stad en vloot
Die werp ik graag haar in den schoot.
Nardenia (ondanks zich zelve lachend).
Malle!......... (Ernstig).
Met wat voor nieuwtjes kom je; gauw, ik heb het druk; gauw en kalm. Lysikles (rustig).
't Graan wordt altijd duurder. | |
[pagina 150]
| |
Nardenia.
Wat kan mij dat schelen? Beter, of weg. Wat gebeurt er met de admiraals? Lysikles.
Wat kan mij dat schelen? Nardenia.
Wou je weg? Ik vraag het je toch. Lysikles.
Ieder een dag voor hun verdediging, denkt men. Dat wil Kleophon nu ook, en dan misschien een kleine boete. Nardenia (giftig).
Is dat verzuim dan in eens weer niets? Lysikles.
Dat verzuim had geen kwaad gedaan, als de storm niet gekomen was, zeggen Kleophon en zijn vrienden nu. Nardenia.
Zoo iets dacht Sophilos gisteren avond ook al; hij was woedend. Draaiers ben jullie allemaal. Lysikles (verwonderd).
Wat raakt dat jou? De Atheners zijn nu eenmaal zoo. Maar van draaiers...... nog ee nieuwtje; heb je al van Theramenes gehoord; zijn vader Hagnon is van nacht gestorven. Nardenia.
O is dat zoo'n nieuwtje; Hagnon was al zoo lang ziek. Maar die zaak van de admiraals, is die niet voor hem gevaarlijk? Als zij vrij komen, valt de blaam weer op hem. Lysikles.
Best mogelijk, maar dan draait hij er zich wel uit; dat is zijn vak; op de vergadering deed hij het ook al. Nardenia (gaat zitten; blijft in gedachten).
Ga jij ook zitten, Lysikles...... die arme Theramenes...... Lysikles.
Om Hagnon? Hij moet in het zwart gaan, dàt is alles, en dat moet haast iedereen tegenwoordig. Nardenia (in gedachten).
Die arme Theramenes! En Alkibiades houdt zooveel van hem. We moesten hem helpen. Lysikles.
Laat dat maar aan hem zelf over! Nardenia (als voren).
In deze dagen kan hij niets doen voor zich zelf...... Neen, hij zal er zich alleen niet uitdraaien......Als de admiraals maklijk vrij komen... een zondebok wil men hebben...... | |
[pagina 151]
| |
Lysikles.
Met het Atheensche volk is alles mogelijk. Nardenia (als voren).
Daar heb je het al. Maar als de admiraals eens een zware straf kregen...... niet den dood natuurlijk...... dat mag niet...... maar eerloosheid...... Lysikles.
Met Kleophon vóór hen? Nardenia.
Maar als het volk nu weer eens aan zijn wraak herinnerd werd...... dan...... o, ik moet ernstig nadenken...... Zeg Lysikles, ben jij alleen in het zwart? Lysikles.
Bij hoopen zijn ze het. Een mooi ding met de feesten. Net iets voor mij. Feesten in rouw, heerlijk! Nardenia.
Ben jij zóó ook in de vergadering geweest? Lysikles.
Dat doet men niet, Nardenia. Nardenia.
Is het verboden? Lysikles.
Neen, maar het is geen zede. Nardenia.
Houd je nu eens stil. We moeten Theramenes helpen. (Zij gaat in ernstig peinzende houding zitten; is dan bijzonder verleidelijk; Lysikles ziet haar aan vol bewondering en verlangen).
Ik wil hem helpen...... Als de admiraals een zware straf krijgen, komt Theramenes vrij van alle verdenking. Lysikles.
Waarschijnlijk. Nardenia (steeds ernstig peinzend).
Stil! Ik denk na...... Als alle vrienden van Theramenes in het zwart naar de vergadering gaan en anderen daartoe opzetten, dan zal het Volk weer aan zijn verlies en zijn wraak denken, en het gedraal wordt dan weer gevaarlijk...... Lysikles beloofde mij zijn macht...... Lysikles (springt op).
Al mijn macht! Nardenia.
Stil, ik denk maar zoo wat. (Peinzend).
Als dat gebeurt, krijgen zij een zware straf, Theramenes wordt niet de zondebok, en wij hebben hem geholpen! Lysikles.
Nardenia, ik houd het niet meer uit! Jij denkt wat, maar ik denk veel. Juist iets voor mij: | |
[pagina 152]
| |
een rouwvertooning maken; 't kon niet mooier; vlak na de feesten in de vergadering. (Hij danst en zingt:)
Heel Athene is in den rouw
Met de feesten, en dan gauw
Ter vergaadring in het zwart:
Dat 's een zaakje naar mijn hart.
Rouw in de vergadering,
't Was er nooit, dat mooie ding,
't Nieuwtjen is er nog niet af,
d' Admiraals, die krijgen straf.
Zóó wil het Nardenia,
Lysikles, die volgt haar na.
Nardenia.
Lsyikles, ik dacht maar zoo wat. Lysikles (dansend).
Ja, ja, maar ik denk veel méér. Ik kan het doen, ik kan het doen. Ik zal de vrienden van Theramenes opzetten, en hij weet er zelf niets van, want hij blijft thuis om zijn eigen rouw; hij komt ook niet in de vergadering, want dien dag wordt Hagnon begraven. (Houdt stil).
En nog een nieuwtje: het graan is schandelijk duur. Nardenia.
Maar dat is toch geen nieuwtje! Lysikles.
Een oudje dan, dat altijd jong blijft. De vrouwen worden hoe langer hoe boozer en stoken de mannen op. En ik heb nog iets; met de feesten ben ik zelf gastheer van Kallixenos, en die is fel tegen de admiraals. Ik zal heel vriendelijk tegen hem zijn en het Sophilos ook vragen; we zullen hem aansporen om in den Raad een zware straf te eischen. (Hij zingt weer:)
Laat dat ventje maar begaan,
Hij zal 't kunstje wel verstaan!
't Volk zal razen, tieren, gillen
Om er de admiraals te villen.
't Volk is woest en geeft hun klop
Met vergif of zwaard of strop.
| |
[pagina 153]
| |
Nardenia (echt verschrikt).
Lysikles! Lysikles.
Wat is er? Nardenia.
Geen doodstraf, neen, geen doodstraf! Dat wil ik niet en dat zal Alkibiades óók nooit willen. Alleen eerloosheid, anders niet. Geen doodstraf, hoor, dat wil ik niet! Lysikles.
't Zal zoo'n vaart niet loopen; ik dicht er maar wat op los. Geen doodstraf; ik zal er om denken. Maar nu moet ik gaan, naar Sophilos, alles bespreken. Wat zal hij in zijn schik zijn. De admiraals fnuiken, en Theramenes helpen, zonder dat hij 't weet. In zijn handen zal hij wrijven. Hij heeft nog wat met Theramenes te vereffenen; en nu gaat alles van Theramenes uit met steun van de Heeren; hij komt dan van zelf weer bij de Heeren. Ik ben waakzaam geweest: wat zal Sophilos lachen. Nardenia.
Goede Lysikles! Wij zullen Theramenes helpen zonder dat hij het weet. Lysikles.
Hij kan er niets van weten, want hij komt niet op de feesten om Hagnon. 't Is prachtig. Nardenia.
Brave Lysikles! Lysikles.
En zal Nardenia dan lief wezen voor dien braven Lysikles? En wanneer zal dat zijn? Je gaat morgen toch niet weg? Nardenia (ziet hem vertrouwelijk aan).
Je begrijpt, Lysikles, dat ik eerst de nieuwe vergadering wil afwachten na de feesten en daarna nog allerlei te doen heb. Als alles goed gaat, kom dan den tweeden dag na de vergadering bij me, 's avonds, dan zal je zien, hoe lief ik kan zijn; maar vóór dien tijd niet; ik heb het te druk. (Zij legt zacht de hand eerst op zijn blind oog en dan op den armstomp. Lysikles huivert van weelde en roept half verstikt: Nardenia!)
Nardenia.
Ga nu naar Sophilos, Lysikles, maar denk er om: niet de doodstraf, niet de doodstraf. (Lysikles wankelt het vertrek uit. Af).
| |
[pagina 154]
| |
Derde tooneel.
Nardenia alleen. Later slaaf.
Zij wacht tot Lysikles het huis uit is; dan slaat zij op een bekken. Slaaf komt binnen.
Nardenia.
Laat dien Heer nooit meer toe! Versta je, nooit meer! (Slaaf buigt, en gaat heen).
Nardenia (alleen).
Brr. Eén oog en één hand! Ik lief zijn voor hém! Brr! Na de vergadering nog twee dagen hier blijven? Ik zal het wel laten! Al weer een vuurtje aan den gang: de grond brandt me onder de voeten; dat verwenschte Athene! Den dag er na al pak ik me weg; het schip ligt dan wel klaar, en Nardenia vaart naar hem: Lysikles zal een leeg huis vinden! - Als Sophilos nu maar niet de doodstraf er door jaagt. Dat nooit! - (Roept)
Vrouwen, aan het werk!
Gordijn valt.
Einde van het Derde Bedrijf en Zesde Tafereel.
(Slot volgt). |
|