Onze Eeuw. Jaargang 23(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Verzen Van August Heyting. Woudzang. Laat ons door foreesten gaan In de zon en in de maan, In de schaduw en in 't licht, Langs het pad, van lovers dicht. Waar het vlietend waterdal Schuimsel vangt met zacht geschal En men nauwliks op de tred Van een glurend nimfje let. Is het lachen of geruis? Is het adem, windgesuis, Dat mij plagend in de hals Rijmen inblaast jong en mals? In het schuddend loverdak Kirt op een onzichtbre tak 't Ringelduifje, zoet en zot Als een geest, die met ons spot. Peinzende muziek geleidt Ons in 't wandlen al de tijd Als een oceaanse gloed Waar ons hart in ebt en vloedt. [pagina 104] [p. 104] Vogelkelen zingen hel Als een onverpoosde schel; Stemmen zijn het onverwacht Van onze eigene gedacht. Door de dunne twijgen ziet Men de vochtige sylphied, Die zich met haar straalgewaad In de bronne heeft gebaad. Vonken trillen in hun glans, Alles doet een stille dans Met een wisselende kleur En dooreen geplengde geur. Geestig slingert zich het pad Door beweeglik ander blad, Struik en boom zijn even mooi, Ieder koos zijn eigen tooi. In het samenstemmend lied Mengt zich soms een hemels riet, Dat met zoemend goud-insekt Onze geest naar buiten trekt. 't Zij de middaggloed regeert En het helder kennen eert, 't Zij het mysterieus gebed Van de maan zijn schijnsel zet: Door het neergesprankeld licht Zweven we als een rijk gedicht, Ziel en zinnen aangedaan, Laat ons door foreesten gaan. Vorige Volgende