Onze Eeuw. Jaargang 23(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 379] [p. 379] Verzen Van Herman Middendorp. De offerschel. Bewogen door een kleine hand riep driemaal aan den altaar-rand hartstochtlijk-hoog en zilver-hel de offerschel. En bij dat blank en schoon geluid had elk gerucht van menschen uit, en needrig neeg daar ieder tot het uur van God. Toen vond mijn eenzaam hart zich-zelf in 't hooge kille kerk-gewelf; ik werd in 't stijgend steen-geraamt droef en beschaamd. Ik knielde en bad en kruiste niet, maar voelde een diep en vreemd verdriet en van een wrang verlangen zwol mijn hart toen vol. [pagina 380] [p. 380] Zooals in 't rijpe korenveld rijst tusschen halmen ongeteld één ongebogen korenaar, zóó stond ik daar. Want lied en bede en schoon beweeg bleef voor mijn starende oogen leeg, wijl 't wonder hem zijn schijning dooft die 't niet gelooft. Maar in mijn heugenis verliet de stem van de offerschel mij niet, en met den middag werd zij mij als spotternij; - Omdat, wat zoo eenvoudig leek, voor mij toch onbereikbaar bleek: de vrede, dien de vrome vindt blij als een kind. Doch 's avonds toen de schemering den dag in grijze waden ving zocht ik de zee, wier wazig wak in rimpels brak. Daar was de lichte dag gebluscht...... en om mij zeeg de groote rust, en langs den grauwen duinenwal de schemerval. Toen dacht ik: in dit zwijgen is toch ook van Gods geheimenis een stem die teer en troostend spreekt en twijfel breekt. En lijdzaam traden door het zand mijn voeten tusschen zee en land; ik voelde weer mijn ziel vervuld van veel geduld. Vorige Volgende