| |
| |
| |
Het ontwerp vlootwet in verband met ervaringen uit den wereldoorlog
Door C.L. Schepp.
Einde September 1914 grepen bij het Duitsche Vlootcommando verschillende voorvallen plaats, die licht aan de aandacht ontsnappen, omdat er naar buiten weinig van bleek. Waar zij echter aanleiding geven tot gevolgtrekkingen, die ook voor ons van practisch belang zijn, meen ik goed te doen, er enkele beschouwingen aan te wijden, nu de betrokken feiten ons nader zijn bekend geworden. Zeer in het kort zijn die feiten de volgende.
Reeds na weinige oorlogsweken begon de bewegingloosheid der Duitsche slagvloot, die zoowel in de handelwijze van den vijand als in eigen politieke opvattingen haar oorzaak vond, door de opvarenden als een drukkende last te worden gevoeld. Vandaar, dat in September 1914 het denkbeeld rees, door een uitval van de slagkruisers tegen de lichtere vijandelijke verkennings-organen, die zich in den regel tusschen Schotland en Noorwegen ophielden, althans aan een deel van de zware Duitsche strijdkrachten nuttig emplooi te verschaffen. Behalve toch, dat zulk een uitval rechtstreeksch voordeel kon opleveren, wat vooral na den minder fortuinlijken uitslag
| |
| |
van het gevecht bij Helgoland op 28 Augustus uiterst welkom zou zijn, bestond de kans, dat Britsche slageskaders dientengevolge naar de Duitsche Bocht zouden worden gelokt, en dat daardoor de gelegenheid zich zou voordoen tot een zeeslag onder omstandigheden, zooals men van Duitsche zijde zich die gaarne dacht.
Onmiddellijk ontspon zich tusschen het Vlootcommando, Berlijn en het Hoofd-kwartier een levendige schriftelijke gedachtenwisseling omtrent de vraag, welke strijdkrachten aan den uitval zouden deelnemen, en of het al dan niet geraden was, bij uitloopen en binnenvallen der ageerende scheepsmacht de slagvloot zelve geheel of gedeeltelijk tot onmiddellijke steunverleening buiten te doen zijn. Vooral toch aan het ontbreken van dadelijke hulp door krachtig materieel werd het échec van 28 Augustus geweten.
Terwijl men te Berlijn (waar de Marinestaf was achtergebleven zonder zijn Chef, die zich bij het Hoofd-kwartier ophield) in overeenstemming met den Vlootvoogd zelf het standpunt innam, dat de uitvallende scheepsmacht zoo sterk mogelijk moest zijn, dat althans bij den terugkeer daarvan de slagvloot zich buiten moest bevinden, en dat een zeeslag dan niet behoorde te worden geschuwd, omdat de voorwaarden vervuld zouden zijn, die in het algemeen operatie-plan daarvoor waren gesteld, was de Chef van den Marinestaf een geheel andere meening toegedaan.
Het bleek, dat men in het Hoofd-kwartier een zeeslag eigenlijk in het geheel niet wenschte, zoolang men niet door het optreden van den vijand daartoe feitelijk gedwongen zou worden, dat men van het innemen, - door de slagvloot in haar geheel, - van een afwachtingsopstelling buitengaats niet wilde hooren, en dat men de strijdkrachten, die aan den uitval zouden deelnemen, tot het volstrekt noodzakelijke wenschte te beperken. In het kort, zonder de onderneming bepaald te willen verbieden, was men er in zijn hart daar feitelijk afkeerig van.
| |
| |
Zeer hoog liep over deze punten het meeningsverschil, waarin welhaast ieder, die bij de leiding der vloot-aangelegenheden betrokken was, zijn woordje meesprak, en waarin ook de machtigste invloeden zich deden gelden. Het slot was, dat de uitval zou worden uitgevoerd door drie slagkruisers, die alleen bij het uitloopen door een lichten kruiser een een flottielje torpedobooten zouden worden begeleid, en dat door de slagvloot niet vooraf een opstelling buitengaats zou worden ingenomen. Voor den aanvang der operatie werd ten slotte de nacht van 22 op 23 September vastgesteld. Partieele mijn- en duikboot-ondernemingen tegen de kusten van Engeland en Schotland zouden ermede gepaard gaan, waartoe reeds vooraf verschillende vaartuigen zouden uitloopen.
Op den avond van 21 September beschikte men omtrent den vijand over de navolgende inlichtingen.
1e. | Volgens berichten uit Kristiania stonden 4 kleine Kruisers op 20 Sept. P.V. met Westelijken koers ter hoogte van Lister (Zuidpunt van Noorwegen). |
2e. | Een Noorsche stoomer rapporteerde 2 eskaders, een van 12 en een van 16 schepen, op 20 Sept. W.D. met Oostelijken koers eveneens nabij de Zuidpunt van Noorwegen. |
3e. | Een Zweedsche stoomer berichtte, op 20 Sept. in den Westelijken ingang van het Skagerak te zijn aangehouden door den slagkruiser ‘Princess Royal’. |
De waarschijnlijkheid was dus groot, dat nabij de Noorsche kust zich vijandelijke strijdkrachten ophielden van zeer veel machtiger samenstelling dan die, welke voor den Duitschen uitval bestemd waren. Toch werd daarin nog geen aanleiding gevonden van de onderneming af te zien, omdat op grond van opgedane ervaring werd aangenomen, dat Britsche smaldeelen zich niet lang achtereen in het Skagerak zouden ophouden, en dus juist van den 23en September af de gelegenheid voor den uitval gunstig kon zijn. Met het uitzenden der vaartuigen voor de bijkomstige operatiën werd dan ook volgens het plan voortgegaan, en in den avond van
| |
| |
22 September kwamen ook de slagkruisers op de Buiten-Jade ten anker, om van daar uit op de H.W. de beweging te beginnen.
Op dit oogenblik echter kwamen bij het Vloot-commando berichten binnen, die de dreigende beteekenis van wat omtrent den vijand reeds bekend was, nog moesten versterken. Niet alleen toch werden nabij de Noorsche Kust op 20 en 21 September opnieuw twee eskaders van 12 tot 16 schepen gemeld, maar daarenboven werd nog gesproken van een derde eskader van 6 schepen, waaronder de slagkruiser ‘Lion’. Waar ook de ‘Princess Royal’ reeds gerapporteerd was, moest hieruit worden afgeleid, dat een der gemelde smaldeelen het Britsche slagkruiser-eskader was, waarmede een ontmoeting voor de uitvallende Duitsche scheepsmacht in het bijzonder gevaar kon opleveren. Tegenover die bedreiging achtte de Vlootvoogd het risico der onderneming te groot, zoodat zij op het laatste oogenblik werd afgelast. Er is verder niets meer van gekomen.
Zooals wij nu weten, hielden inderdaad op 20 en 21 September zeer aanzienlijke Britsche strijdkrachten zich in de Noordzee op. Niet alleen enkele verspreide eskaders bevonden zich buiten, maar op den V.M. van den 21en stond de hoofdmacht der slagvloot zelve met haar voorhoede op circa 150 zeemijl van Helgoland. Vanaf dat tijdstip echter werd in N.W.-lijke richting terug gekruist, en in den nacht van 22 op 23 September, toen de Duitsche uitval een aanvang zou nemen, trok de Britsche hoofdmacht met de slagkruisers tusschen Shetland's en Orkney's naar het Westen af. Van de zware strijdkrachten bleven alleen twee slag-eskaders in de Noordzee achter, waaraan de Duitsche slagkruisers zoo noodig door hun grootere snelheid hadden kunnen ontkomen. In strijd met wat vermoed werd, waren de omstandigheden voor den uitval dus niet ongunstig. Met betrekking tot het oorspronkelijke denkbeeld, waarbij ook het in den val lokken van zwaardere vijandelijke strijdkrachten in de bedoeling lag, moesten zij zelfs bij uitstek gunstig
| |
| |
heeten. De beslissing, op grond der beschikbare inlichtingen, die op zichzelf toch niet onjuist waren, in den nacht van 22 op 23 September door den Duitschen Vlootvoogd genomen, blijkt dus achteraf niet in overeenstemming met den werkelijken toestand te zijn geweest.
Een min of meer overeenkomstig geval sluit zich hier onmiddellijk bij aan. Den 24en September werden vanuit Vinga (Westkust van Zweden) vijandelijke duikbooten in het Kattegat gemeld. Te 10 uur E.W. echter kwam daarop bij den Vlootvoogd het bericht binnen, dat de Britsche slagvloot de Groote Belt was ingeloopen, nadat de mijnversperringen aldaar waren opgeruimd. Deze tijding was vooral ernstig, omdat het meerendeel der Duitsche Oostzeestrijdkrachten, waaronder het IVe en Ve slageskader, aan een demonstratie tegen de Russische kust deelnam, en dus door een overmachtigen vijand van hare bases dreigde te worden afgesneden, indien het bericht, dat van een verspieder te Malmö afkomstig was, waarheid bevatte. Vandaar, dat er geen tijd was tot lang beraad, maar dat onmiddellijk moest worden ingegrepen.
Even later werd dan ook reeds uit Berlijn bevel ontvangen, alle beschikbare strijdkrachten, in de eerste plaats duikbooten en verdere torpedo-vaartuigen, ten spoedigste naar de Oostzee af te zenden; van uit het Hoofdkwartier werd hieraan nog toegevoegd, dat het IIe, en ingevolge een later bevel ook het Ie en IIIe eskader, zich voor de doorvaart door het Keizer-Wilhelmkanaal moesten gereed maken. O.m. hield dit in, dat belangrijke hoeveelheden kolen moesten worden gelost, om de schepen op den voor het kanaal toelaatbaren diepgang te brengen, wat zeer storend inwerkte op de gevechtsgereedheid der vloot. Voorts werd de onderneming tegen de Russische kust afgebroken; de strijdkrachten, die daaraan deelnamen, keerden zoo spoedig mogelijk naar Duitsche wateren terug.
Eerst den volgenden morgen was nadere verkenning,
| |
| |
en wel vanuit de lucht, mogelijk. Het bleek toen, dat nergens in het aangegeven gebied vijandelijke strijdkrachten te bekennen waren, en dat het alarmeerende bericht als volslagen onjuist moest worden aangemerkt. Toen dit echter vaststond, was het reeds te laat, om de reeds bevolen omvangrijke bewegingen en maatregelen ongedaan te maken; geheel onnoodig was zeer belangrijke stoornis in den gang van zaken gebracht, waardoor niet alleen de Russische onderneming ontijdig werd opgegeven, maar waaruit bij eenig vijandelijk ingrijpen in de Duitsche Bocht noodlottige gevolgen hadden kunnen voortkomen.
Zooals nu bekend is, waren in die dagen slechts twee Britsche duikbooten in het Kattegat aanwezig, die op 26 September nabij de Zuidpunt van Noorwegen door een kruiser-eskader werden opgenomen en thuisgebracht. Gerust kan dus worden gezegd, dat het alarmeerende bericht uit Malmö door matelooze overdrijving volslagen misleidend was.
Ziehier de eenvoudige maar niettemin leerzame gebeurtenissen, die zich van 20 tot 25 September 1914 bij het Duitsche Vloot-commando voordeden. Zij vormen zeker geen uitzondering; integendeel, de geschiedenis zoowel van dezen laatste als van vroegere oorlogen ter zee wemelt als het ware van dergelijke misgrepen. Des te meer verdienen zij de aandacht. De onderhavige voorvallen munten daarbij in dit opzicht uit, dat zij verschillende kanten van het in den zee-oorlog zoo moeilijke inlichtingen-vraagstuk binnen kort bestek helder in het licht stellen. Aan deze omstandigheid danken zij vooral haar instructieve beteekenis.
In het laatste der beide beschouwde gevallen ligt in dit opzicht de zaak het eenvoudigst. Wij hebben hier te doen met een inlichting, die kortweg onjuist was, die reeds bij hare afzending een onjuist beeld van den toestand gaf, en dus, werd er waarde aan gehecht, onvermijdelijk tot onjuiste gevolgtrekkingen aanleiding
| |
| |
moest geven. Het bijzondere is nu echter, dat er waarde, - en groote waarde, - aan toegekend moest worden, hoe betrekkelijk onwaarschijnlijk het bericht op zichzelf ook mocht luiden. De omstandigheden, waaronder het ontvangen werd, dwongen daartoe.
Die omstandigheden waren deze, dat een maritieme operatie in gang was, waarvan de goede afloop door den inhoud van het bericht zeer ernstig werd bedreigd, en dat het ontvangen werd op zoodanig tijdstip, dat goede controle daarvan voorloopig niet mogelijk was. Zijn beteekenis werd daardoor, als het ware op kunstmatige wijze, zeer veel grooter dan redelijk was te achten, en zijn uitwerking kwam geheel buiten verhouding tot zijn intrinsieke waarde te staan.
In het andere geval daarentegen, dat van den afgelasten uitval, waren de ontvangen berichten op zichzelf volstrekt niet onjuist. Bij hunne afzending wezen zij wel degelijk in de goede richting, al gaven zij het dreigende gevaar dan ook niet in zijn vollen omvang weer. Toch gaven zij aanleiding tot een beslissing, die achteraf bepaald een vergissing moet heeten.
Nu gaat het niet vooral dáárom, of op grond der beschikbare inlichtingen die beslissing al of niet verantwoord was; niet het antwoord op die vraag is voor ons de hoofdzaak. De feiten aanvaardend, zooals zij nu eenmaal zijn, is het van meer belang, in het licht te stellen, hoe de ingekomen berichten reeds bij hun ontvangst door het Vloot-commando in hoofdzaak verouderd waren, en van den toestand van het oogenblik, maar zeker van dien eener nabijgelegen toekomst geen juist beeld meer opleverden. Terwijl wij dus zooeven konden opmerken, hoe aan een bericht, dat onjuist was, onder bepaalde omstandigheden, onevenredig hooge waarde moest worden toegekend, trekt hier de aandacht, hoe opzichzelf juiste berichten reeds na korten tijd verouderd zijn en geen bruikbaar uitgangspunt meer vormen voor het bepalen der eigen gedragslijn.
Beide feiten, die op de waarde van strategische ver- | |
| |
kenning ter zee een zoo scherp licht werpen, hebben een zelfde oorzaak: de groote, doorloopende verplaatsbaarheid van maritieme strijdkrachten. Eenerzijds zijn ingekomen berichten, ook al is hun juistheid op zichzelf voldoende gewaarborgd, daardoor slechts korten tijd van waarde, anderzijds ontstaat, indien de berichtenstroom noodgedwongen tijdelijk wordt onderbroken, al spoedig een toestand van onzekerheid, die zeer licht tot misgrepen kan aanleiding geven. Om tot het doel te voeren en een bruikbaren leidraad op te leveren bij het bepalen der eigen gedragslijn, zou de verkenning dus ook doorloopend berichten omtrent den vijand moeten inbrengen.
Ongelukkigerwijze valt aan dezen duidelijken eisch op zee niet te voldoen, ook niet nu door luchtverkenning en radio-verkeer de mogelijkheden op dit gebied zoo enorm zijn toegenomen. Want hoe het ook overigens daarmede gesteld moge zijn, er blijft altijd één periode per etmaal over, waarin op verkenning ter zee geen staat valt te maken. Heeft de vijand zijn maatregelen goed getroffen, dan zal het des nachts slechts sporadisch gelukken, betrouwbare inlichtingen omtrent zijn standplaats in te winnen. Ook al zijn enkele hulpmiddelen bekend, die in dit opzicht van nut kunnen zijn, te rekenen valt daarop niet, zeker niet bij het opmaken van een algemeen defensieplan.
Nu is de invloed, die van die gedwongen onderbreking der verkenning op het verloop van zaken kan uitgaan, van omstandigheden afhankelijk. Vooreerst natuurlijk van den duur van den nacht, maar verder ook van de bijzondere eigenaardigheden van het geval, b.v. van den onderlingen afstand der beide vijandelijke hoofdmachten. Is die afstand nog aanzienlijk, dan zal, in het algemeen gesproken, de strategische toestand in een enkelen nacht niet ingrijpend kunnen gewijzigd zijn. Naarmate echter de beide tegenstanders elkander naderen en tactisch contact binnen korter tijd te wachten staat, wordt de onderbreking van grooter beteekenis,
| |
| |
en wordt het dus bezwaarlijker, zóó nauwkeurig van de bewegingen des vijands op de hoogte te blijven, als voor een doelmatig gebruik der eigen strijdkrachten zou noodig zijn. In deze omstandigheid vooral ligt de grond voor het bij uitstek verrassend en avontuurlijk karakter, dat ondanks alles de oorlog ter zee nog altijd behouden heeft, en dat als een zijner meest fundamenteele eigenschappen moet worden aangemerkt.
Uit het bovenstaande volgen twee dingen. Vooreerst, dat de verkenning ter zee minder bevredigende resultaten belooft, naarmate bij het onderling naderen der beide tegenstanders aan hare betrouwbare voorlichting dringender behoefte bestaat. Uit den aard der zaak is de verkenning dus voorbestemd, het smartekind te blijven van de maritieme bevelvoering.
In de tweede plaats echter zien wij, dat het niet is aangewezen, zich toe te leggen op een zeer uitvoerige verkenning op grooten afstand, omdat het zeker, of althans in hooge mate waarschijnlijk is, dat men in een later stadium, waarin aan nauwkeurige uitkomsten der verkenning nog veel dringender behoefte zal bestaan, in dit opzicht toch in belangrijk ongunstiger omstandigheden zal verkeeren. Natuurlijk is de mate, waarin dit laatste zich zal voordoen, weer van de eigenaardigheden van elk bijzonder geval afhankelijk, maar houdt men in het oog, dat men kort vóór het tactisch contact, wanneer iedere beweging der eigen strijdkrachten van zoo ontzaglijke beteekenis kan worden, nog rekening moet houden met zeer mogelijke onderbrekingen in de berichtgeving van laat ons zeggen 10 uren achtereen, dan is het duidelijk, dat men op grootere afstanden zijn eischen in dit opzicht ook lager kan stellen, zonder inderdaad in ongunstiger conditie te komen.
Is dat zoo, dan kan het, als men slechts weinig heeft in te zetten, ook niet doelmatig zijn, ten koste van uitvoerige materieele en personeele middelen een ver vooruitgeschoven maritiem verkenningssysteem op te bouwen en in stand te houden, dat er op berekend is, reeds daar
| |
| |
nauwkeurige en doorloopende inlichtingen omtrent de standplaats van den vijand op te leveren. Hoewel zulke inlichtingen op zichzelf natuurlijk steeds welkom zijn, kunnen zij reeds in dit stadium bezwaarlijk een zoodanige beteekenis hebben, dat zij de kosten goed maken, die men zich daarvoor heeft moeten getroosten. Zoo ergens, dan is hier zuinigheid gebiedend plicht.
Zooals men weet, berust het aanhangig Vlootplan voor N.I. op het denkbeeld, onze tot een hoofdmacht vereenigde duikbootvloot, in georganiseerd verband met andere maritieme strijdmiddelen ageerende, langs systematischen weg, d.w.z. op grond van doorloopende verkenningsberichten, tegen een vijandelijke transportvloot tot den aanval te brengen. Om daartoe te geraken, is een uitvoerige verkenningsvloot ontworpen, die het leeuwendeel onzer drijvende middelen voor zich opeischt, en die voor haar goede functioneering een afzonderlijk steunpunt in den Riouw-archipel behoeft. Een zeer belangrijk gedeelte van hetgeen op maritiem gebied tot onze beschikking staat, zoowel wat het materiaal als wat het personeel betreft, zal geen andere bedoeling hebben, dan binnen het tijdsbestek der enkele etmalen, die aan de landing voorafgaan, onze duikbootvloot met de vijandelijke transportvloot in aanraking te brengen Nog afgezien van de vraag, wat er gebeuren zal als die aanraking is verkregen, kan een dergelijke distributie der beschikbare middelen alleen verantwoord zijn, indien op het tot stand komen van het gewenschte contact goede kans bestaat.
Naar aanleiding van bekend geworden oorlogservaring werd hierboven reeds betoogd, dat in het algemeen die kans gering is te achten. Gewezen werd op het onzeker karakter, dat maritiemen ondernemingen nu eenmaal uit den aard der zaak eigen is, en op de ingrijpende verrassingen, waarop men tot op het laatste oogenblik, - en zelfs vooral op het laatste oogenblik, - is blootgesteld. Het onderling in aanraking brengen, binnen beperkt
| |
| |
tijdsbestek, van twee bepaalde vijandelijke strijdmachten is in open zee een uiterst riskante zaak, die veel meer kans heeft op mislukking dan op het tegendeel. Zoowel oorlogen als manoeuvres brengen daarvan bewijzen te over. Op een voorname oorzaak daarvan, - de noodzakelijkerwijze onderbroken berichtgeving in verband met de doorloopende verplaatsbaarheid der ageerende onderdeelen, - werd de aandacht reeds gevestigd.
Dit een en ander zal zich in nog hooger mate voordoen, wanneer aan die algemeene oorzaak nog een bijzondere wordt toegevoegd, b.v. doordat op de bewegingen der eigen hoofdmacht geen staat valt te maken, dus wanneer men er niet op rekenen mag, dat zij den opmarsch, zooals die haar wordt voorgeschreven, ook binnen den gestelden tijd zal kunnen uitvoeren. Dit is nu juist, wat in ons geval te vreezen staat, zooals hieronder zal worden uiteengezet.
Bij een bespreking in de Marine-Vereeniging heeft de Luitenant-ter-Zee Van Hengel, die daar als verdediger van het Vlootplan optrad, ten aanzien van hetgeen men met de duikboot voorheeft blijkens het verslag in het Marineblad van 21 Januari 1922 o.m. het navolgende gezegd.
‘Hiervoor mocht ik opmerken, dat de waarde van het kapitale schip niet is gewijzigd; anders staat het met de waarde van de onderzeebootvloot, die naar mijne meening thans voor onze omstandigheden belangrijk hooger moet worden gewaardeerd dan in 1916/17, op grond der toen bekend geworden ervaringen kon en mocht geschieden.
In de eerste plaats heb ik hierbij het oog op de tactische samenwerking tusschen onderzeebooten, schepen aan de oppervlakte en vliegtuigen, waardoor deze onderdeelen worden vereenigd in een systeem, waarin groote kracht kan schuilen. Immers, waar het eene weermiddel in bepaalde richting tekort schiet, wordt dit vergoed door samenwerking met
| |
| |
een ander gevechtsinstrument, dat juist in die richting speciaal ontwikkeld is.
Zoo kan bij behoorlijk geregelde samenwerking de jager aan het tekort in snelheid, het vliegtuig aan het slechte zicht van de onderzeeboot tegemoet komen. De grootste fout zou zijn, om zich de actie der onderzeebooten voor te stellen los van verband met de andere maritieme weermiddelen.
Er is in dit opzicht een zekere analogie tusschen onderzeeboot en slagschip; beide toch behoeven de toevoeging van verschillende organen, om ze tot hun volle recht te brengen.’
En wat verder:
‘Wij zullen dus moeten loslaten het idee, dat in 1916/17 overheerschte, als zoude onze onderzeebootvloot in de Indische wateren een guerilla-oorlog moeten voeren, den vijand slechts harceleeren en dergelijke nietszeggende phrasen meer. Integendeel, in georganiseerd verband, samen met alle andere maritieme weermiddelen, zal onze klein-materieelvloot op het critieke moment in haar geheel moeten worden ingezet; juist het feit, dat deze wijze van gebruik van een onderzeevloot mogelijk is gebleken, geeft aan dit type van maritieme weermacht voor ons doel een veel grooter waarde, dan in 1916/17 mocht worden aangenomen.’
Met den inhoud van het eerste dezer beide citaten kan men tot zekere hoogte instemmen, en toch daarbij van meening zijn, dat de duikboot de taak, die haar in het Vlootplan wordt toegedacht, niet zal kunnen vervullen. Immers, in de aangehaalde zinsneden wordt alleen de tactische zijde van het vraagstuk aangeroerd; de strategische kant blijft geheel buiten beschouwing, en juist dáár schuilt een diepgaand verschil tusschen hetgeen met het slagschip of met de duikboot te bereiken valt.
| |
| |
Dat men voor een kern van slagschepen met bijbehoorende organen althans nog met eenige kans op goeden uitslag een strategische operatie op touw kan zetten, die binnen enkele etmalen volgens bepaalde lijnen zal moeten verloopen, vindt vooral hierin zijn oorzaak, dat op een doelmatig gekozen strategische snelheid der kern inderdaad te rekenen valt, dat zij door geen oorlogsmiddel des vijands in haar opmarsch kan worden vertraagd dan alleen door haars gelijke. En ontmoet zij deze laatste, dan volgt ook de beslissing, die gezocht werd. Althans wat de bewegingen der eigen hoofdmacht betreft, heeft men hier met bekende grootheden te doen, waarop redelijk staat valt te maken; de te verwachten ontoereikendheid der inlichtingen omtrent den vijand heeft men dan in den koop te nemen; zij is den oorlog ter zee nu eenmaal van nature eigen.
Geheel anders echter is het in dit opzicht gesteld, wanneer de kern der eigen hoofdmacht uit duikbooten bestaat. Het mag waar zijn, dat in een combinatie van deze laatste met jagers en vliegtuigen tactisch groote kracht kan schuilen, en zelfs dat wij daar in dat opzicht enkele eigenschappen van het slagschip in terugvinden, strategisch gedraagt zulk een groep zich heel anders. Want terwijl het slagschip alleen door zijn soortgenooten in zijn gestadige vaart te stuiten valt, terwijl het onweerstaanbaar en onverstoorbaar, dagen en nachten door, den voorgeschreven weg naar het gestelde doel vervolgt, is voor de duikboot met haar aanhang eigenlijk iedere ontmoeting met vijandelijke strijdkrachten uit dit oogpunt fataal. Van welken aard die strijdkrachten ook zijn mogen, en welke ook de uitslag is van het gevecht, één gevolg voor de duikbootgroep staat vast; zij ondervindt vertraging. Zoo goed als zeker zullen de duikbooten moeten duiken, zullen de jagers zich van haar moeten losmaken, en zullen deze laatste gevoerd worden in andere richtingen dan de strategisch gewenschte. Kortom de groep, zooals zij voor de reis gevormd is, komt tot oplossing en moet later opnieuw worden verzameld en
| |
| |
samengesteld. Dat alles vereischt tijd; de normale gang van zaken, zooals die voor het strategische plan was voorzien, wordt gevoelig verstoord. Daarenboven zullen beschadigingen, die van een ontmoeting met den vijand allicht het gevolg zijn, hier veel eerder dan bij een kern van zware schepen op de verdere strategische snelheid der groep van invloed zijn. Zij is, wat die snelheid betreft, veel kwetsbaarder, en dientengevolge biedt zij veel minder kansen, dat zij een strategische operatie ook inderdaad volgens het plan zal kunnen uitvoeren.
Trouwens, ook in ander opzicht zijn aan de samenwerking, door den Heer Van Hengel voorgestaan, volstrekt niet uitsluitend voordeelen verbonden. Wordt b.v. door den vijand een samenscholing onzer bovenwatervaartuigen waargenomen, dan ligt, vooral na het betoog van den Heer Van Hengel, de veronderstelling voor de hand, dat ook onze duikbooten daar wel in de buurt zullen zijn. Daarmede is dan echter een zware slag toegebracht aan de voornaamste goede eigenschap der duikboot, waarvoor zij feitelijk gebouwd werd: haar vermogen, den vijand ongezien en onvermoed te naderen. Deze laatste zal dan weten, uit welke richting een aanval dreigt, zeer ten nadeele van onze kans op succes.
Het mag dan waar zijn, dat bij de samenwerking, door den Heer Van Hengel bedoeld, de samenstellende deelen der groep elkanders gebreken gedeeltelijk aanvullen, niet minder waar is het, dat althans de hoofddeugd der duikboot daar ernstig door wordt aangetast. Juist haar vermogen, om los van elk verband zelfstandig te ageeren, mits zij daarbij maar niet aan nauwe grenzen van tijd en plaats gebonden wordt, is door verantwoordelijke Duitsche aanvoerders in het bijzonder geroemd, omdat haar verdere goede eigenschappen eerst dáárdoor geheel tot ontplooiing konden komen. Het staat dan ook nog zeer te bezien, inhoeverre samenwerking met andere strijdkrachten doelmatig zal blijken. De voorstelling, alsof daarmede iets als een nieuw tijdperk zou zijn
| |
| |
ingeluid, en dingen mogelijk zijn geworden, waaraan vroeger niet te denken viel, is zeker onjuist.
Wat hier eigenlijk aan het licht treedt, is de diepe beteekenis van den stap, dien men doet, door het zware schip als kern eener maritieme weermacht op te geven. Het is niet alleen een strijdmiddel, waarvan men afstand doet, maar de grondslag zelf van de oorlogvoering ter zee wordt daardoor in den wortel aangetast. Met het slagschip is het althans nog eenigermate mogelijk, strategische plannen van meerdere etmalen omvang te ontwerpen, en overeenkomstig den opzet tot uitvoering te brengen. Ook dan nog, zagen wij, blijft de kans groot, dat de zaken een geheel andere wending nemen, dan men voorzien had, maar er is althans een basis van berekening: de strategische snelheid der eigen hoofdmacht, die tot aan de beslissende ontmoeting als bekend mag worden aangenomen. Laat men het zware schip los, dan ontvalt ook deze basis, en men drijft geheel op de golven der volslagen onzekerheid. Het eenige, wat dan te water redelijkerwijze nog te doen staat, is het aannemen van een in hoofdzaak afwachtende houding, het regelen der eigen handelingen naar die des vijands, het gebruik maken van zich voordoende ‘gelegenheden’. Het strategisch initiatief ter zee geeft men onherroepelijk prijs, men vervalt, of men het wil of niet, in de maritieme guerilla.
‘Niets zeggende phrase’. beweert de Heer Van Hengel. Maar de geheele Duitsche duikbootoorlog, zooals die over halve oceanen is gevoerd en den tegenstander aan den rand van den ondergang heeft gebracht, is niet anders dan één doorloopende guerilla geweest. Het is wel kras, dat zóó kort na het duidelijkste voorbeeld, dat de geschiedenis heeft opgeleverd, het bestaansrecht van dat begrip eenvoudig ontkend wordt. Guerilla ook waren al die kleinere verrassende ondernemingen, die niet anders beoogden dan plaatselijke schade toe te brengen, dan te ‘harceleeren’. De Heer Van Hengel
| |
| |
erkent dat alles niet, of ziet het althans in zijn betoog voorbij. Ik laat nu in het midden, in hoeverre die ondernemingen elk op zichzelf al of niet doelmatig waren, ik constateer slechts, dat de maritieme guerilla, wel verre van een nietszeggende phrase te zijn, integendeel een springlevend begrip is, en dat er te water eenvoudig niet anders overblijft, wanneer men niet over een kern van zware schepen beschikt.
Dat bij het opmaken van het Vlootplan dit laatste niet is erkend, acht ik zeer te betreuren. Niet alleen is men, na het zware schip te hebben losgelaten, blijven volharden bij het denkbeeld eener systematisch operatieve oorlogvoering ter zee, waarbij dan de duikboot in hoofdzaak de plaats van het slagschip zou moeten innemen, maar men heeft daarbij vooral aangestuurd, en de vloot in het bijzonder trachten in te richten, op het strategische kunststuk, om in open zee op bepaalde wijze en binnen beperkten tijd een tactisch contact tot stand te brengen, dat de tegenpartij vermoedelijk zal trachten te vermijden. Daarmede heeft men zich gespecialiseerd op een doel, dat geen redelijke kans heeft, in vervulling te gaan, nog afgezien van de vraag, wat er nu eigenlijk gebeuren zou, als het gewenschte contact inderdaad verkregen werd.
Want dat ook voor dat geval onze kans op aanmerkelijk succes herhaaldelijk te groot is geschat, kan nauwlijks meer worden betwijfeld. Te weinig is daarbij rekening gehouden met de natuurlijke omstandigheden in den Archipel, die voor de duikboot bijzonder ongunstig, voor lucht-bewaking bijzonder gunstig zijn, te weinig ook met de zorgvuldige beveiligings-maatregelen, die de vijand juist voor zijn hoofd-transport zal kunnen treffen. Immers, waar wij het hem in artilleristisch opzicht noodgedwongen reeds al te gemakkelijk maken, daar zal hij overigens zeker geen kosten ontzien, om met de grootst mogelijke zekerheid tot zijn doel te komen. De prijs, die op het spel staat, is die inspanning ten volle waard.
| |
| |
Het maakt voor mij geen punt van twijfel uit, dat zonder een kern van zware schepen onze beste kansen, in het bijzonder voor de duikboot, zich eerst zullen voordoen, nadat de vijand voet aan wal zal hebben gezet. Voor hem beginnen eerst dan de ware moeilijkheden, voor ons opent zich eerst dan de gelegenheid, al onze strijdmiddelen, te land, te water en in de lucht, vereenigd tegen hem aan te wenden. Dat het ons gelukken zal, hem bij de landing zelve met voldoende macht te verrassen, mag in het algemeen niet worden verondersteld. Wil men ook vóór de landing iets van operatieven aard ondernemen, dan behoeven wij daartoe een wapen, dat ver kan zien en over groote afstanden snel kan toeslaan. De duikboot voldoet aan die eischen zeker niet.
Met een landing, - welke het doel daarvan ook zijn mag, - verandert het aspect der zaak volkomen; wat de weermiddelen te water betreft vooral doordat een bepaald rayon en bepaalde lijnen ontstaan, waartegen de actie kan worden gericht. Een uitvoerige verkenningsvloot zal daarbij geen vereischte zijn; in een logisch plan van beperkten omvang is daarvoor dan ook geen plaats. De middelen, die daaraan zouden worden ten koste gelegd, kunnen op andere wijze zeer veel nuttiger worden besteed.
De geheele actie te water zal een aanvullend, een ondergeschikt karakter hebben; de hoofdtaak zal toevallen aan land- en vooral aan de luchtmacht. Dit is een onvermijdelijk gevolg van het opgeven eener kern van zware schepen. Wij kunnen dat als zeelieden betreuren, het is niettemin een feit, dat niet mag worden voorbijgezien, zullen de schaarsche middelen zoo goed mogelijk worden besteed. Er is geen ander doel dan het einddoel; alle gevoels-overwegingen moeten daarvoor wijken.
Waar geen plaats is voor een uitvoerige verkenningsvloot, verdwijnt ook de beteekenis van een steunpunt in den Riouw-archipel, dat dus uit het plan behoort te vervallen. Wat Java betreft, is een steunpunt in het Westen van het eiland beslist onmisbaar, ook voor een
| |
| |
aanvullende maritieme actie, zooals die hier wordt gedacht. Waar het afgezien daarvan een dringende eisch is, dat Priok niet onbeveiligd blijft, is het logisch, het maritieme steunpunt voor West-Java dan ook daar te vestigen, nu de plaats ook overigens aan de thans te stellen eischen voldoet. Hierbij valt echter in het oog te houden, dat de onmiddellijke behoefte geen andere is dan die aan een steunpunt; voorloopig is er geen aanleiding, dat verder uit te breiden, dan bepaald noodzakelijk is. Met name behoort groote omzichtigheid te worden betracht bij het overbrengen, - ten koste van enorme bedragen, - van wat in den loop der jaren te Soerabaja werd opgebouwd. Haastige spoed zal hier zeker niet goed blijken te zijn.
Dit opstel begon in het Skagerak, het eindigt in de Java-zee; twee zeer verschillende terreinen, die voor de oorlogvoering in menig opzicht verschillende eischen stellen. Voor beide echter geldt de fundamenteele waarheid, dat vechten te water een bij uitstek riskant bedrijf is, waarbij ver strekkende plannen, die voor hun welslagen aan enge voorwaarden van tijd en plaats gebonden zijn, meer dan waar ook plegen te mislukken, in het bijzonder wanneer men niet beschikt over alle middelen, die daarbij feitelijk vereischt zijn. Het is deze waarheid, door de ervaring van eeuwen en niet het minst door die van den laatsten oorlog gestaafd, die bij de opstelling van het aanhangige Vlootplan is uit het oog verloren, zeer ten nadeele der logische samenstelling van het geheel. Het leek mij daarom niet overbodig, haar in herinnering te brengen, nu het lot van dat plan staat te worden beslist. |
|