| |
| |
| |
Het dagbladbedrijf in Amsterdam
(Een persoonlijk woord).
Door Prof. Mr. J.C. van Oven.
In het avondblad van Het Nieuws van den Dag van Zaterdag 5 Mei j.l. werden de lezers dezer courant verrast door twee mededeelingen: een, aan het hoofd van het eerste blad geplaatst en onderteekend door de directie van ‘Het Nieuws van den Dag’, waarin hun werd bericht dat de verschijning van het blad gestaakt werd en het onderhavige nummer het laatste zou zijn, en een tweede, prijkend bovenaan pag. 5 en onderteekend door ‘de directie’ zonder meer, meldend dat het Nieuws van den Dag niet meer ‘in zijn huidigen vorm zou verschijnen maar opgenomen worden in de Telegraaf en de Courant.’ Of nu de ‘directie van het N.v.d.D.’ op pag. 1 en ‘de directie’ op pag. 5 één en dezelfde figuur was, en zoo neen, wie dan wel die tweede directie mocht wezen, het werd aan de scherpzinnigheid der lezers overgelaten, evenals de vraag wie nu eigenlijk ‘Het Nieuws van den Dag’ was, dat, aldus onpersoonlijk, een derde mededeeling onderteekende, gericht tot de correspondenten, wien op deze wijze gracielijk de dienst werd opgezegd. Ik denk evenwel, dat over al deze problemen de meeste Nieuwslezers zich 't hoofd niet gebroken zullen hebben, maar dat zij die sinds jaar en dag - | |
| |
daar waren lezers die de courant 53 jaar lang gelezen hadden! - hun geestelijk voedsel uit 't blad geput hadden, met stomme verbazing hun krant hebben neergelegd en zich hebben afgevraagd, hoe dit mogelijk was! Waarom men hen zoo maar ‘mir nichts dir nichts’ afsneed van de redactie met welke zij in dagelijksch contact verkeerden; waarom deze redactie niet eens in een hartelijk woord afscheid van hen nam, maar er zich toe bepaalde, bij monde van de directie, koeltjes, kort en bondig haar leedwezen te verklaren; waarom hun door ‘de directie’ (pag. 5) zoo met aandrang verzocht werd zich te abonneeren op een dagblad dat de meesten hunner beschouwden als van lager gehalte dan het hunne
en waarin thans het Nieuws ‘zou worden opgenomen’ en nog vele andere dingen meer. Ik weet dat menigeen bij het overdenken van dit alles een smartelijk uurtje heeft doorgebracht. Want zij die hier op zulk een sierlijke wijze voor het voldongen feit van den ondergang van hun lijfblad werden gesteld, waren op geenerlei wijze op zulk een calamiteit voorbereid; zij hadden gelezen (21 Maart) dat met 1 April het recht tot uitgave was overgegaan op de Naamlooze Vennootschap die het Nieuws van zijn oprichting af drukte, maar vermoedelijk was dit een mededeeling die weinig indruk op hen gemaakt had, omdat een couranten-lezer niet vraagt naar den eigenaar van z'n blad, maar naar de redactie, hoogstens naar de directie, en 't zal hen dus vrij koud gelaten hebben of het recht van uitgave, als tot dusver, bleef toebehooren aan de N.V. de Kleine Courant dan wel aan de N.V. Vereenigde Drukkerijen Roeloffzen-Hübner & van Santen en Gebrs. Binger. Ja, als ze heel argwanend waren, die lezers, - maar dat waren de Nieuwslezers, die hun krant vertrouwden, immers niet! - dan hadden zij uit het woordje ‘aanvankelijk’, waarmede de Nieuwsdirectie op 21 Maart de toezegging beperkte dat het blad onder de zelfde directie en redactie zou blijven verschijnen, kunnen opmaken dat er gevaar dreigde, maar onmogelijk konden
| |
| |
zij, als zij niet van andere zijde waren ingelicht, vermoeden, dat het Nieuws voor den ondergang stond. Ook de mededeelingen over de aandeelhouders-vergadering, waarin tot den verkoop besloten was, hadden alleen een zeer argwanend mensch op 't rechte spoor kunnen brengen, want ook daarin verscheen de naam van den werkelijken kooper, den heer Holdert, directeur van Telegraaf en Courant, niet.
Intusschen, het wàs niet anders, en zij die andere bladen lazen of van andere zijde waren ingelicht, wisten 't sinds eenige weken: de aandeelhouders van het Nieuws hadden de courant verkocht aan den eigenaar van de Telegraaf en deze achtte 't gewenscht op den vijfden Mei het Nieuws te laten ondergaan, ten einde de abonné's voor de Telegraaf en Courant te winnen. Zij wisten, in 't groot, ook de oorzaak: het Nieuws, dat in de oorlogsjaren opnieuw tot grooten bloei was geraakt, had bij de intredende malaise abonné's en adverteerders verloren, het ging achteruit, en zijn eigenaars verkozen thans 'n behoorlijk bod van een concurrent boven een worsteling die veel zou kosten en welker uitslag onzeker was. Zij durfden 't gevecht niet aan en gaven zich over.
Over het lijk van het Nieuws heen ontstond meteen een wilde strijd: de Courant accapareerde den ouden goeden naam van het Nieuws en verscheen onder het hoofd ‘de Courant het Nieuws van den Dag’, de Telegraaf zond den Nieuws-lezers gratis-exemplaren met de invitatie tot abonneering; ‘de Dag’, 't zich in staat van wording bevindend ‘reuzen-orgaan’ van Willem Broekhuys overstroomde 't land met bruyante reclames en beloften van ‘verrassingen’; Holdert en Broekhuys betwistten elkaar de redactiestaven van Nieuws en Telegraaf en ook het deftige Handelsblad bleef niet achter in dezen modernen Titanen-strijd om de opperheerschappij in het Amsterdamsche dagbladbedrijf: het zond evenals de Telegraaf den Nieuws-lezers zijn nummers in huis, nam eenerzijds van het Nieuws de wekelijksche Zondagochtend-artikelen met ethische strek- | |
| |
king over, volgde anderzijds de Telegraaf na in het geven van een dagelijksche foto-pagina, en richtte zich in een mededeeling tot het publiek, d.i. tot de Nieuwslezers, met een opsomming van al zijn attracties en met de goedige mededeeling dat 't wel omvangrijk, maar toch niet té omvangrijk is. Kortom de verdwijning van het Nieuws en de aankondiging van den Dag deed den wildsten concurrentie-strijd tusschen de groote organen onzer hoofdstad ontbranden: de merkwaardige Telegraaf-directeur, die meestal in Parijs woont en van daaruit doel-bewust zijn Amsterdamsche kranten- politiek leidt; die reeds twee kleinere concurrenten (de Echo en het Nieuwsblad van Nederland) uit den weg had geruimd en nu zelfs het hecht
gevestigde Nieuws, met zijn eigen aard en zijn eigen lezerskring, wist te veroveren; die zoo duidelijk en - tot dusver - met zoo groot succes streeft naar de concentratie van het dagbladbedrijf in Amsterdam in zijn hand, (met welk doel, 't zij zuiver commercieel, 't zij óók politiek, weten wij niet) hij vond thans nog slechts tegenover zich: ten eerste het al-oude Handelsblad, de courant der gezeten Amsterdamsche burgerij en een groot deel der beurs-wereld, en ten tweede den zich met zoo veel gedruisch aankondigenden Dag. Zal hij ook nu weer als overwinnaar te voorschijn treden? Juist nu ik schrijf, komen er berichten, dat Broekhuys den strijd al gewonnen geeft. Een nieuwe Holdert-overwinning?
Aan deze worsteling hebben de eigenaars van 't Nieuws niet willen deelnemen en zoo is 't gekomen, dat achter den rug der lezers om, zonder dat met hun geestelijke belangen rekening werd gehouden, ook zonder dat op waardige wijze zorg werd gedragen zelfs voor de financieele belangen van hen die hun bestaan in het Nieuws van den Dag vonden, het blad van Gorter, de Veer, Ritter en Easton ‘opgenomen’ werd in de Telegraaf en de Courant.
* * *
| |
| |
Dit alles zijn feiten, openlijk bekend, in de pers vermeld en besproken, al zijn ze daar dan niet besproken met de uitvoerigheid en ook de onbevangenheid waarmee de pers zaken van heel wat minder belang pleegt te behandelen. Zoo gaat 't nu eenmaal: pers-quaesties vinden in de pers de minst volledige behandeling van alle; het hodie mihi, cras tibi werkt hier als een rem op de vrije meeningsuiting, en er zijn zoo vele persoonlijke belangen te respecteeren, er moet zoozeer rekening gehouden worden met het eigen belang, dat men er maar liever niet te veel van zegt.
't Is juist om deze reden, dat ik, na lange aarzeling, besloot de feiten nog eens kort te resumeeren en er 'n klein persoonlijk woord bij te voegen. Waarom dit laatste? De feiten spreken toch eigenlijk al voor zich zelf! Daar heeft zich hier een klein stukje kapitalistische geschiedenis afgespeeld in zijn meest afstootende gedaante, zooals 't waarlijk nu niet voor het eerst gebeurde, want dingen als deze vallen in 't buitenland immers zoo vaak voor: kranten worden verkocht en gekocht voor politieke en commercieele doeleinden, redactiestaven worden ontslagen, lezers begiftigd met nieuws en opvattingen van precies 't tegengestelde gehalte als wat de oude eigenaar hun den vorigen dag deed voorzetten...... neen, een wereldgebeurtenis is de ondergang van 't Nieuws zekerlijk niet. Dat dit ‘ergerlijk’ is, gezien van een zedelijk standpunt; dat er zedelijke en geestelijke belangen ten offer vallen aan commercieel-kapitalistische als een krant wordt overgedaan aan een concurrent gelijk een kleerenzaak of een bankbedrijf...... men heeft schrijver dezes niet noodig om daar nogeens extra op te wijzen. Bovendien moet ik erkennen geen enkel geneesmiddel hiertegen aan de hand te kunnen doen: het goed-bedoelde denkbeeld der exploitatie van een groot dagblad door een lichaam als het Genootschap voor Zedelijke Volks-politiek, is voor ieder die weet, wat er aan zulk een bedrijf vastzit op 't kantje van naief en ik voel mijzelf derhalve nog machteloozer
| |
| |
dan de leden van den Nederl. Journalistenkring, die dingen als thans gebeurden in een motie ‘scherp veroordeelden’ maar geen andere praktische wenk konden geven dan een eisch van medezeggingschap der dagbladschrijvers, ‘desnoods wettelijk te regelen’. Ach neen, van zulk een wettelijke regeling kan men zich geenerlei illusie maken en wat zal er van een medezeggingschap terecht komen als de ‘eigenaars der productiemiddelen’ niet mede- maar tegenwerken? Het dagblad-bedrijf is in onze maatschappij voor een klein deel politiek, maar voor het overgrootste gedeelte zuiver commercieelkapitalistisch georganiseerd. Dit is een historisch geworden feit en zoolang de fundamenten onzer maatschappij dezelfde blijven, zal vermoedelijk ook dit niet veranderen. Ja meer nog: ik kan mij niet eens een nietkapitalistische samenleving voorstellen waar de toestand belangrijk beter zou zijn en in een communistische maatschappij - althans te oordeelen naar de specimina daarvan die 't buitenland ons te zien gaf - bestaan déze euvelen misschien niet, maar men ziet er nog heel wat ergers: een journalistiek onder dwang als onder het despotisme!
Maar indien dan het dagblad-bedrijf kapitalistisch georganiseerd is, dan handelen ook met ‘Natur-nothwendigkeit’ dagblad-eigenaars, en vooràl eigenaars van aandeelen in naamlooze vennootschappen die dagbladen exploiteeren en derzelver leiders, volgens de wetten der kapitalistische wereld-orde. Vandaar dat ik hier noch mijzelf als rechter wil opwerpen over deze Amsterdamsche dagblad-verkoopers en -koopers, noch mijn lezers zou willen vragen dit te doen, en vandaar dat ik hierboven de feiten zoo nuchter en objectief heb gerelateerd als ik kon. Want ten eerste zou men voor zulk een zedelijk rechtersoordeel méér moeten weten dan men ons, buitenstaanders, over deze historie heeft willen vertellen, en ten tweede en voornaamste: het kàn voor de commercieele leiders van een kranten-bedrijf plicht zijn, datgene te doen wat noodlottig is voor de geestelijke organisatie- | |
| |
van-schrijvende-en-lezende-menschen die men een ‘dagblad’ noemt. Daar is dan een conflict tusschen commercieele, kapitalistische factoren en motieven van geestelijken aard en het is mogelijk dat ook het zedelijk óordeel onder dergelijke omstandigheden aan de eerste grooter gewicht moet toekennen dan aan de laatste. Dit zal anders zijn als een dagblad geëxploiteerd wordt door een eigenaar met zijn eigen kapitaal. Maar zoodra een naamlooze vennootschap eigenaresse is, zoodat zij die economisch gesproken eigenaars zijn, ver van het bedrijf afstaan en een directeur hebben aangesteld als hun vertrouwenspersoon die jegens hen verantwoordelijk is voor den commercieelen bloei der onderneming, dan zijn de omstandigheden voor zulk een conflict gegeven. Dan vraagt zich niet meer de eigenaar af: ‘zal ik mijn geld offeren of mijn geestelijk kind?’ maar een groot aantal menschen, die hun levensonderhoud voor een deel vinden in de winst der onderneming en die misschien voor de geestelijke beteekenis daarvan even weinig voelen
als de eigenaars van aandeelen in Amerikaansche Spoorwegondernemingen voor de zedelijke belangen die door die spoorwegen gediend worden, vragen simpelweg: wat is het voordeeligst, de zaak verder te drijven of haar te verkoopen? Derhalve: ik wil den verkoop van het Nieuws noch verdedigen noch veroordeelen als daad van bepaalde personen en tracht 't gebeurde te bezien van uit een, om zoo te zeggen, a-moreel standpunt, als een der, helaas zoo talrijke, kwade gevolgen onzer zoo ver van volmaakte maatschappelijke ordening.
Waarom dan nog het persoonlijk woord, dat ik aan dit alles wil toevoegen? Wel, ik heb het voorrecht gehad, vele jaren een werkzaam aandeel te hebben in de samenstelling van het Nieuws, en wel juist niet in de makkelijkste jaren van zijn bestaan, nl., vóór en tijdens den oorlog, en omdat ik daarnà, zooals 't van zelf spreekt, zeer belangstellend lezer geweest ben, heb ik aan beide kanten, actief en passief, deel uitgemaakt van deze geestelijke-organisatie-van-schrijvende-en-lezende-men- | |
| |
schen die nu te gronde is gegaan. Ik kan dus wat beter dan 'n ander beoordeelen wàt er eigenlijk te gronde is gegaan voor het geestelijk leven van ons land, en omdat ik geloof dat de geest van het Nieuws eenigszins verwant is aan den geest die redactie en lezers van Onze Eeuw verbindt, zullen deszelfs lezers mij misschien nog 'n oogenblik willen aanhooren, als ik mijn gevoelens daarover uit, terwijl ik zelf dan de voldoening heb eere te geven aan wien eere toekomt. En mijn ouden collega's van zoo vele goede jaren zal 't misschien goed doen als ik, die er nu buiten sta, een en ander vertel van wat zij die, zooals men dat noemt, ‘op straat gezet zijn’ maar die nog in het journalistieke vak bleven, niet kunnen zeggen.
* * *
Wat is 't eigenlijk geweest dat het Nieuws zijn eigen, van de andere bladen, onderscheiden karakter gaf? Was het de vrijzinnig-godsdienstige richting van zijn eerste hoofdredacteuren en velen zijner lezers? Neen, niet geheel, want velen der redacteuren en ook vele lezers waren die richting niet toegedaan. Was het de onafhankelijkheid van politieke partijen? Ook andere bladen kennen haar. Zijn klein formaat, zijn geringe omvang? Zij werkten zeker mee tot het intieme karakter van het blad, maar beslissend waren toch ook deze uiterlijkheden niet. De uitvoerigheid of voortreffelijkheid zijner rubrieken? Andere bladen geven méér en doen in vele opzichten allerminst onder voor het Nieuws. Hoe komt het dan, dat op 't oogenblik de lezers met de handen in 't haar zitten en in geen der groote, dure, op breeden grondslag geëxploiteerde bladen die hun gratis thuis gezonden worden, datgene vinden wat hun het Nieuws tot vriend maakte? In één formule de vraag te beantwoorden, is niet doenlijk, en natuurlijk werkt bij den een dit en bij den ander iets anders, maar essentieel voor allen is, als ik 't goed zie, wel één ding: het contact tusschen redactie en lezers was bij het Nieuws nauwer, inniger, dan elders. Het Nieuws was van zijn eerste
| |
| |
nummer af de huisvriend, dien zijn oprichters 't wilden maken, en bij alle ontwikkeling en veranderingen die de loop der tijden noodig maakten, bleef het dit. Hoe dat kwam? Ook dit weer is een moeilijke vraag: de redactie was immers ook hier een min of meer toevallig bijeengestroomde groep, zeer verschillend in levensopvatting, in leeftijd, in aard. Maar toch...... toch was ze één geheel, een rëeel bestaand geestelijk organisme, waarin ieder met behoud van z'n eigen persoonlijkheid zich wist te onderwerpen aan den algemeenen geest van het Nieuws, een unitas multiplex. Vraagt ge me nu weer verder, nader te preciseeren wat die geest van het Nieuws eigenlijk was, dan vrees ik, dat ik met den mond vol tanden moet blijven staan, of ook, mij moet terugtrekken achter tamelijk vage omschrijvingen zoo, dat ge dadelijk zoudt antwoorden: dat is bij 'n ander toch ook zoo. De geest van eerlijkheid, onbaatzuchtigheid, oprechtheid, afschuw voor sensatie was inderdaad niet het monopolie van het Nieuws. 't Is nu eenmaal moeilijk een geestesgesteldheid onder woorden te brengen, maar niettemin, men moge mij dan maar op m'n woord gelooven: die geest van het Nieuws wàs er; hij was er even werkelijk als de stoelen, tafels en kaarten in de redactie-kamers. Ieder van ons voelde hem als hij in de redactie opgenomen werd en vond spoedig het noodzakelijk vergelijk tusschen eigen persoonlijkheid en den algemeenen geest. Hij voelde na weinige weken, dat dit niet in 't
Nieuws thuis hoorde, dàt wel; dat, om een voorbeeld te noemen, verguizing van wie 't met ons oneens was niet in onze kolommen mocht voorkomen, eerbied voor de overtuiging van anderen een vereischte was; dat verontwaardiging over wat 'n ander deed of schreef, geuit mocht worden, maar niet zonder dat aan het standpunt van den aangevallene alle recht wedervoer; dat objectiviteit moest staan naast geoorloofde subjectiviteit en zoo honderd dingen meer. Wij voelden dat, zeg ik, zoodra we in de redactie kwamen, zoo ik, die als jong advocaat, gewend om geen slot voor den mond te nemen
| |
| |
en zonder journalistieke ervaring, op den redacteursstoel plaats nam en de zelftucht leeren moest die een der eerste eischen was; anderen, die van andere bladen naar ons kwamen en na enkele dagen erkenden, dat het hier ‘anders was dan elders’. En wat meer zegt: de lezers voelden de aanwezigheid van dien Nieuws-geest, en al waren zij 't wel eens met ons oneens, zij vertrouwden ons, want zij wisten, dat wij hun gevoelens en gedachten niet voor een of ander doel in bepaalde banen wilden leiden; dat wij hen niet wilden beïnvloeden, maar oprecht en ronduit, na grondig onderzoek van alle argumenten en overwegingen, schreven wat wij meenden waar en goed te zijn, met erkenning van de mogelijke juistheid van andere meeningen. Daarom vertrouwden zij ons en daarom weten zij nu niet, waar ze 't zoeken moeten.
Dat die geest zich concentreerde in de persoon van den hoofd-redacteur en dat slechts als deze zich tenvolle en uitsluitend door hem liet leiden, het Nieuws zijn roeping vervulde, het laat zich hooren. En 't is niet in de laatste plaats om aan hem, die mijn leider was in de jaren mijner werkzaamheid, aan mijn vriend Easton, de eer te geven die hem van rechtswege toekomt, dat ik mijn ‘persoonlijk woord’ schrijf. Want was het niet zijn leiding, in den idealen zin van 't woord, die ons, vogels van diverse pluimage, tot één geheel maakte? Leiding, nooit bestaande in bevelen, nooit in 't opleggen van den wil, nooit in neerhouden van de persoonlijkheid, maar immer en uitsluitend in overleg en overreding. Zooals hij daar, in de morgenuren, als primus inter pares onder ons zat, zoo was zijn verhouding tot ons, als eerste vàn ons, de stuurman die de richting geeft, niet de officier die bevelen uitdeelt; de opperste werker, die zelf àl zijn krachten gevend, van ons eveneens alle krachten eischte, die, door ons zeer vrij te laten, ons in staat stelde aan het geheel te geven wàt wij konden geven en daarnaast door zijn dagelijksch verkeer met ons,
| |
| |
onzen geest leidde zoo dat wij gezamelijk den geest van het Nieuws verwezenlijkten.
Het sterkst hebben wij dit ondervonden, en schrijver dezes meer nog dan anderen, in de zware oorlogsjaren, en ziedaar tevens het voorbeeld waaraan ik 't best den Nieuws-geest kan demonstreeren. Ook onder ons waren felle voorstanders van een der oorlogvoerende partijen die zeer geneigd geweest zouden zijn, te ontkennen dat de andere partij ook maar een greintje goed recht of zelfs goede trouw bezat. Maar de houding van de courant is geweest zooals ze naar den geest van het Nieuws niet anders had kunnen zijn: die van eerlijk en objectief - zoo objectief als 't den mensch gegeven is objectief te zijn - onderzoek van het standpunt van beide partijen; een angstvallig nauwkeurig weergeven van wat voor elks standpunt aangevoerd kon worden en dan ten slotte een partij-kiezen na zorgvuldig overleg en zelf-onderzoek, en uiten van ons gevoel onder de tucht van het verstand. Zoo vonden de Duitsche wandaden in België in het Nieuws niet minder verontwaardiging dan in de Telegraaf, maar werd het standpunt als zouden de geallieerden als strijders voor recht en vrijheid tegen dwang en veroveringszucht den oorlog voeren, principieel afgewezen, ook in de dagen dat Duitschland het onderspit moest delven.
Dat mijn gedachten thans teruggaan tot deze bewogen tijden, waarin wij ons zenuwleven en onze opwellende gevoelens met alle macht in bedwang moesten houden, om het Nieuws den gestelden koers niet te laten verlaten, men zal 't begrijpen. Naar de ontstellende laatste Juliweek van 1914 en de eerste oorlogsmaanden, toen alles in ons werk gereorganiseerd moest worden en toch het hoofd koel blijven; naar de vele perioden van oorlogsgevaar voor 't eigen land en van gemoedschokkende gebeurtenissen als de torpedeering onzer schepen, toen elk woord dat gedrukt werd eerst langdurig overwogen en besproken moest worden, opdat het den juisten indruk op den lezer zou maken en hem de tegenwoordigheid
| |
| |
van geest helpen behouden die wij noodig achtten voor ons volk. Hoeveel morgen-uren op 't bureau, hoeveel Zondagmiddagen, hoeveel avonden heb ik met mijn hoofdredacteur overlegd en overwogen! Daar is heel wat energie door ons beiden geofferd, maar daar is ook groote voldoening geoogst, want de lezers begrepen en waardeerden wat wij wilden, en zij stroomden naar ons heen. Moet ik gelooven, dat 't alles voor niets is geweest, nu ten slotte toch ‘onze courant’ in de Telegraaf is ‘opgenomen’? Ik wil het niet gelooven, en geloof het ook niet.
* * *
Wanneer ik in het bovenstaande naast de hulde die ik aan mijn gewezen hoofd-redacteur en aan mijn medewerkers bracht, tevens mij aan het misdrijf van eigenlof uitbazuinen mocht hebben schuldig gemaakt, dan vraag ik den lezerom verschooning. Mijn woord zou ‘persoonlijk’ wezen en mijn persoon kon er dus moeilijk heel en al buiten blijven. Ik deed ten slotte niet meer dan wat wij allen in die dagen deden en wat zij allen zijn blijven doen nadat ik vertrokken was: ik gaf het beste wat ik kon aan de krant. Ja, dat hebben allen gedaan en het is bitter te bedenken, dat zij als loon voor dien arbeid ten laatste door de exploitanten van het Nieuws in den steek gelaten zijn. Als ik dat bedenk, voel ik weer neiging opkomen om mij als rechter op te werpen, en ik heb straks al gezegd, dat ik dit juist niet wil doen. Maar men zoekt nu eenmaal gaarne naar zondebokken voor dingen die iemand hinderen; en dàt 't mij niet weinig grieft, de courant waaraan ik in de beste jaren van mijn leven mijn beste krachten gegeven heb, verloren te zien gaan en z'n plaats te zien innemen door een orgaan welks verdiensten ik kan waardeeren, maar dat ik moeilijk hoog kan achten, ook dat zal men kunnen begrijpen. En dan komt daar nog bij, dat de oude collega's, aan wie mij zoo vele goede herinneringen binden, in den steek zijn gelaten, zoo dat ze om hun levensonderhoud te verdienen òf dienst moesten nemen bij den overwinnaar
| |
| |
òf zich overgeven aan het onbestendige lot dat Willem Broekhuys voor hen had weggelegd....
Hoe 't ook zij - want ik moet een einde maken aan mijn elegie - wij Nieuws-lezers zullen ons hebben te schikken in het onvermijdelijke en ons heil ergens anders moeten zoeken. De intimiteit en den vertrouwden toon van ons Nieuws zullen we nergens terug vinden, maar de dosis nieuws die we nu eenmaal niet kunnen missen in ons moderne leven hebben we maar voor 't grijpen en we zullen aan het nieuwe ook wel weer wennen. Maar we zullen een bittere herinnering behouden, dat er iets goeds en intiems verzwolgen is in den wilden stroom van kapitalistische concurrentie die zich van het Amsterdamsche dagblaf-bedrijf heeft meester gemaakt. We weten niet of dat noodig geweest was, maar we weten wel dat het Nieuws niet had kunnen meedoen aan dien lawaaigen reclame-bluf zonder zichzelf te verlagen en we begrijpen dat 't moeilijk geweest zou zijn voor een courant met de qualiteiten van het Nieuws om zich in dien stroom staande te houden. Dat het is ondergegaan liever dan de anderen na te volgen is dan weer iets als een troost. Het Nieuws is heengegaan maar het is heengegaan met eere. Het is zijn tradities trouw gebleven en laat bij zijn lezers een dierbare herinnering na. De storm die over deze wereld gaat, heeft het weggevaagd, maar de idealen waarvoor het stond, leven voort onder ons volk en zullen voortleven zoolang dit zichzelf blijft.
Groningen, Juli 1923. |
|