| |
| |
| |
Opmerkingen bij het openlucht-spel van Herman Teirlinck
Door Albertine Draayer-de Haas.
Het was dezen winter, dat Herman Teirlinck de bizondere aandacht op zich vestigde door zijn bij Verkade gespeeld stuk: De Vertraagde Film.
Omtrent de beginselen, die hem bij de conceptie van dit werk hebben geleid, heeft Teirlinck zich door middel der dagbladen uitvoerig uitgesproken. Men wist zoodoende, dat hij de weinige belangstelling van het publiek in het tooneel weet aan de stukken, die vertoond werden waarbij het publiek in de zaal en de acteurs op de planken te weinig contact met elkaar kregen, een samenhang tusschen tooneel en zaal uitbleef. Aan diepzinnigvervelende psychologische beschouwingen had men zich in alle beschaafde landen moe geluisterd, de menschheid wilde wat anders, wilde men haar aandacht terugvangen.
Onbeschroomd bracht Teirlinck zijn principen van gemeenschapsspel, eenvoudig van structuur, van een gemakkelijk grijpbare symboliek, die alle geledingen van de maatschappij in eenvoudige idealen samenbond, naar de practijk over: men moest op het tooneel meer hebben te zien.
De vraag nu daar gelaten, of de Vertraagde Film zijn succes dankte aan inhoud of bewerking, komt men er wel toe een diligente feestcommissie te begrijpen, die
| |
| |
aan een tooneelspel dat vooral kijkspel was, haar aandacht gaf, in betrekking tot eigen plannen ter luisterrijke viering van het vijftiende lustrum van het Delftsche Studentencorps.
Zoo geviel het, dat Herman Teirlinck, de in Brussel wonende Vlaamsche schrijver, de opdracht kreeg voor 't Delftsche Lustrum een openluchtspel te ontwerpen. Herman Teirlinck nam deze aan en naar Delft gekomen heeft hij over zijn plannen een lezing gehouden. Het mooie Delftsche marktplein zou het tooneel vormen van een modern openluchtspel waarin kleur, beweging en muziek de hoofdelementen gingen vormen.
Het spel in een grooten eenvoud van gegeven moest het conflict van stof en geest in den mensch voorstellen. Aan de studenten in 't algemeen bleef de taak in groote massale groepen mede te spelen. Het saamhoorigheidsgevoel van de corpsleden kwam aldus tot uiting.
In het Lustrum zou dit spel van algemeen-menschelijke sentimenten een middelpunt vormen, waarop de aandacht van alle feestvierenden in gemeenschappelijke spanning zou zijn gericht.
Op deze wijze, meende Teirlinck, zou deze viering den stempel erlangen van den tijdgeest.
Op overtuigende wijze wist Teirlinck door het woord gezag voor zijn plan te verkrijgen, nog verhoogd door het feit dat voor een maskerade, die groote geldelijke offers vraagt, wil zij imponeeren, de tijd voorbij schijnt, minder misschien nog om dit geldelijk bezwaar dan om het feit dat wij, Hollanders, vorstelijke helden en krijgslieden, in 't algemeen alle martialiteit, sinds de oorlog zijn groote slagschaduw wierp op de wereld, inplaats van met de vroegere laconieke onverschilligheid, met duidelijk geaccentueerde antipathie aanzien.
Een ‘spel’ scheen dus op hare plaats. Van een ‘feestelijkheid’ sprak Teirlinck zelf en bedoelde daarmee, dat zoowel professoren als willekeurige menschen in geen verband met de Hoogeschool, studenten en hospita's enz., kortom alle lagen waaruit een stedelijke bevolking is
| |
| |
samengesteld, hun deel zouden erlangen van het feest.
Een terugwijzing dus naar wat Teirlinck zoo uitvoerig heeft gepropageerd met zijn: Vertraagde Film. Ook het Delftsche marktplein bleek voor Teirlinck's beginselen geknipt. De huizen rondom met hunne vele ramen - die er dan ook tijdens de voorstellingen alle uitgelicht waren - vormden natuurlijke loges; estrades aan deze huizen aansluitend, vormden plaatsen voor het publiek dat niet op de markt thuishoorde: de ouders der studenten bijv. Ten slotte was de façade van het stadhuis de eene, de Toren met boomgroepen ter weerszij, de andere afsluiting van de natuurlijk gevormde feestzaal.
In dit alles zocht Herman Teirlinck de gedachten naar het primitieve terug te dringen; in de laat-middeleeuwsche tooneeluitvoeringen was ook het marktplein de aangegeven plaats van feestelijke opvoeringen.
Bij een bezoek aan Delft had de toren den meest grootschen indruk bij hem achtergelaten. Deze zou de actie in zijn spel moeten steunen en zoo kwam de Belgische schrijver, die in de Vertraagde Film een kijkspel wist samen te stellen, waarin momenten uit het leven van een jongen man en vrouw zich in een natuurlijken loop van gebeurtenissen veralgemeenden tot iets, wat naar een symbool ging zweemen, op de gedachte, dezen machtigen toren een even vroolijke rol te doen spelen in het openluchtfeest als de wintersche rivier een somber ontknoopingspunt geboden had in het drama der Vertraagde Film.
Een motief dus buiten de directe handeling der spelenden, een motief waar menschen van alle rang en stand, gedachtenassociaties aan verbinden konden en dat tot den rijkdom van een spel, 't zij vroolijk, 't zij treurig, bijdraagt.
Toen wijlen Henricus, ter gelegenheid van het 67ste Lustrum van de Leidsche Hoogeschool als onderdeel van een kostbare maskerade de opvoering concipieerde van Alianora, het spel van het huwelijk van Reynalt
| |
| |
van Nassaw, Hertog van Gelre en Alianora van Engeland. zocht hij naar een dergelijk steunpunt en vond dit in een singelbocht van de Leidsche singels, waar het Plantsoen zich aan den overkant in zijn grootste breedte vertoont en een paar machtige iepen, een schoone plataan flankeerend, een vooruitgeschoven boomengroep vormden, onder wier overhuiving een oud kasteel op natuurlijke wijze schuil kon gaan.
Het singelwater zich buigend rond het terras van de burcht werd aldus een slotgracht van volkomen realiteit, illusie, waartoe een over den singel geworpen houten brug uit den tijd waarin het stuk speelde, alle kracht van echtheid nog aan toevoegde.
Elk kunstenaar die iets ontwerpt, toovert zich bewust of onbewust een visioen voor de oogen.
Het Delftsche marktplein met zijn gothischen toren beving Teirlinck's geest.
De toren moest dus meedoen, een: torenspel moest het worden.
Hoe heeft nu Teirlinck dit verwerkt?
Het allerbest doen we door de verschillende standen van dit Torenspel, zooals Teirlinck zelf ze neerschreef op het vlagje, dat elk bezoeker zich bijwijze van programma koopen kon, hier weer te geven; het verloop van het spel is er geheel in te volgen geweest.
1. | In 't eerst verschijnt de Stof en gaat zijn troon beklimmen. |
2. | De Stof roept nu haar hovelingen op, die zijn: de Traagheid, de Hoovaardigheid, de Gierigheid, de Haat, de Nijd, de Gulzigheid, de Onkuischheid en de Gramschap. |
3. | Drie Duisternissen treden aan; de Onverschilligheid, die draagt 'n rozenhouten kist; de Wanorde die draagt de kist van zilver, de Onwetendheid die draagt de kist van goud. |
4. | De kisten bevatten de drie geheimen van het ware geluk: de Liefde, de zuivere Tucht en de Wetenschap. De Stof verbergt ze in den Toren. |
| |
| |
5. | Daar komt de Mensch naar het Leven. Hij kent den weg der zaligheid niet. |
6. | De Stof zendt beurtelings op hem af haar zeven hovelingen en beurtelings gaat de Mensch zich spiegelen aan elke zonde, telkens treft hem een slag van den Dood. |
7. | De Mensch, verslagen in zijn vleesch, ligt uitgeput ten gronde, maar nu verschijnt de Geest, door drie lichten vergezeld. |
8. | De Geest beproeft de redding van den Mensch. Daartoe zal hij de verovering van de drie verborgen geheimen wagen en wil den Toren op. |
9. | Doch hoog gaat de tocht en groot zijn de bezwaren. De Lichten gordelen hem de Drie Sleutels om. Wie zal hem steunen in zijn stoute vaart? |
10. | Een rose groep van vrienden steunt den Geest. De Geest stijgt. Hij bereikt den eersten torentrans. Hij ontsluit de rose kist. Hij verovert de Liefde. |
11. | Een witte groep van vrienden steunt den Geest. De Geest stijgt. Hij bereikt den tweeden torentrans. Hij ontsluit de zilveren kist. Hij verovert de Zuivere Tucht. |
12. | Een blauwe groep vrienden steunt den Geest. De Geest stijgt. Hij bereikt den derden torentrans. Hij ontsluit de gouden kist. Hij verovert de Wetenschap. |
13. | De beiaard zingt. De Toren staat bevlagd. De Stof wordt van zijn troon verjaagd. De Mensch rijst uit zijn roes en 't Ware Geluk lacht hem voortaan tegen. |
Voor dit spel was een enorme troon ten dienste van de zinnebeeldige figuur: de Stof, tegen den toren aan getimmerd, die naar beneden zich verbreedde tot een plankier en ook naar boven door wandbekleedsels van kolossale afmeting met den toren verband hield: een behoorlijke verhouding van den troon zoowel tegenover de structuur van den toren als tot de grootte van het plein ontstond aldus. Plotseling kwam, schijnbaar uit den toren, de groote figuur van de Stof te voorschijn om plaats te nemen op dezen troon.
| |
| |
Indrukwekkend was deze verschijning met zwaar gouden gebombeerde jas, felgroene handen, allerlei brutale kleuren, vertolkend de domme, brute praal van een log-geweldig, onwezenlijk-groot en toch als menschelijk wezen. Een het plein opdwalend ezeltje, met een clowneske figuur als berijder er op, verhoogde den indruk van een bizar en fantastisch spel, dat een aanvang ging nemen.
Even inventief en ingenieus als de leider van 't spel, de heer J. de Meester Jr. de stof tot een conceptie van grotesque welsprekendheid dwong, kwam hij in de samenstelling der groepen, die door de Stof werden opgeroepen tot menige vondst, die van zijn kleurgevoel en fantasie groote verwachtingen geven.
Eenvoudig welsprekend was de Onkuischheidsgroep evenals die der Hoovaardigheid! En waar, als in de groep der Traagheid, een figuur van Oostersche vadsigheid rond welke danseresjes een dans van loome gratie ten uitvoer brachten, volstond, waren het de kleuren die hier het geheel verhieven tot iets zeer moois, daar in goud van alle toonaarden, vanaf het bronsgoud der, den luiaard torschende negerslaven tot het lichte tintelende goud van der vrouwen kleedij eenheid, door kracht van toonverschil aangegeven werd.
Zoo bereikte in de groep der Onkuischheid de ontwerper al mede veel moois.
Allereerst door de grillige samenstelling van de groep zelve, de losse vrije ommegang waarin het verband der medewerkers zoo goed bewaard werd.
En waar elke groep het schrikbeeld van een lugubere Doodsgedaante ontmoette, elk pad van ondeugd werd gekruist door de waarschuwing van den knekelman, bleef het karakter der groep in de Onkuischheid bewaard toen de Onkuischheid en haar trawanten den voor háár meest gruwzamen Dood ontmoetten: dien der menschelijke aftakeling.
In onderscheiding met andere dooden hielden deze twee ten doode toe afgeleefde wereldlingen ook de ge- | |
| |
woonten der levenden nog bij: ook zij wilden nog dansen. In macabere statigheid dansten zij over de Delftsche markt.
De ontmoeting van de Onkuischheid in haar markante silhouet, haar triumfeerende onbeschaamdheid met de twee dansende dooden gaf even een kleine schok; hier was een dier - te weinige - momenten dat men herinnerd werd aan een oud abel spel, een moraliteit waarin het Booze in dramatischen vorm leeft en in de uitbeelding, de zin der abstractie woelt, zoodat in de realiteit het symbool waarlijk leeft!
Nog telkens kwam er weer een oogenblik dat de regisseur den tekst bezielen kon. Hij deed dit met de Nijd, voorgesteld door groepen meisjes, met vinnige rokjes en hanekammen gelijkend op de lippen van brandstekelige planten, gekleed in een scherp geel en rood. De vinnigheidsgroep gebaarde druk en bewegelijk en elk rokje was met opwippende slippen als scherpe, klapperende tongen bezet.
Zoo werd de Hoovaardigheid door een groep voorgesteld, waarin de menschpauw in een kostelijk gewaad de hoofdrol vervulde.
Door een groote soepelheid van beweging in de allegorische groepen, die in wijde ommegangen voortdurend het marktplein in statige allure bezetten in een onverdachte schoonheid van kleur aldoor, slaagde de jonge leider van Teirlinck's spel tot dusver er van te maken, wat er van te maken was.
Doch na het opkomen der hoofdzonden ontviel hem de inhoud.
En al bleef het spel als zoodanig op peil, bleef het vlottende verkeer op het Marktplein behouden, geen vertolker kan bij machte geacht worden uit dezen tekst de abstractie eener realiteit als aanvaardbare mogelijkheid op te disschen.
Hoe grif we in een moraliteit als: Elkerlyc, de deugd in de gedaante van een kwijnend jong meisje en in een abel spel als: Lanceloet, Sanderijns val aanvaarden in
| |
| |
de, innerlijk minder kiesche, doch wel sterk pakkende vergelijking van een bloeienden boom waaraan slechts een enkele bloesem ontnomen werd, Teirlinck's symbool in het Torenspel van kisten welke de Liefde, de zuivere Tucht en de Wetenschap bevatten, kunnen in dit spel met pretentie, dit spel dat iets nieuws en schoons beoogde en bij monde van zijn auteur voorspelde, ons niet anders toeschijnen dan als leege bedenkselen.
De nadrukkelijke mededeeling dat zij onderscheidenlijk van rozenhout, zilver en goud zijn, vermeerdert slechts de willekeurigheid van het beeld.
En deze kisten worden gedacht op de verschillende transen van de toren terecht te komen.
Na dit onzuiver gevoelde fragment in 't stuk, herneemt Teirlinck de schoonheid van zijn eersten opzet: de Mensch komt naar 't Leven.
Belaagd wordt de mensch door alle zonden, die zich reeds aan ons toeschouwers hebben voorgesteld.
Zij bezoeken het kleine figuurtje dat temidden der markt in groote verwonderde gebaren voor het eerst tegenover het Leven schijnt gesteld. Argeloos wendt deze enkele mensch zich de zonden, die hem omkransen, toe. Een oogenblik verwijlt hij telkens, dan keert hij zich af. Bij het zich afwenden van de eene zonde, vervalt hij in de andere. Als hij zich met trots van de onkuischheid afwendt, wordt hij hoovaardig.........
Ten slotte winnen het toch de zonden, zij hebben zijn kracht uitgeput.
Geveld ligt de mensch midden op 't groote marktplein.
Als begeerige insecten om een bloem hebben de zonden rond hem gedanst, zijn ze hem genaderd, teruggeweken en ten einde genaderd. En de dooden sissen een snerpende lijkzang. Een schoone herinnering bleef met wat hier in de uitvoering bereikt werd. Doch dan begint de auteur weer met zijn motieven te sollen.
Had hij tot dusver met het spel der Zonden waarschijnlijk houvast aan het oude Vlaamsche spel der Vroede en Dwaze Maagden, die elk deugd en ondeugd
| |
| |
vertegenwoordigen, thans komt een eigen min gelukkige vondst.
De Geest, een nieuwe figuur, moet den Mensch redden en daartoe vond Teirlinck de weinig aesthetische griezeligheid uit, dat een man - de Geest - den toren beklimmen moet om de geheimen uit de kisten te veroveren.
Binnendoor zijn de kisten in den toren opgestegen, de rozenhouten, de zilveren en de gouden; wij hebben aanvaard dat zij de transen bereikten doch de Geest moet van buiten af, langs een touwladder nog wel, tot den top klimmen.
Aan deze weerzinwekkendheid, die Teirlinck een beschaafd publiek had behooren te sparen, voegde hij nog een andere dwaasheid toe. Door roode, witte en blauwe groepen ‘vrienden’, laat hij den klimmer geestelijk steunen. Het zinnebeeld is weer zeer onduidelijk doch daarenboven onzuiver.
De groepen vrienden met roode, witte en blauwe kragen om, loopen op de markt als op een Duitsch turnfeest, terwijl de - betaalde - klimmer klimt, zooals de parachutist zou springen.
Een vers in den feestcatalogus afgedrukt, betrekking hebbend op de bevrijding van den Mensch door den Geest moge in zijn rhetorica hier volgen:
Mensch, o Zoon van het Offer
Van wijd ontluikt een zoete belofte,
In een zijïg lied van zang'rige rozen.
Mensch, o Zoon van de Orde,
Een lichte fontein ontspringt den bodem
En klinkt als kristal in een kelk van leliën.
Mensch, o Zoon van de Wijsheid
Rep Uw vliegend' gedacht.
Aan bevende kim gaan de hemelen breken,
Er bloeit over d' aard een dag vol violen.
| |
| |
Alle zinvolle allegorie, alle verband met het eerste mooie begin is verbroken en afgebrokkeld.
De onbekrompen vlaggen, die in een schoonen val zich op elke verdieping plotseling ontplooiden tot een feest voor het oog, waren voor deze oplossing ten slotte slechts schrale troost.
Wanneer men er dan ook toe komt voor al die jonge menschen een moraal uit deze moraliteit te halen, zou het vooral deze zijn: sta kritisch tegenover een plan, voor ge uw energie er aan geeft.
De wilskracht van den leider heeft gedaan wat er te doen viel, doch de theatrale onnatuurlijkheid van den tekst waarvoor hij stond, is evenmin te bezweren als er aan een rhetorischen tafelredenaar voor 't oogenblik te beleeren valt.
Doch wel komt men vanzelf te denken aan wat het hierbovengenoemde Leidsche Lustrum - gezwegen van haar kostbare maskerade - bood, in het eenvoudige Alianora-spel. Een feestelijkheid ook dit en wil men: eveneens een zedespel vol zin.
Hiervoor heeft onze eigen dichter Boutens gezorgd in waardevol gebleven verzen, en alle Hollandsche energie aan dit feest gegeven, heeft in de schoonste levensherinnering rente op rente opgebracht.
Daartegenover heeft het vooze vernuft in Teirlinck's spel aan het meten van al die jonge krachten de spanning, die alle schoonheid opeischt, ontnomen.
En zoo een schoonheidsdaad gelijk het openluchtspel: Alianora, voortleeft, of het een ongezien juweel ware in 't menschenhart dat het aandenken aan dit spel bewaakt in religieuzen gloed als een triomf der ziel, - van Teirlinck's spel blijft in de herinnering, slechts fragmentarisch de ensceneering over en dàt wat Hollandsche kleurzin heeft terecht gebracht van een al te luchtig openlucht-spel. |
|