Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
De taalstrijd in Finland
| |
[pagina 199]
| |
stenaars tevergeefs gewerkt hebben. In elk geval zal blijken, dat de realistische kunst niet is te beschouwen als de afsluiting van een romantisch tijdperk, maar dat het is de korte tusschentijd, die twee gelijksoortige kunstperioden eerder verbindt dan scheidt: de diepe, klare stroom tusschen twee machtig-bruisende watervallen. Mocht in de hoogere literatuur naar den schijn een plotselinge wisseling van twee tegenovergestelde geestesrichtingen hebben plaats gehad, op andere gebieden van het geestelijk leven blijft het romantisch ideaal ongerept zijn bekoring en zijn aantrekkingskracht behouden. Nergens duidelijker blijkt dat dan in den ononderbroken voortgang van het nationale besef. De denkers, geleerden en kunstenaars, die in een zwarten tijd, vernietiger van eeuwenoude kultureele vormen, hun volk met groote innigheid hadden leeren liefhebben, voelden zich als de schuldenaren van dat volk, dat zij zoo lang hadden veronachtzaamd en dat zooveel rijkdommen voor hen ontsloot. De toekomst leerde, dat het volk op zijn beurt hun nog grooteren dank verplicht was. Zij haastten zich koortsachtig te verzamelen, vóór het te laat was, de schatten van wijsheid en schoonheid, die geslacht op geslacht had bewaard en vermeerderd; en hoe verder de negentiende eeuw vorderde met zijn werk der vernietiging, het nivelleeren van het moderne geestelijke leven, des te zekerder scheen de onafwendbare ondergang van de typisch-nationale kultuur. Maar onder het vele, dat afstierf, kiemde toch ook wat nieuws. De mannen, die tot het volk gingen om te verzamelen sprookjes en sagen, gedichten en spreekwoorden, godsdienstige overleveringen en maatschappelijke gebruiken, hebben met hun brandende liefde het volksbesef tot nieuwen gloed ontstoken. Terwijl de staatslieden oude grenzen uitwischten en wereldrijken stichtten, groeide in elk volksverband, hoe klein ook, de overtuiging, dat het anders was dan de andere, en dat het alleen daarom zich moest te weer stellen tegen de invloeden, | |
[pagina 200]
| |
die van buiten af de geestelijke zelfstandigheid van het volk bedreigden. Op het eind van de negentiende eeuw ziet men de uitkomst van dit stille streven overal. Staten zijn samengegroeid, of beter samengesmeed tot groote organismen, die in het moderne Europa de illusie van innerlijke eenheid wekken door de onderlinge tegenstellingen, maar binnen hun grenzen werkt de splijtzwam, die het kunstige geheel weer uiteen zal doen vallen. Allerwege, in Ierland en Bretagne, Vlaanderen en Finland, Noorwegen en Provence werd dit nieuwe leven gewekt, soms met zulk een onstuimigen aandrift, dat men het opschieten van een nieuwe romantische kunst juist uit deze volkseenheden verwachten kan. Wat er in onze onmiddellijke nabijheid gedurende de laatste jaren is gebeurd, leert ons dat er soms veel moet worden geleden voor het bewustgeworden volk zijn boeien heeft gebroken. Maar het edelste wat er in den mensch is, offervaardigheid en zelfverzaking, onbaatzuchtigheid en mannelijke moed, bloeit tegelijk zoo heerlijk omhoog, dat men de volken zou benijden, aan wie zoo een strijd vergund is. Ook het Finsche volk heeft recht op onze bewondering en genegenheid, om zijn taaie volharding in een bij uitstek moeilijken strijd en om zijn schitterende overwinning.
* * *
Toen bij den vrede van 1809 Finland door Zweden aan Rusland was afgestaan, werd de politieke band, die zooveel eeuwen tusschen de beide landen om de Botnische Golf had bestaan, wel plotseling verbroken, maar in kultureel opzicht was Finland nog steeds een Zweedsch wingewest. Zelfs werd de Zweedsche invloed nog veel sterker; de vrees voor den Russischen overweldiger dreef het Finsche volk in de armen van de Zweedsche kultuur. Immers, daar er geen hoogere, Finsche beschaving bestond, hadden de ontwikkelden de keus tusschen de Russische of de Zweedsche kultuur; het spreekt vanzelf dat de laatste, zonder de gehate macht | |
[pagina 201]
| |
van een vreemden overheerscher, veel aanlokkelijker scheen. De ergste verzweedsching, die het Finsche geestelijke leven ooit heeft gekend, erger dan in den tijd van Karel IX en Gustaaf II Adolf, trad nu ook in. Tot 1850 blijft deze periode duren; de Russische machthebbers duldden het voortbestaan van Zweedsche taal en Zweedsche kultuur, vereenigden zich zelfs vaak met de Zweedsche elementen in het Finsche volk om gezamenlijk het ontwaken van nationaal-Finsch leven te smoren. Maar in dezen tijd was daarvan nog weinig sprake. Het Finsche volk was hopeloos verdeeld door een diepe tegenstelling in kultureel opzicht; er was aan den eenen kant een geheel ongeletterd en onontwikkeld lager volk, dat natuurlijk Finsch sprak, maar aan den anderen kant stonden de beschaafden, die voor hun geestelijke behoeften alleen bevrediging vonden in de Zweedsche, daarnaast ook in de Duitsche kultuur. Zoo waren die hoogere standen gedwongen zich zonder voorbehoud te onderwerpen aan de macht, die uitging van het Zweedsche geestelijke leven; hier ook was hun band met het overige West-Furopa, waarvan de kultuur als noodzakelijk tegenwicht tegen de Russische invloeden gaarne werd overgenomen. Deze Finnen waren daarom niet onvaderlandslievend noch besmet met internationale neigingen; zij zagen het heil van hun volk nergens anders dan in een krampachtig vasthouden aan de Zweedsche beschaving; deden zij dat niet, dan zakten zij tot de laagte van een half-barbaarsch Aziatisch volk, of werden gerussificeerd. Zoo was het Zweedsch de taal van kunst en wetenschap, van salon en koopmanskantoor, van regeeringsbureau en school, van rechtbank en kerk. De beschaafde Fin kende zijn eigen taal niet eens, had die immers op school niet geleerd en hoorde die in de burgerlijke families nooit. Toen de tijd kwam, dat zij de taal van hun eigen volk wel wilden spreken, omdat zij daarin eindelijk zagen het adelmerk van nationale onafhankelijkheid, toen moesten zij ze met groote moeite leeren - | |
[pagina 202]
| |
nog lang bleef men in gezinnen, die heftig ijverden voor de Finsche zaak, Zweedsch spreken omdat men niet anders kòn. De ‘Maatschappij der Finsche Letterkunde’ (Suomalaisen kirjallisuuden seura), die van 1831 af de belangen van Finsche taal en beschaving voorstond, moest in haar bijeenkomsten de Zweedsche taal gebruiken, en liet haar publicaties in het Zweedsch verschijnen. Duidelijker kon de onmacht van het Finsche volk niet blijken. En had men een beschaafden Fin destijds gevraagd naar de taal van zijn volk, hij had met schouderophalen geantwoord: er waren dialekten op het platte land, ruw en onontwikkeld zooals de taal van boerenknechten en werkvolk nu eenmaal is, er was niet eens een Finsche taal, als men tenminste onder taal verstaat het voertuig van edele en verheven gedachten. Wat werd er ook in het Finsch geschreven? Leerboekjes voor de lagere school, waar op het platteland natuurlijk in de volkstaal moest onderwezen worden. Godsdienstige traktaatjes ook, en bijbelvertalingen, geestelijke liederen - dus eveneens voor het gemeene volk; in de kerken van de steden werd gepreekt en gezongen in het Zweedsch. Er waren enkele verschijnselen, die er op wezen, dat het Finsch niet zoo geheel ongeschikt was voor geestelijke kultuur, maar men sloot dan met opzet de oogen, omdat men de consequenties van zoo een Finschgezindheid niet aandorst. Sommige predikanten poogden de taal van de preeken te verbeteren en te ontwikkelen; was er zelfs in het hooge Noorden niet een jonge, geestdriftige priester geweest, die een vertaling maakte van de Imitatio Christi? En vier jaar vroeger, in 1832, waren er een paar proefschriften verschenen, in het Finsch geschreven; ze wekten groot opzien om het ongewone van dit verschijnsel, maar geen navolging; waar zou men in de wereld der geletterden iemand vinden, die zulke verhandelingen zelfs maar kon lezen? Belangrijker dan al deze op zichzelf staande pogingen was een gebeurtenis, waarvan men toen de groote be- | |
[pagina 203]
| |
teekenis voor de toekomst niet kon vermoeden. In 1835 verscheen de eerste uitgave van het Kalevala-epos in de Finsche taal. Lönnrot, de Grimm van Finland, had op zijn reizen door het Finsche platteland een rijke volkspoëzie ontdekt, epische en lyrische gedichten in groote verscheidenheid, waarin verteld werd van de volkshelden Väinämöinen en Lemminkäinen. Vol dichterlijke fantasie ging Lönnrot aan het werk, want uit al deze losse stukken en kleine gedichten, naar zijn meening de overblijfsels van een oud, grootsch epos, wilde hij weer een nieuw geheel samenstellen, een herschepping van het verloren kunstwerk. Dit gedicht wekte tot ver buiten de Finsche grenzen de levendigste belangstelling; het werd vergeleken met de groote Grieksche en Westeuropeesche epen, het speelde een rol van beteekenis in het onderzoek naar den oorsprong van de epische kunst in het algemeen. De wetenschap van lateren tijd heeft ingezien, dat aldus de beteekenis van het Kalevala-epos sterk overschat werd; Lönnrot's schepping rekent men nu tot de jongere literatuur en voor het wetenschappelijk onderzoek hebben alleen waarde de brokstukken, die Lönnrot en velen na hem rechtstreeks uit den mond van het volk hebben opgeteekend. Het Finsche volk echter had niet behoefte aan geleerde dokumenten, maar aan warme, levensechte kunst. Het wilde zijn verlangens en gevoelens, zijn vreugde en smart hooren zingen in de eigen taal, de taal van het oude, dierbare Suomi. Het wilde beseffen, dat die klanken, geminacht en geschuwd in de salons der aristokraten, met een frissche oorspronkelijkheid uit het hart van het eigen volk opwelden. Kon men verzen schrijven van zoo wiegenden weemoed en milden humor in het Finsch der onbeschaafde plattelanders, behoefde dan de geletterde zich te schamen voor het gebruik van zoo rijk-genuanceerde taal? Ook in zijn eigen geest openbaarde zich het Finsche volk nu aan zichzelf: het leven in dit land, door sneeuw en fellen wind geteisterd, is hard en schraal; 't wekt gedachten van berusting | |
[pagina 204]
| |
en verzaking; droefheid is de grondtoon dezer poëzie, waar de wreede levenssmart getemperd wordt tot milde melancholie. Soitto on suruista tehty,
Murehista muovaeltu.
staat er in het eerste gedicht van den Kanteletar, en dat is een kenspreuk voor deze lyrische volksliederen niet alleen, maar voor veel andere voortbrengselen van de Finsche literatuur: ‘het gezang is gemaakt van smarten, is geschapen uit verdriet’Ga naar voetnoot1). Wanneer in 1849 de tweede, sterk uitgebreide uitgave der Kalevala verschijnt, is er in het Finsche land al heel wat veranderd. Het heeft reeds zijn eerste krant, in de volkstaal, zien verschijnen en weer verdwijnen ook; in 1844 begon Snellman uit te geven het Saimalehti, maar reeds in 1846 verbood de regeering het verschijnen van dit blad, dat den Finschen geest wilde wakker schudden. Toen de Russische regeering uit de gebeurtenissen van 1848 had geleerd, hoe gevaarlijk een volksbeweging kon worden, zag zij met te grooter argwaan elke poging om het volksbesef van het Finsche volk tot nieuw leven te wekken; met de brutaliteit, die de regeering van Nikolaas I kenmerkte, werd in 1850 het verbod uitgevaardigd, in de Finsche taal tijdschriften of kranten uit te geven - een uitzondering werd gemaakt voor die, welke godsdienst of landbouw bevorderden! Zoo zou het blijven tot den dood van Nikolaas. De Krimoorlog had reeds bewerkt, dat het verbod minder scherp werd toegepast; toen in 1855 Aleksander II aan de regeering kwam, en met hem een milder en wijzer régime, werd het verbod geheel opgeheven. In het volgende jaar werd zelfs bepaald, dat door de ambtenaren Finsch moest worden gesproken in die deelen van het land, waar de bevolking die taal overwegend gebruikte. De moed der Finsch-gezinden stijgt, mannen | |
[pagina 205]
| |
als Snellman en Yrjö Koskinen werken met nieuwen geestdrift. In 1855 maken ze al plannen voor zuiver-Finsche scholen, in 1858 wordt te Jyväskylä, in het hart van het land, de eerste tweetalige school opgericht, weinig jaren later ook een kweekschool, waar onderwijzers werden gevormd, die de Finsche taal machtig waren. In andere steden volgt men dit voorbeeld, uit eigen middelen richt de burgerij zulke tweetalige scholen op. Het pleit schijnt geheel gewonnen, als in 1865 in den Rijksdag een wetsvoorstel komt, dat voorschrijft, dat op alle scholen in beide talen zal worden onderwezen. Maar dan roept de Zweedsche burgerij alarm; in de domkapittels, die het onderwijs grootendeels regelen en beheerschen, komt heftige tegenstand tegen dit plan. Eerst bijna twintig jaar later zal de schoolstrijd ten gunste van de Finnen worden beslist. Omstreeks 1860 begint de herleving van de Finsche literatuur, van het Finsche geestelijke leven in het algemeen zelfs. Nu eerst dringt de beteekenis van de Kalevala tot het volk door; Lönnrot blijft niet alleen staan in zijn streven om de volksliteratuur bekend te maken. Sprookjes en sagen werden uitgegeven door Salmelainen, wiens Zweedsche naam Rudbeck was; deze voortreffelijk navertelde volksverhalen waren van groote beteekenis voor de ontwikkeling van een hoogeren proza-stijl. Want indien wij onze oogen afwenden van deze volksliteratuur en zien, wat deze jaren aan hoogere kunst opleveren, dan blijkt, dat nog altijd het Zweedsch zijn kultureel overwicht heeft behouden. De grootste dichters van dezen tijd, Runeberg en Topelius, immers schrijven in het Zweedsch. De dichter dus, die het mooie volkslied voor Finland maakte, hij zelfs schreef in de taal der vreemden, leende voor het nationale gevoel een uitheemschen vorm. Niet zonder noodzaak deed hij dat. In de eerste plaats kende hij het Finsch niet, Zweedsch als hij was opgevoed; dichter der Finsche taal had hij dus nooit kunnen zijn. Maar dat er in deze dagen in | |
[pagina 206]
| |
het geheel geen Finsche schrijvers zijn - journalisten natuurlijk uitgezonderd - is een feit, dat toch ook verklaring behoeft. Deze is snel gevonden: de Finsche taal was nog maar bezig zich tot een kultuurtaal te ontwikkelen. Wat Belgische Franskiljons ten onrechte aanvoeren tegen het Vlaamsch, wat in Noorwegen langen tijd een gebrek van het boeren-Noorsch is geweest, dat ontbrak ook aan het Finsch van die dagen: een woordenschat, die volledig beantwoordde aan den rijken, veelzijdigen inhoud van het moderne gedachteleven. De Finsche dialekten hadden een onuitputtelijken woordenvoorraad voor de behoeften en gevoelens van eenvoudige menschen, maar de vele termen der wetenschappelijke, literaire, politieke, economische en andere vaktalen waren daar niet in te vinden. Er was een Finsche volkstaal, geen Finsche kultuurtaal. Maar dit was een kwestie van tijd; ook Zweedsch en Russisch en Duitsch en zooveel andere talen hadden langzamerhand die woorden gevormd of overgenomen, die de uitdrukking waren van nieuwe kultuurbegrippen - waarom zou men in het Finsch niet datzelfde kunnen doen? Laat zij maar spotten in Helsingfors en Abo met de boersche taal der Finnomanen, langzaam maar zeker werd de moedertaal gemaakt tot het smijdige instrument, waarmee de moderne geest zich uiten kan. Elke kolom in een Finsch dagblad bracht een nieuw woord, geboren uit de behoefte van het oogenblik. Elk gesprek over onderwerpen van wetenschap of politiek dwong tot de schepping van een nieuwen term. Heette de volksvertegenwoordiging, die Aleksander II in 1862 in hoogsteigen persoon opende, Rijksdag, waarom zou het Finsch niet dezelfde samenstelling kunnen vormen en hem valtiopäivä noemen? En die vele abstracta, kenmerk van het hoog-ontwikkelde denken, konden zonder bezwaar worden gevormd: het Finsch is rijk aan achtervoegsels met duidelijk omschreven functie. De verleiding lokte, om ook zuiver Finsche woorden te vinden voor die vele gemeen-Europeesche beschavingstermen, die zoo menige taal tot haar schade zijn binnen- | |
[pagina 207]
| |
gedrongen. Hetzelfde verschijnsel treffen we hier aan als in Noorwegen. Wanneer een schrijver der volkstaal zoo een internationaal woord overnam, hoonde men in het andere kamp om de armoede van de taal, die zoo met geleende veeren pronken moest. Dat men zelf niet anders deed, werd over het hoofd gezien. Een ‘kulturhistorisk roman’ was nu eenmaal een Zweedsche term van zoo respectabelen ouderdom, dat niemand durfde tornen aan het goed recht van zijn bestaan. Maar sprak een Fin van Kulttuuri-historiallinen romaani, dan was zoo een uitdrukking een bewijs van de armoede der Finsche taal. Welnu, met een term als sivistyshistoriallinen was een woord gevonden, dat van fierder nationaal bewustzijn getuigde dan het Zweedsche leenwoord zelf. Zoo werden de scheppers der Finsche taal tot een purisme gedwongen, dat soms van plooien noch schipperen weet. Alle Europeesche talen hebben termen als kultuurstadium, kultuurperiode, kultuurcentrum, kultuur-niveau; de Finnen hebben deze zonder uitzondering gewraakt en spreken van Sivistyskanta, sivistyskausi, sivistyskeskus, sivistyspinta; ze verrijkten daardoor hun taal zonder die te ontsieren. Of is het niet benijdenswaardig in de plaats van encyclopaedie of Konversationslexikon te lezen een goedrond, eenvoudig Finsch woord als sivistyssanakirja (woordenboek der beschaving)? Het vormen van zulke woorden was ten slotte nog een gemakkelijk werk vergeleken met dien anderen arbeid, dien vooral Lönnrot tot een goed einde heeft gebracht: het samensmelten der Finsche dialekten tot een gemeenschappelijke omgangstaal. Op zijn reizen door alle deelen van Finland had hij overal woorden verzameld en hun beteekenis vastgelegd; vooral het laatste was geen overbodig werk. Toen Castrén het plan opvatte de Kalevala in het Zweedsch te vertalen, moest hij eerst eene reis doen in Finland en Russisch-Karelië naar de plaatsen, waar die gedichten waren opgeteekend, om een verklaring van de vele volstrekt onbegrijpelijke woorden te zoeken. Die reis van 1839 | |
[pagina 208]
| |
heeft de vertaling mogelijk gemaakt, maar heeft ook bewerkt, dat vele van deze dialektische woorden voor goed in de algemeene taal werden opgenomen. Zoo groeide de woordenvoorraad steeds aan; in later tijd zouden Finsche schrijvers, uit Noord-Finland geboortig, een groot aantal woorden uit de daar gesproken taal aan het Finsch toevoegen. Het is de onvermoeibare Lönnrot, die het werk op zich nam dien woordenschat te registreeren. Zijn woordenboek, dat van 1866-1880 verscheen, omvatte ongeveer 160.000 woorden, dus een respektabel aantal, waarvan de beteekenis niet verminderd wordt door de omstandigheid, dat uit deze ruwe materie het onbruikbare nog moest worden geschift. Maar een taal is meer dan een optelling van woorden. Ook met een volledig vocabulaar schrijft men geen romans, maakt men geen gedichten, stelt men geen verhandelingen samen, als die woorden zich niet laten plooien tot den rhythmischen bouw van den zin. Het proza van die dagen is onnatuurlijk, stijf en stug; de zinnen loopen zoo traag en haperend, alsof die oude trouwe volkstaalwoorden nog niet kunnen wennen aan de pasgesmede kultuurtermen. Die nieuwgemaakte boekentaal miste nog de plooibaarheid, de smijdigheid en de nauwkeurigheid, die eerst een lange en innige beoefening aan een taal geeft. Innig is dan noodiger gebleken dan lang, want reeds een menschenleeftijd later heeft het Finsch die soepelheid verkregen, die noodig is voor een naturalistischen roman of moderne lyriek. Toch ziet men de taal nog altijd haar geforceerde ontwikkeling aan. De zuiver-Finsche termen voor moderne begrippen zijn lang niet altijd met takt gekozen; het gebruik van gelijksoortige achtervoegsels veroorzaakt eentonigheid, het opbouwen der woorden uit de elementen, die het begrip samenstelden, leidt tot woordmonsters. De aard der Finsche taal is daartoe reeds een der oorzaken, het gemak waarmee samenstellingen worden gevormd bevordert het euvel zeer. ‘Dagbladcorrespondent’ is naar onze begrippen een leelijke vakterm, | |
[pagina 209]
| |
maar wat is dat nog kort, wanneer we het vergelijken met het Finsche sanomalehtikirjeenvaihlaja, dat letterlijk beteekent ‘berichtbladbriefwisselaar’. Een grootere meegaandheid ten opzichte van internationale woorden zou misschien de taal ten goede komen. Maar het stijve, ietwat pedante dezer woordconstructies wordt rijkelijk vergoed door de rijkdom aan synoniemen, die de Finsche taal kenmerkt; vooral ook door het groote aantal woordvarianten, die de taal een klankrijke afwisseling geven. Ze kwamen de algemeene taal uit de verschillende dialekten binnendringen en een nuchtere wetenschap had hier zeker gesorteerd en gekozen. Gelukkig was Lönnrot dichter en de schrijvers zullen hem dankbaar gevolgd zijn in het bewaren van zulke nevenvormen; alleen met de hulp van deze was er met het stroeve boeken-Finsch wat te beginnen, alleen daardoor werd het tot spreektaal en tot kunsttaal.
* * *
De geest der romantiek heeft doen ontstaan en doen groeien de kultuurbeweging, die in Finland het nationaal besef wakker schudde. Die hartstochtelijke liefde voor het eigen volk, die mannen als Grimm en Asbjörnsen aandreef tot het verzamelen van alles, wat tot de volkskultuur behoorde, gloeide ook in Lönnrot. Hij gaat zelf den boer op om zich vertrouwd te maken met het leven en het denken van den eenvoudigen man uit het volk en hij keert terug met een rijken schat van onvermoede kunst; naar alle richtingen gaat zijn belangstelling uit, zijn energie kent geen grenzen. De eene publicatie verschijnt na de andere, en over de meest omvangrijke onderwerpen. In de meeste gevallen leggen deze uitgaven tevens den grondslag voor wetenschappen, die pas in de toekomst hun vollen wasdom zullen bereiken. Lönnrot is daarom het type van den geleerde uit dien zonnigen tijd der romantiek: meer verzamelaar dan onderzoeker, meer ontginner dan bebouwer. Maar wij, die in den tijd van den na-oogst kwamen, benijden die | |
[pagina 210]
| |
werkers in het maagdelijke woud der volkstradities; wij moeten hen ook bewonderen om het zegenrijke werk, dat zij ten bate van hun volk hebben verricht. Niet minder dan Lönnrot was Castrén wekker van het Finsche volksbesef; ook hij trok overal heen, tot aan de grenzen van China en de moordende toendra's van Siberië om kennis te verzamelen van het Finsche ras. Zoo werd hij de grondlegger der Finsche taalwetenschap en van het onderzoek der mythen en sagen. Snellman eindelijk is de derde, wiens naam de Finnen even dankbaar gedenken als die der beide anderen; hij was degeen, die in het politieke leven een plaats van groote beteekenis veroverde en dus idealen tot werkelijkheid kon omzetten. De redakteur van het dagblad, dat verboden werd omdat het de kiem van revolutie scheen te bevatten, werd reeds 17 jaar later senator. Door zijn persoonlijkheid beheerschte hij ook de binnenlandsche kultureele politiek: in 1863 werd door zijn toedoen de Finsche taal in volle eer hersteld; want zij werd gelijkgerechtigd verklaard met het Zweedsch in alle zaken, die rechtstreeks de belangen van de Finsch-sprekende bevolking raakten. Vijf jaar later was het senatorschap van Snellman weer beëindigd, de taalwet was zoo heftig bestreden, dat met de uitvoering twintig jaar zou worden gewacht: de Zweedschgezinden voerden een laatsten, heftigen, maar vergeefschen strijd tegen de Finnomanen. Maar in twintig jaar was veel veranderd. Snellman zelf kon het getuigen. Toen hij als senator de belangen van de Finsche kultuur tot in het hoogste regeeringscollege kon verdedigen, moet hij wel eens glimlachend zich de woorden van ontmoediging hebben herinnerd, die hij eens in de bitterheid van zijn hart had gesproken. ‘Ons ongelukkige volk is gedurende de lange eeuwen van vreemd bestuur vervallen tot een toestand, waarin het geen vaderlandslievend streven kent’, schreef hij uit het buitenland. ‘Dat er na 1809 geen enkele poging gedaan is, om dien drukkenden last van de schouders van ons volk te tillen, is wel het treffendste | |
[pagina 211]
| |
bewijs daarvoor, dat wij in werkelijkheid geen vaderland bezitten. De oorzaak van onze nationale schande is het ontbreken van een krachtigen volksgeest, en die volksgeest zal er nooit komen, zoolang niet onze eigen taal de taal der beschaafden geworden is’Ga naar voetnoot1). In 1860 is er overal in het Finsche land een frisch en krachtig leven. Er is belangstelling gewekt voor de Finsche volksoverleveringen. Er zijn scholen opgericht waar in het Finsch wordt onderwezen. Kranten en tijdschriften verschijnen in het Finsch. De volkstaal wordt steeds meer door ambtenaren gebruikt. En eindelijk: het Finsch is kultuurtaal, want het is bezig een eigen literatuur te krijgen, hoogste uiting van een geestelijk leven, dat den stempel van het Finsche volkskarakter draagt, maar tevens toegankelijk in voor invloeden uit het meer ontwikkelde buitenland. Het Finsche volk heeft zijn innerlijke kracht het schitterendst daardoor bewezen, dat het reeds in deze jaren een schrijver als Aleksis Kivi voortbracht. Hoe kort geleden was het nog maar, dat geen beschaafde Fin zijn eigen taal spreken kon, dat geen enkel boek van wetenschap of kunst de bruikbaarheid van die taal voor hoogere doeleinden had bewezen. Kivi schreef gedichten en tooneelstukken en romans; in het veel gesmade taaltje der boerenknechts openbaarde zich een geest, die zich aan Cervantes en Shakespeare had omhooggeheven en zielsverwant was aan Holberg en Rabelais. Ging ooit zoo oude wijn in zoo nieuwe zakken? De hongerwinter van 1867 op 1868 - in de Finsche annalen aangeteekend als de noodjaren - was het droevige begin van een droevigen tijd. De krachtige bloei van het Finsche volksleven dreigde snel te verwelken. In de politiek verdween de naam Snellman, en kwam die andere, die gehate van Von Kothen op. Deze man, luitenant-generaal en vrijheer, was vóór alles handlanger der Russische verdrukkingspolitiek - en hij juist werd | |
[pagina 212]
| |
benoemd tot chef der onderwijszaken. Finsch werd door hem met kracht bestreden: het verdween van het leerplan der scholen - Zweedsch werd gehandhaafd en gesteund, aan het Russisch werd een breede plaats op de onderwijsprogramma's ingeruimd. En al ontmoette deze politiek ook heftigen tegenstand zelfs bij de Zweedsch-Finnen, zij was toch noodlottig voor het Finsch, dat nu zich naar twee zijden te verdedigen had. Het was een harde proef voor het Finsche volk, maar doorstond het die, dan was het voor altijd gered. In de eenzaamheid van de uitgestrekte bosschen en heivelden, in de stilte van de dorpjes en gehuchten groeide langzaam en gestadig een krachtiger volksbesef, dat in de hoofdstad zijn doodstrijd scheen te strijden. Wie hier aan de toekomst van zijn volk soms vertwijfelde, kon troost en steun zoeken in de gedachte aan den grooten vriend van Finland, in het dorpje Sammatti. Want Lönnrot waakte en werkte; het woordenboek vorderde gestadig; hij maakte een nieuwe psalmberijming, bezorgde een nieuwen druk van de Kalevala, gaf de Finsche tooverzangen uit. Diezelfde bedrijvigheid was nu overal in Finland. De jongere generatie, die bezig is zich een plaats te veroveren, laat kranten en tijdschriften uitkomen, beoefent Finsche taalwetenschap en volkskunde, geeft populaire boeken uit, staat aan het hoofd van volksscholen, sticht een Finsche schouwburg en een Finsche opera en blijft voortgaan met het Finsch tot een rijk ontwikkelde literatuurtaal te doen groeien. De tijd zou niet ver meer af zijn, dat Von Kothen en soortgenooten voor goed hadden afgedaan en dat de rustig-ernstige geest van den Finschen boer de superioriteit van de Zweedsche kultuur tot de zijne zou hebben gemaakt. In 1880 is de zaak gewonnen. Dan is er een zoo groote groep van Finsche mannen, die op de hoogte staan van de West-Europeesche kultuur en zich in dienst stellen van de zuiver-Finsche volksbelangen, dat het kultureele zwaartepunt zich van het Zweedsche naar het Finsche | |
[pagina 213]
| |
deel der bevolking verplaatst. De literatuur gaat een periode van krachtigen bloei tegemoet door den mooien arbeid van een schrijfster als Minna Canth, van schrijvers als Aho en Linnankoski. De oude garde is verdwenen; Lönnrot sterft in 1884, hetzelfde jaar waarin de regeering nog eens een poging waagt, het Finsch als taal der ambtenaren te beperken. Maar wat beteekent zoo'n ijdele manifestatie bij ministerieel decreet, wanneer dit ook het jaar is, waarin Aho zijn novelle Rautatie (De Spoorweg) schrijft, een zuiver kunstwerk, waarin zich Finsche geest laat zien, bevrucht door het West-Europeesche naturalisme. Want van uit de Skandinavische landen had het realisme de Finsche literatuur veroverd; de schrijvers van deze jaren werken onder den invloed van Ibsen en Björnson, Brandes en Lie. Weldra ging Aho naar Parijs, om de literaire banden aan te knoopen met het land, waar van alle kunststroomingen de oorsprong en het verzamelpunt is. In het Oosten lokten Tolstoj, Gorki en Toergenjef; in het Zuiden bliksemde de geniale Nietzsche. Het verhaal van den taalstrijd in Finland is hiermee geëindigd. Wat er verder gebeurde is immers niet anders dan het gevolg van wat zich in 1880 aan het voltrekken was. En wat die ontwikkeling wilde tegenhouden, was ijdel pogen. In 1899 begint de zwarte tijd, waarin het Russische tsarendom het Finsche volk door een systematische politiek van onderdrukking wilde vermorzelen, maar in 1902 wordt desondanks het bevel uitgevaardigd, dat de ambtenaren de taal moeten kennen van het volk, te midden waarvan zij werkzaam zijn. De bevrijding in 1917 vond niet een onvoorbereid Finsch volk; het was zelfbewust, gestaald in jarenlangen taaien strijd, gerijpt tot een krachtig, onafhankelijk volksleven.
* * *
Een oud kultuurvolk als het Nederlandsche kent niet de smarten van zulk een strijd, noch de heerlijkheid van zoo een overwinning. Wij zijn geneigd, misschien, om | |
[pagina 214]
| |
dergelijke dingen met een vriendelijke, maar niettemin ietwat neerbuigende welwillendheid te aanschouwen; we herinneren ons dan met innig zelfbehagen den tijd, waarin ons eigen volk zichzelf bewust werd. Maar wat ligt dat ver en wat zijn wij oud. Zou dan dat jonge volk der Finnen in zijn glorieuzen strijd om geestelijke zelfstandigheid, ons werkelijk niets te leeren hebben? Zouden die voorbeelden van ijzeren wil en opofferende liefde voor ons zoo geheel overbodig zijn? Ik meen het tegendeel. Wanneer ik lees, hoe bovenmenschelijke inspanning het kost een onbeschaafd en achterlijk volk omhoog te heffen tot het niveau der Europeesche kultuur, dan kan ik mij niet voorstellen, hoeveel moed en volharding er noodig zal zijn, om ons Nederlandsche volksbesef niet verder te laten wegzinken in de poel van internationalisme. Wat kan een enkel man, hoe goed van wil, wanneer het heele volk hem verlaat? Maar wat vermag een volk, wanneer het niet een paar mannen telt, die de wakers van zijn eer en de bronnen van zijn kracht zijn? Toen Snellman in 1842 naar Finland terugkeerde, waren hem verlokkelijke aanbiedingen gedaan voor een wetenschappelijke positie in Zweden. Hij wist, dat er voor hem aan de hoogeschool van zijn eigen land geen plaats zou zijn; toch ging hij terug en was tevreden met de leiding van een lagere school in het stadje Kuopio. Getuigt niet van eenzelfde ontroerende opoffering het besluit van dien anderen hoogleeraar, om zijn wetenschappelijke publicaties voortaan uitsluitend in het Finsch te laten verschijnen; hij was daardoor dood voor Europa, maar leefde nu eerst voor zijn volk. De strijd voor idealen is nobeler dan die om het dagelijksch brood. Praktische politiek van economische strekking richt de blikken der menschen omlaag, niet omhoog. Ieder denkt nu meer aan het behoud van zichzelf, terwijl zichzelf te vergeten gebiedender plicht is. Het volk is gelukkig en benijdenswaardig, dat onder zijn geleerden en kunstenaars, zijn politici en onderwijs- | |
[pagina 215]
| |
mannen menschen kan aanwijzen, die in zoo eerlijken eenvoud hun heele leven wijden aan de toekomst van hun land. Wij merken maar al te bitter, dat bezit ontgoocheling brengt, terwijl het verwerven eens kracht en blijdschap beteekende. Maar de regeneratie van een volk wordt niet gewekt door een voorbeeld van elders, maar slechts door een drang van binnen. Wij zullen daarop dus geduldig moeten wachten. Ondertusschen wijst ons de taalstrijd in Finland op een plicht, die dichter bij ligt en gemakkelijker te vervullen is. De plicht, om onze eigen taal als de kostbaarste schat van onze geestelijke kultuur te beschutten en te verdedigen. Want het Nederlandsch maakt een moeilijke en gevaarlijke crisis door. We hebben vroeger een tijd van verfransching gekend, waarin onze beschaving tot laffe na-aperij verviel en onze volkskracht gebroken scheen. Nederlandsche kunstenaars waren er trotsch op Fransch te schrijven. Nu is het anders; we zijn wel zoo zelfgenoegzaam - is zelfbewust niet te fraai een woord? - om onze eigen taal niet te verwisselen voor een vreemde. Maar in deze eeuw van internationalisme worden de grenzen uitgewischt, die een fier en onafhankelijk taalbesef met kracht diende te handhaven. Onze taal wordt verknoeid door het klakkeloos nabauwen en naschrijven van wat buitenlanders ons voorzetten. Vooral Duitsche woorden en uitdrukkingen, nonchalant in een Hollandsch kleedje gestoken, kreoliseeren onze taal steeds meer en meer. Het is een gruwel sommige tijdschriften te zien, die zich met Duitsche wijsheid voeden. Wat vooral de technische literatuur - die van auto en motor 't ergst - in dit opzicht misdrijft, grenst aan het ongeloofelijke. Waar is de eerbied voor het Nederlandsch? In honderdduizenden van exemplaren brengen onwetende schrijvertjes hun wanstijl en hun wansmaak onder de oogen van het publiek. Het lagere volk, dat meestal juist het zuivere taalgevoel ongerept bewaart, waaruit nieuwe | |
[pagina 216]
| |
woorden en uitdrukkingen onophoudelijk voortkomen, dat volk spreekt nu ook van onhollandsche wanstaltigheden als kogellagers, water-bekoelde motoren en dergelijke. Maar het kwaad woekert ook hooger, besmet zelfs onze regeeringsbureau's. Ministers gebruiken een internationaal jargon, dat alle kultuurtalen eer aandoet, slechts de Nederlandsche niet. Waarom die minachting voor de eigen volkstaal? Zijn die vreemde vodden noodig om haar schamelheid te bedekken? Maar onze taal is niet arm, haar vermogen om zich door nieuwe woordvormingen te verrijken onverzwakt. Wie haar arm noemen, kennen haar niet of willen misschien zich verontschuldigen, dat zijzelf niet de moeite namen in de plaats van het vreemde woord te zoeken naar een goedrond Hollandsch. Het is prettig soms luchtkasteelen te bouwen. Ik denk mij Nederlandsche ministers, die in woord en geschrift toonden Nederlanders te zijn; Nederlandsche referendarissen en andere dignitarissen, die streefden naar zuivere taal; Nederlandsche dagbladschrijvers, die zich den tijd gunden hun schrijfsels van uitheemsche smetten te ontdoen; Nederlandsche intellectueelen die geen internationale modewoorden gebruikten. Ik zou zelfs denken aan een staatscommissie, die beproefde Hollandsche woorden te vinden voor de duizende uitingen van ons openbaar leven, die nu een onnationalen naam hebben. Maar dit zijn droomerijen. Wat werkelijkheid kan zijn, is dit: een paar Charivariussen, die zonder ophouden de fouten aan de kaak stellen, en een groeiend aantal jongeren, die den strijd tegen het taalbederf aanbinden. |
|