| |
| |
| |
Van 't land....
Door Carla van Lidth de Jeude.
De peereboom bij den put stond zwaar in de bloem.
In een stralenkrans van smetteloos wit, reikte hij naar den hoogen blauwen voorjaarshemel, en een zoete geur was om hem heen.
De bloei was een belofte dit jaar......
In dikke trossen zat de bloesem om het hout geladen. Je zag 't zelden zoo, dacht Berendse, met stille voldoening opschouwend in de witte weelde boven zijn hoofd.
‘Zoo'n boom, die bloeit, vol bloeit, da's ieder jaar mooier’, had hij tegen de vrouw gezegd, en in den lichten avond, stond hij voor z'n pleizier tegen den steenen rand van den put geleund, op te zien in z'n peer.
Zóó zag 't geen stadsmensch.
O, ze waren er bij hoopen geweest, de vreemdelingen uit de steden, die iedere lente terugkwamen. En wel nieuwe erbij ook. Het werd alle jaar drukker, met fietsen en met auto's. In volle vaart had hij ze langs de smalle wegen zien stuiven, boomgaard op boomgaard voorbij. Heel het vlakke land stond nu immers vol van witte bloesems, en hij had er zat gesproken, die er over roemden zoo mooi als ze 't gevonden hadden.
't Kon best wezen, dat zulke lui 't mooi vonden, 't
| |
| |
was ook een weergalooze pracht nu overal, maar wat gaf hij er om, als je 't allemaal op ééne middag zien moest? Dikwijls als 't nog te vroeg, of eigenlijk al te laat was - zoo precies konden ze dat ook al niet afpassen - de kersen b.v. waren in een keer weg geweest van de jaar...... Nee, daar had hij niets mee op.
Vlak bij huis moest je ze hebben, dat je ze goed in 't oog houden kon, en dan zoo zachtjes in je eentje er eens door heen kuieren, als 't avond werd, en je hadt den tijd......
De boomgaard achter z'n huis had het prachtig gedaan, als t'r nu geen vorst of andere scha meer kwam, zouen er zat kersen aan komen...... Peren ook goed tot nog toe......
......D'r waren goeie soorten bij...... Appels moesten nog komen...... 't Begon al hier en daar.
Hij had er wel gehoord, die de appelbloesem nog 't mooist van alles vonden.
Hij gaf er niet om......
Hij had maar schik van z'n peer. Z'n eigen boom, die hij zelf gepoot had, toen hij 't hier gepacht had, zoo een, die je ieder jaar grooter had zien worden; daar je mee oud geworden was, om zoo te zeggen...... En die 't nu weer deed, dat je er zelf versteld van stond.
Hij kon er niet genoeg naar zien.
Hij had 'm ook netjes verzorgd altijd, beste mest erbij gelegd ieder jaar, en goed gesnoeid...... Hij bedacht het met stille trots. En nu deed de natuur de rest. Een goede dertig gulden maakte hij er van den herfst wel van, dat zou je zien.
't Waren beste late stoofperen.
Bedachtzaam ging de pijp naar z'n anderen mondhoek.
't Was toch een mirakel.
Er voer onbewust iets van ootmoedige erkentelijkheid door z'n denken, een stilstaan bij 't wonder, uit het werk zijner eigen handen gegroeid, dat zich in de klare berekening van zooveel guldens 't machtigst aan hem openbaarde.
| |
| |
En hij zag nog eens met schuwen eerbied bijna, naar z'n boom op, en naar den ijlen hemel erboven.
Hij kon toch zoo staan prakkezeeren, dacht hij zelf. Bij de klik van het boomgaardhekje zag hij om.
't Was Aart, de oudste van z'n jongens, die thuis kwam van 't werk. De blauwe koffiekruik en 't boterhammenzakje hingen uit zijn wijden jaszak naar buiten, en hij droeg z'n spade over den schouder. Hij had werk aangenomen bij een ander, deze lente, 't zat er niet meer aan, de jongens thuis te houden, en hijzelf had het wel afgekund met Dries, de tweede, die al veertien werd. Tegen dat de kersen er waren, kwam Aart weer vrij. Het was tegenwoordig wat te zeggen, om de boel aan 't loopen te houden......
Aart had de spade in 't schuurtje onder den berg geborgen, kwam nu om 't huis heen, weer op zijn vader toe.
‘Mooi weertje,’ begroette Berendse hem in 't voorbijgaan.
- Ja,...... nog te schraal in den wind, vond de jongen. - 't Kon best vriezen vannacht.
- Ik geloof 't niet.
Achter elkaar gingen ze de lage keuken binnen, waar 't al donkerde onder de bruine balken, boven de tafel, in den schoorsteenhoek.
Leida, met den schoonen bonten schort van 's avonds, voor, stopte er de kousen tegen 't vensterglas gedrukt. Ze zag niet op, toen de beide mannen binnenkwamen.
In de kamer kleedde moeder Bart en Janna uit. Het kleine meisje rukte haar hoofdje vrij uit de dikke grijze borstrok, die moeder langs haar bloote armpjes omhoog stroopte, en vloog op den vader toe.
Hij tilde haar hoog op in z'n armen. Z'n bewegingen waren zacht, als 't goedig gebaren van een reus, en in z'n zware stem was 't gebrom van een liefkoozing, toen hij 't kind tegen zich aan vleide.
- Kom dan, dan mag ze bij me komen zitten, he......
| |
| |
Doch de moeder maakte tegenwerpingen, en hij suste goedig weer, 't tegenstribbelende kind:
- Eerst de nachtpon aan gaan trekken, gauw, dan mag je de pap bij mij komen eten.
Op zijn kousenvoeten dreunde zijn stap zwaar door de kamer, waar hij z'n jas uittrekken ging, en een betere pet opzetten......
In de keuken stond zijn eigen stoel bij den kachel klaar, en hij liet er zich welbehagelijk in neer. Als 't avond was, en 't werk aan den kant, hield hij van z'n genoegelijk uurtje rust, al de jongens om zich heen.
Met den wijden zwaai van z'n geweldige voeten, vlogen de twee kleine oranje katten, die op den keukenvloer speelden, onzacht naar den anderen hoek van de keuken. Schrikachtig bleven de diertjes achter den houten stoof in elkaar zitten.
Hij lachte daverend.
Maar Neeltje die over de tafel geleund, in een boekje van school stond te lezen, was met een luiden kreet van verontwaardiging meteen bij ze onder de tafel, en legde ze beide in 't holletje van haar schort, om ze naar den deel te brengen.
- Wat doe je ook met die leelijke dingen in huis?’ bromde hij goedig, toen 't kind hem, met wantrouwenden blik voorbij ging om de poesjes weg te brengen.
Zulke leelijke katten, 't was nog schande dat ze er rondliepen, en te eten kregen. Hij had al dikwijls gedreigd ze te zullen verzuipen, maar hij liet het om Neeltje, die er zoo bar mee ophad; en nu waren ze eigenlijk al te groot......
Door de achterdeur kwam Neeltje weer binnen, gevolgd door Dries. Aart, die z'n eigen opgeknapt had, stak z'n beenen door 't zolderluik, en daalde van den ladder, weer in den kring der huisgenooten, neer. Van buiten kwam Betje, de tweede dochter, die boodschappen was wezen doen in de buurt......
Ze vulden met 'r allen de heele keuken. Zeven waren ze, behalve nog de kleine Teunis, die binnen in den wagen
| |
| |
lag te slapen. Vader en moeder erbij was negen......
Als moeder 't niet zoo netjes had weten te schikken altijd, zouen ze stoelen te kort gekomen zijn, maar nu hadden ze allemaal, d'r eigen plaats. Dries op het schuine trapje, tegen de kelderdeur, dat met drie treedjes naar 't opkamertje voerde, Bart op den stoof tegen moeders eigen stoel aan, en Jannatje at geregeld de pap op de knie van vader.
Zijn hand streek zacht langs 't kale bolletje op en neer, dat hij Zaterdags, als tie z'n eigen geschoren had, gelijk met dat van de jongens kort hield.
Moeders rappe blik van bedrijvige vrouw, die gewend is aan een groot gezin, zag goedkeurend de gezichten langs, tegelijk dat ze haar breiwerk uitrolde en de naalden schikte.
Neeltje had ook al d'r eigen kous. Iederen avond na school moest ze een paar naadjes doen...... Ze had er wel niet veel lust in, maar moeder reikte haar 't breiwerk over tafel toe.
Leegzitten kon je altijd nog......
't Kind nam in gewoonte van gehoorzaamheid, 't werk gewillig over.
Betje had den bak met aardappelen op schoot genomen, en begon ijverig te schillen, als iederen avond.
Bij 't raam, zat Leida nog altijd over 't verstelwerk gebogen.
Zoo was 't goed.
- Pas op, jongens......! Moeder's blik gleed in verteedering, even, naar grooten blonden Dries, die stoeide met kleinen Bart. Bart, in z'n nachtkleeren, rolde als een bal over den stevigen grooten broer heen. Hij liep hem zoowaar op z'n bloote voeten over den steenen keukenvloer achterna, maar moeder riep hem kwaad, terug.
Moest hij z'n voeten nóg zwarter maken?
Ze had toch al genoeg met hem te doen, om hem schoon te krijgen, eens in de week, als hij de tob inging.
Op vaders knie was Jannatje ingedommeld. Het
| |
| |
groote kale kinderhoofd knikkebollend op het smalle lijfje, zóó droeg moeder haar naar de bedstede in de kamer, waar zij in een houten kribje bij vader en moeder sliep.
Behoedzaam, met haar groote handen, de bedstede deuren van buiten aanduwend, tot ze kwamen te staan op 't kiertje van iederen avond, dat een lichtstreep liet in de donkere ruimte daarbinnen, stond vrouw Berendse, een oogenblik in stroef nadenken, bij de stoel met kinderkleeren.
In haar grof van lijnen doorsneden gelaat, stonden de oogen diep, donker, als 't glad gekamde haar, en een trek van zorg was om haar strak gesloten mond. Heel de gang door 't leven was haar één zorgend denken geweest, van dag op dag, dat het immer weerkeerend handenwerk beslag op haar legde, haar niet den tijd gunnend, aan de groote dingen toe te komen. En 't hoofd erbij houden, dacht ze vaak, dat moest je. Als je zooveel kinderen groot te brengen had, en ze allemaal d'r brood geven wou......
Zoolang ze klein waren, als Jannetje, of dat wurm hier in de wieg, was 't niets, - al had ze wel op haar tijd gezucht, om wéér zoo'n kleintje erbij - maar de gróóten, daar kwam 't op aan......
Dat gaf de meeste zorg.
Vader wou ze maar 't liefste allemaal thuis houden. - D'r is werk zat voor allemaal, zei hij - doch in moeders hoofd, vol van bekommerde gedachten, leefden andere plannen.
't Ging ze niet best de laatste jaren.
Van den boel hier overnemen, dat het hun eigen werd, kwam niets voorloopig......
Aart hadden ze er al uit moeten doen, van de lente, dat ie wat inbracht, en nu zou Betje......
Vader wist er nog wel niets van, maar de groote dingen had zij altijd alleen beslist.
Weer zag ze zichzelf tegenover de twee net gekleede dames, zooals ze dien middag met ze gezeten had, in
| |
| |
deze zelfde kamer. 't Bezoek had haar wel wat overvallen, maar ze wist zich met een schoone schort, altijd knap voor te doen. Zinderlijk was 't altijd bij haar, bedacht ze met voldoening......
Ze waren om één van 'r dochters gekomen, en ze had gelijk Betje laten roepen......
Zóó van de tob was ze aan komen loopen - 't kind was net aan de wasch geweest - met hoog opgestroopte mouwen. Alleen 't springerige haar had ze in d'r haast wat glad gestreken, omdat moeder Bart had laten zeggen, dat er volk binnen was.
Ze had de vreemde dames best aangestaan, dat voelde moeder dadelijk al wel, en rustig, had zij zelf weer 't woord van Betje overgenomen, die verlegen, groote meid als ze was, maar tegen den muur geleund, bleef staan, en enkel ja en neen zeide, op de secuur tot haar gerichte vragen.
Nou ja, beter dan te vrij, dacht ze altijd maar, en ze zagen hier in den boomgaard ook niet veel......
Een beetje terughoudend was ze gebleven, al juichte haar hart, om dezen goeden kans voor Betje, die wel een dienst gebruiken kon.
......Ze zou haar best doen bij vader, omdat ze de familie van mevrouw al zoo lang gekend had, maar ze kon Betje anders slecht missen, vader zou er niet van willen hooren......
Vriendelijk waren de dames heengegaan, wegglimlachend haar aarzeling. Ze moest maar niet langer bedenken......
Tot de deur had ze ze begeleid. Haar donker gezicht vriendelijk van beloven: ze zou 'r met haar man over spreken.
Tafeldienen, dat kon Betje niet, daar moest mevrouw geduld mee hebben......
In haar bevangenheid van thans, voelde zij scherp opeens dit groot tekort in Betje's kundigheden. En bezwarend duidelijk werden op eenmaal ook, de op 't
| |
| |
laatste oogenblik nog eens nadrukkelijk herhaalde eischen, der vreemde dame.
Witte schorten...... daar was mevrouw op gesteld...... En een zwart japonnetje......
Hoog rezen de kosten van al die benoodigdheden...... Och, ze had nog wel wat katoen liggen, en Leida naaide vlug...... Dat zou misschien nog 't ergste niet wezen......
Maar had zij niet te hoog opgegeven, van wat Betje kon? Enkel maar 'r ruwe werk, dacht ze beschaamd, nu. In een dienst kwam heel wat meer kijken.........
Och wat, het kind was goed van wil, het zou wel wennen, het moést wennen. Betje moest er uit, dat had ze immers al zoo lang bedacht, 't was alleen, dat dit onverwachte haar nu wat overvallen had......
Met haar bedachtzamen tred van wat ouder wordende vrouw, ging ze naar de keuken terug. Ze hadden er al op haar gewacht, en stil, met haar stroeven trek van ernst op 't gezicht, begon ze de papborden vol te scheppen, die Leida vast uit de kast gehaald had.
Zwijgend aten de ouderen. Joelend en snaterend de jongsten: Aart en Neeltje en Dries, die maar niet uitgestoeid konden raken.
Toen was daar moeders stem, en opeens zwegen ze allen, en luisterden oplettend, want er was iets ongewoons, al roerde moeder schijnbaar achteloos de lepel door 't heete bord, en zagen haar oogen onverschillig het lage ruitjesvenster uit, in het omgespitte bloemenhofje, waar de schemering viel.
- Ze zijn vanmiddag om Betje geweest......
De sobere aanhef liet voor geen van allen aan duidelijkheid te wenschen over.
Om Betje geweest......
Niemand zei wat.
Alleen Bartje, met de ellebogen van z'n versleten jasje op de tafel geleund, combineerde plots iets, en in z'n trots van er meer van te weten, barstte hij juichend uit:
- Twee mooie dames! Ik heb ze gezien!
Doch op 't zelfde oogenblik verdofte zijn blijdschap,
| |
| |
en hij zweeg, onder 't onheilspellend voorgevoel opeens, dat die rijke dames de macht hadden, iets aan Betje...... Zijn Betje, die hem vertroetelde...... Ze zouen 'r toch niet komen halen?
Betje zelf, met hoogroode kleur, de rustende handen slap leunend op den aardappelbak, had van moeder snel naar vader gezien, die stug doorlepelde.
Omstandiger thans, deed moeder 't verhaal van de beide dames, familie van den notaris, waarvan de een in Amsterdam getrouwd was, en zoo'n zin had in Betje......
Onwillekeurig sloop iets van gepasten trots, om deze onderscheiding, in haar mededeelingen door......
Doch Berendse, opmerkzaam geworden, barstte kwaad op eenmaal uit:
- Amsterdam?? Ben je gek geworden? Dacht je, dat ik een van mijn kinderen naar Amsterdam zou laten trekken?
- Stil nou vader, maande Leida, die er van moeder meer van wist.
- Amsterdam is zoo kwaad nog niet, kwam 't droog en onverschillig van Aart, die nooit veel zeide en daardoor aan zijn oordeel een bizonder gewicht, in huis, verleende.
En moeder, even van de wijs gebracht, door die uitbarsting van vader, sneed, steunend op den bijval dier beide oudsten, heftig meteen af:
- Op het dorp krijgen ze geen van mijn kinderen. Dat hoeven ze niet te denken......
- Maar wie zeit, dat ze dienen mot? Hier kan ze blijven, en 't werk doen, en meer leeren, en gezonder blijven, dan daargindsch, waar ze fratsen krijgen, en linten dragen...... en meer van die gekheid......
Buiten adem hield hij op. Hij was niet gewend, zooveel achter elkaar te praten en in verslagenheid voer z'n hand door de gele haarvlokken, op z'n achterhoofd. Wat deden ze hem onbehagelijk, uit z'n vredige stemming te halen?
Hij moest het niet, dat geklets. En hij wou Betje niet missen. Zoo'n flinke knappe meid...... En goed voor
| |
| |
't werk...... Alles kon ze...... En die zouen ze d'r uit doen, om 'r door een ander te laten bederven?...... Wou de vrouw d'r eigen dan kapot werken, zeker, als ze de meisjes het huis uitsturen ging......
Van ergernis schokte z'n zwaar lichaam recht overeind, in den stoel, z'n leege bord schoof hij ruw van zich af, dat de lepel over de tafel rinkelde, en Bartje, geschrikt, van hem wegschoof.
- 't Zal niet gebeuren.
- En ik doe 't graag. Ik heb geen zin langer in 't boerenwerk...... Verrast zagen ze allen om, naar Betje, en in sprakelooze verbazing staarde Berendse, even, in de groote grijze oogen, die zijn eigen waren, en hem over tafel fel aanzagen, thans...... Wou ze weg, wou ze zelf weg?
- Wat hebben ze je in 't hoofd gehaald, kind?
Door z'n kwaadheid schoot iets zóó onuitgesproken smartelijks opeens, bij de gedachte dat ze hem zijn Betje afnemen zouen, 't kind waaraan hij hechtte onbewust, als 't stukje opgeruimdheid, en gezondheid, onmisbaar in zijn leven, - dat het hem knauwde in zijn lijf. Hij schrikte er zelf van. En tegelijk wist hij: ze zouen 't doen, 't hielp niets of hij er zich tegen verzette......
- Gèk benne jullie allemaal, gèk......
Z'n eigen stem klonk hem gesmoord. Met een ruk stond hij op, stiet zijn stoel tegen den gewitten muur, om zich den weg naar den deel te banen.
- Ga mee naar 't keuje kijken, 't kan best wezen, dat ie jongt van den nacht, gebood hij in 't voorbijgaan, Dries.
Zwijgend volgde de knaap.
In de verslagen stilte, waarin Leida de papborden in elkaar zette en Betje, na de opwinding van al die verschillende gewaarwordingen, stil neerzat, zei moeder enkel:
- Ik heb zelf ook gediend, en ik ben er niet slechter van geworden.
| |
| |
- Jullie kunt mij best missen...... knikte Betje, staaroogend, in gedachten.
- Ik kan ook wel gaan,...... 't komt er voor de een of de ander niet op aan...... onderstelde op eenmaal Leida, en zelf voelde ze 't bloed naar haar wangen stijgen, om het stoutmoedige van dit voorstel, dat häär, de stugge, bloedarmige oudste, op eenmaal gelijkstelde met de in alle opzichten meer bevoorrechte jongere zuster.
- Gij?...... verbaasde Betje.
Aart stiet een kort gegrinnik uit.
- Nee, besliste rustig moeder, zonder zich rekenschap te geven. Als t'r één gaat, gaat Betje.
Leida zette zwijgend de klompen bij elkaar, om te schuren, morgenvroeg.
Natuurlijk viel de keus op Betje. Het was immers heel gewoon, en ze begreep zelf niet het zonderling verlangen, dat haar na het bezoek van die dames, en de ongewone besprekingen daarna, had opgezweept, en gevoelens bij haar gewekt, die zij tot nog toe, in de gelijkmatige plichtsbetrachting van iederen dag, niet had gekend.
Voor 't slapengaan polste zij nog eenmaal Betje:
- Ga jij graag naar Amsterdam?
- Ik wel.
Betje lag op haar kussen, 't schemerig opkamertje in te zien, waar Leida treuzelen bleef, bij de kast. Het was slecht opschieten, in den donker, 't was later dan anders geworden vanavond, en met de lente gaf moeder geen eindje kaars meer mee naar boven.
- Kom je d'r niet in? noodde Betje, tot slapen geneigd, doch toen zij naast elkaar in de diepe bedstede lagen, bleef voor beiden de slaap uit.
In het varkenshok waakte Berendse. Ze hoorden hem den ladder opstommelen, om Aart te roepen...... Zeker had hij hulp noodig......
Toen het gebrom van hun stemmen weer verstorven was, werd het stil. Alleen in den boomgaard, blaatte van tijd tot tijd een schaap, en door de lichte boomtoppen, voer de suizing, van den lentewind.
| |
| |
- Dieje met de witte pluiskes op den hoed, vond ik de aardigste, zuchtte Betje halfluid, zich omwerpend onder 't dek.
- En moet dat de mevrouw wezen? vroeg Leida, van dezelfde dingen vervuld.
- Nee, schudde Betje. Krek de andere.
- In de volgende dagen werd het lot van Betje beslist.
Moeder had zich 's middags na 't eten met 'r beste hoed, en d'r Zondagsche mantel aan, op weg naar 't dorp begeven, om bij den notaris, naar diens zuster te vragen. Toen zij thuis kwam, warm en moe, deelde ze kort mee: 't was klaar gekomen met mevrouw, en was gelijk aan 't afscheppen van den boter gegaan.
Doch 's avonds na het boterhameten, alleen met Leida en Betje, had ze met een glans van voldoening de huurpenning voor den dag gehaald, en Betje plechtig uitgeteld op tafel. De meisjes had ze toen ook verteld, wat den baas niet weten mocht: Hoe mevrouw nog aangeboden had, drie maanden loon vooruit te geven, om de onkosten van de kleeren, doch hoe zij dat had afgeslagen. Zóó krap zat het er bij hun nou nog niet aan......
- Néé......
Onwillekeurig had zich iets van moeders trotsch verweer aan de meisjes meegedeeld, zooals ze daar, stil en ernstig, voor ze stond, in de lage, donkere keuken. Moeder die zelf ook bij de grootelui gediend had, en zoo goed wist, wat paste, en niet paste...... En eigenlijk een beetje te grootsch geweest was, voor een huwelijk met vader.
Doch over die stemming van 't oogenblik, viel de helle vreugd, meteen, van Betje, toen moeder met een handbeweging 't geld dat tusschen ze inlag, naar haar toeschoof:
- Daar kind, 't is voor jou......
Het was een grof woord van de jongens, dat Betje
| |
| |
ontsnapte, van pure blijdschap, en verrassing. Ook Leida's bleeke wangen werden helrood op eenmaal......
- De helft mag gij,’ stak Betje, edelmoedig, de hand uit.
Doch Leida weerde vastbesloten af:
- Ben je mal kind, moeder het het je zelf gegeven, 't is voor jou.
Betje, stralend, hoorde niet naar moeder, die doorpraten bleef:
- De eerste maal, dat je nou je loon beurt, mot je 't allemaal afgeven, hoor, tot de kosten betaald zijn. Later zullen we dan nog wel 's zien...... En netjes oppassen, hoor je......
- Ja, moeder.
Ze vond het alles goed, woog slechts in haar hand, de vijf losse guldens, en dan nog twee zilverbons van twee vijftig erbij......
Zooveel had ze nog nooit op ééne keer gehad, en opgewonden telde ze uit: Zoo'n hoedje met blommekes voor Janna, voor den Zondag, moeder, zou dà kunnen? En een paar nieuwe pantoffels voor vader......
- Leg 't nou eerst nog maar wat weg, maande moeder met haar stroeven glimlach. Maar ze was toch in een goede stemming gekomen, en met 'r kousen op den houten stoof - de voeten deden haar nog zeer van die knellende schoenen, die ze niet gewoon was - deed zij verhalen van den tijd dat zij zelf had gediend. Lang geleden, maar zij wist het alles nog haarfijn, haalde kleine voorvalletjes op, die Betje ten voorbeeld wezen konden......
......Betje, duizelend van plannen, hoorde die verhalen aan, en knikte toestemmend bij de vermaningen, haar gegeven. De verwachting, om al wat zij ging beleven, en de ongebreidelde rijkdom, die haar deel zou zijn, - het loon, zie je, dat was niet te vergelijken met uit die dagen van moeder - steeg haar tenslotte als een lichte roes naar het blonde hoofd.
Op de melkvaten schuurde ze, dat ze blonken als
| |
| |
een spiegel, en uit haar halfgeopende lippen brak schallend een versregel naar buiten......
Toen vader van het werk kwam, verstomden de gesprekken......
In den kelder, waar ze de nap met versche boter neerzette op den plank, hoorde Betje moeder tegen vader praten over de centen...... Wat vader zeide, verstond zij niet......
De centen moesten het goed maken, bij vader, dat begreep ze wel, en spontaan, in haar verlangen, dat vader er nu ook maar mee ophebben zou, wipte ze de steenen treden van 't keldertrapje weer op, naar de keuken, en 't geld van 't smalle schoorsteenplankje boven den schouw grissend, hield zij 't hem triomfantelijk onder z'n neus.
- Kijk nou 's hier, vader! dat he 'k nou alvast verdiend! Nou krijg je een paar mooie nieuwe pantoffels, want die oude zien d'r uit, dat het schande is!......
- 't Is wat moois met jou, wat moois, schudde hij enkel. Hij kon d'r nog niet veel van hooren.
Na die eerste uitbarsting, was hij, wantrouwig, omdat de anderen er van zwegen, nog een paar maal begonnen-... Hij had gemopperd en gescholden, in den grond voelend dat hij 't op zou moeten geven. Ze dreef het door, en in gewoonte, had hij gebukt voor 't overwicht van z'n vrouw......
Het was niets dan domheid en halsstarrigheid van hem, had ze verweten. Voor Betje was dit een prachtige kans om vooruit te komen. Konden ze 't soms niet gebruiken? en voor 't werk hield zij Leida nog, en Neeltje, die komende maand van de school afkwam......
Hij had niet veel kunnen zeggen. Neeltje was een schriel ding, dat alles nog leeren moest...... De vrouw moest het dan ook zelf maar weten...... En hij verkropte in z'n eigen het verdrietige gevoel van Betje te zullen moeten missen, dat hem sneed door den ziel, zoo dikwijls hij haar aanzag, of 't werk zag doen, met 'r sterke jonge armen, haar frisschen lach. Zóó als die meid toch
| |
| |
lachen kon! 't Was of er iets open bloeide in z'n eigen hart......
Op zijn plaats bij de tafel zakte hij neer, en van zelf reikte zijn hand naar Jannetje, 't speelsche kleintje, dat hij naar zich toetrok. Jannetje met de blauwe lachoogjes, die dicht tegen vader aangeleund kwam staan...... Hij boog zijn groot hoofd naar omlaag, en met zijn zakmes, sleep hij punten aan een bosje dunne houtjes, waarmee Jannetje heel den dag gepeuterd had......
Nooit was hem 's avonds als hij thuis kwam dat geknutsel te veel, met een spijker of een touwtje deed hij wonderen voor de kinderen, en zelf had hij er schik van, als iets dat kapot was, op die manier weer gemaakt kon worden......
Doch vanavond wou 't niet komen, en hij schoof ten slotte 't kind in ongedurigheid van zich af, en liep terug naar de deel, waar hij Betje bezig wist, met het melken van de geit.
Met langzame, zorgvuldige streken, begon hij den vloer bij te vegen en hij bedacht onder 't werk, dat ze nu van den herfst, de oude geit maar opruimen moesten. Betje had 'r altijd graag willen aanhouden, maar ze kregen toch van de koeien melk zat, dat er wat afgehouden kon worden voor eigen gebruik...... En 't was alweer minder werk...... Ja, zoo zou 't met alles gaan, in 't vervolg......
Gramstorig schopte hij tegen den grooten mand, waarin, in een donker hoekje, een kip te broeden zat.
Het dier klokte kwaadaardig op en verschrikt, zag Betje achterom.
- Denk om de kiep, vader.
- Gij, gij zult nou wel wat anders te doen krijgen, dan op de kuikens te passen, en de geit uit te melken, schamperde hij.
- Licht wel, beaamde Betje, zorgeloos overeind komend, met de kom met melk in de hand.
- Kijk ie toch 's geven, vader....
- Ik doe er d'r maar uit, van 't najaar, als gij weg zijt......
| |
| |
Nu floerste 't even voor Betje's heldere blik, en nadenkend streek ze, met de hand, langs de smalle ruggegraat, van 't dier.
Zoo'n beste was 't altijd geweest, zoo'n beste geit......
- Je mot 'm er niet uit doen, zei ze enkel, Dries kan d'r voor zorgen......
Tusschen de leege palen, waar 's winters een paar koeien stonden, stapte ze voorzichtig met haar volle kom naar voren, hoog oplichtend de beenen, over den houten voerbak, heen.
Uit de donkere stalruimte zagen de melancholieke geitenoogen haar starend achterna, de onderkaak bleef schuiven, heen, en weer, in verlangen...... Het stukje brood, dat hij gewend was, te krijgen, op dit uur, was uitgebleven, en de keukendeur viel dicht......
Zwijgend bergde Berendse de bezem bij 't gereedschap in den hoek. Z'n zware ellebogen steunend op de onderdeur, ging hij uit staan zien, over 't achtererfje, waar overdag de kippen scharrelden, en de boomgaard daarachter, waar 't al schemerig werd, onder de boomen.
De verte was dun en grijs, en in de weien bloeide een overdaad van gele boterbloemen......
- Ze gaf d'r niet veel om...... hij geloofde niet, dat ze er veel om gaf. Zoo dee 't de jonkheid, die viel alles even gemakkelijk, als je ouder werd, dan begon je te piekeren, en te tobben, somwijlen......
Hij haalde lang aan z'n pijp.
Van den heg, haalde Leida 't waschgoed binnen, en zij gaf, stuursch, geen antwoord, toen hij haar toeriep, dat ze de kousen tellen moest...... De wind had ze vanmiddag heel 't veld over gejaagd, waar hij aan 't aardappelpooten was geweest......
De zware mand met goed, tegen haar tenger lijf drukkend, ging ze hem voorbij, 't huis weer in. Over de deur geleund, bleef Berendse wachten op Aart, die laat was, vanavond.
| |
| |
| |
II.
In een lange rij van drukke dagen, dat de arbeid onverpoosd beslag op hen gelegd had, van den héélen, vroegen ochtend, tot den langen lichten avond toe, was de zomer een heel eind heengekomen......
Enkele nalaters uitgezonderd, was de kersentijd voorbij. Er was hard geklaagd onder de boeren, duur waren ze geweest om aan te komen, heel duur, en toen had het weer ook al niet meegeholpen...... Te groote warmte in den beginne, en toen ineens veel nat en wind...... in enkele dagen waren ze toen gedaan geweest......
Wat zwarte zaten er nog hier en daar.
Met het plukken was veel geld verdiend......
Berendse had het nogal goed gemaakt. Hij was tevreden, op tijd alles eraf gehad, en nogal getroffen met de prijzen......
In den boomgaard, waar dagen lang drukte en bedrijvigheid had geheerscht, rond den langen houten disch op schragen, van den vollen voorraad rood en sappig fruit overstort, was het stil geworden, weer, nu de plukkers gedaan hadden. Bij het hek wentelde het varken zich in de kapot gereden grond, en van den wind bewogen, flodderde mistroostig hoog in den top der boomen, het schrikaanjagend overblijfsel van een der vele lappenspooksels, die er gehangen hadden om de brutale vogels te weren.
In 't vertreden gras, dwaalden Bart en Jannetje, in gewoonte van de laatste weken, nog zoekend onder de boomen rond, maar de aardigheid was er gauw af, nu. Bartje's stem was heelemaal weg, hij had zich heesch geschreeuwd tegen de spreeuwen. Iederen ochtend om drie uur wou die al op, als hij moeder op hoorde staan, om koffie te maken voor de mannen.
In de vroegte waren de vogels 't lastigst...... en van vader had hij een mooie ratelaar......
Met opgestapelde manden reden de mannen de volle wagens naar de veiling...... het was een drukke tijd
| |
| |
geweest...... het afwegen, deed Berendse zelf, en Leida hielp met uitzoeken, als ze den tijd had...... Doch ze deed het niet graag, zond Neeltje in haar plaats, den boomgaard in......
Die was willig en gauw, maar wat een min ding nog...... wat een vingertjes had dat kind......
De jongens waren aan 't maaien nu, een half uurtje van huis...... Berendse zelf scharrelde zoowat tusschen de aardappelen, en de bieten; met het natte weer van de vorige week, was t'r weer veel onkruid gegroeid. Met den hak werkte hij 't er uit, hier en daar, en terwijl hij bezig was, trokken langzaam de beelden door zijn hoofd.
Wat 'm al niet door de gedachten ging, als bij zoo stilletjes, alleen, aan 't werk was, op den wijden, zomerschen akker...... 't Was een wonder eigenlijk dat bij een mensch het denken nooit stil stond, dat kwam en ging daar van binnen, maar ongevraagd zoo door......
Daar hadt je de kersentijd, waar z'n gedachten eerst bij hadden getoefd, dat was met den appelpluk, almee de drukste tijd van 't jaar...... Voorbij alweer, dat ging en kwam, zoo alle jaren, en ongemerkt, voerde 't je voort in den stroom der dingen...... De winst schikte nou nogal van de jaar...... Vanzelf kwam hij toen op 't varken, waar ze zoo mee getobd hadden, dat had een schadepost kunnen worden! De veearts had ie er nog bij moeten halen, en dat deed hij niet licht, veel geld kostte 't je, die heeren, en d'r aan veranderen konden ze toch niet veel...... Ditmaal had hij 'm netjes weten op te knappen anders, en dat was goed ook...... Voor 't fokken was 't een beste, en de keujens waren duur vandaag......
Gelijk met de laatste toom was Betje gegaan......... Dat was me een ochtend geweest...... Geschrouwd had me die meid, geschrouwd, toen het op weggaan aankwam, en Leida en Bartje, allemaal waren ze overstuur geweest, alleen de vrouw had 'r eigen zoo kalm weten te houden, - 't went wel, 't went allemaal wel, had ze gezegd, - alleen de reis - daar had zij 't nu maar over.
| |
| |
Hij zelf had 'r naar 't spoor gebracht, omdat ie toch ook met keujens naar de stad moest. Hij had 'r wel graag willen brengen, waar ze wezen moest, maar hij kon niet van huis, en de reizen waren ook al zoo duur......
Ze had het best gemaakt, schreef ze later, 't was hard meegevallen, en er was een vrouw geweest, die ook naar Amsterdam moest, daar had ze toen meteen de praat aan gehad, op reis.
't Ging nou allemaal best met 'r; de derde brief hadden ze van d'r sinds ze weg was...... Een beetje vreemd in den beginne, maar 't liep wel, de vrouw had gelijk......
En toch knaagde er nog iets van bekommering aan zijn hart, als tie 's avonds met het papeten, Betje's stoel ledig staan zag, en 't schoot donker opeens weer, door zijn geest: Betje die daargindsch zoo wijd en alleenig zat. Ze was toch nog maar zoo jong......
- Ge mot goed oppassen, da 'k niets dan pleizier aan u beleef. Je eigen fatsoenlijk houen...... Het was al, wat hij uit de diepte van zijn troebele zorggedachten naar voren had kunnen brengen. Betje had enkel geknikt, de zakdoek tegen 't gezicht...... Het was hem week en wonderlijk geweest......
Stil hadden ze naast elkaar gezeten, voor op den smallen bok, met de tekeer gaande keujens achter zich...... de lijn had slap in z'n weerlooze hand gehangen, en 't was hem geweest of d'r iets uit hem wegliep...... en toch zwaar drukte...... o, wat drukte 't daar binnen op je lijf...... Het kind zat zoetjes grienend naast hem...... De weg was lang en zonnig...... Net zoo'n ochtend als nu was 't geweest, dat ie haar wegbracht en sinds was 't stil geworden in huis, mirakels stil, in den beginne, maar van lieverlede wende 't......
Doch weg was ze.
Hij maakte zich vage voorstellingen, soms, onder 't werk, van de stad waar Betje leefde...... Hij kwam wel eens heel enkel in Rotterdam met het leveren van een beest, 't zou al wel net eender zijn, daar: drukke straten, met veel schelgerinkel, en al de menschen evenveel
| |
| |
haast, ze zouen je met pleizier van de been loopen, als je niet oppaste. Niks gedaan...... Hij grinnikte er om in z'n eigen, hij moest eens even de pet afzetten, 't broeide op 't hoofd, vanochtend. Zijn oogen zagen om zich heen over het verre bietenland, en de weien daarachter. Van de maaiers klonk 't zeisgescherp van tijd tot tijd tot hem door, een vogel wiekte op, vlak boven zijn hoofd, en van den grintweg, riep Harmsen, de vrachtrijder, hem een goedenmorgen toe.
Langzaam sukkelde de zware wagen naar de stad; hoog onder de linnen huif, lagen de boodschappen opgestapeld, achteraan bengelde een vastgebonden stoel, en slaperig zat de bode zelf, vóór tegen zijn last aangeleund......
- Warm weertje, wordt het......
- Nou......
Lachend zag Berendse den man achterna. Die zou er weer wat nemen vandaag, tot ie heelemaal zat thuiskwam, vanavond......
Aan den horizon legde de grijze loomte zich dik op de aarde, en in de weien zwaaiden de koeien onophoudelijk met hun staart.
- In huis hadden moeder en Leida de handen overvol...... d'r was geen bijhouden aan soms, nu 't alles op hen beiden aankwam, doch taaier spande zich de wilskracht van de vrouw: ze moesten klaar komen, 't werk moest gedaan, en ze was niet licht tevreden, zag nauwlettend toe op Neeltje, die alles nog leeren moest......
Leida werkte wat ze kon. Doch ze lachte zelden...... In den vroegen ochtend, als 't eerste zonnelicht over de boomen en 't land gleed, zag zij met strak gezicht den nieuwen dag geboren worden, die lichtend over de weien kwam; het leege melkwagentje rammelde over den grintweg, de boerenjongens riepen haar lachend aan, ze wenschten haar goedenmorgen en verzonnen een grap...... zij stuurde met vaste hand, op 't weidehek aan, waar ze den vaak onwilligen, met schokken voor- | |
| |
uitschietenden hond, met een ruk tot stilstaan bracht.... En dan begon de lange wandeling door 't bedauwde gras, tot het einde van de wei soms, als de beesten achterin liepen...... 's avonds hielp vader een enkele maal, nu de jongens van huis waren, maar 's ochtends moest ze het alleen doen...... De koeien, zwaar, verlangend naar 't leegen van hun uier, stonden stil, een voor een, gebonden aan 't hek, ze had haar vaste volgorde, ze gaven goed...... maar 't melken hield op, er was nog meer te doen, vandaag. En als ze terugkwam, knorde ze tegen Neeltje die zoo slecht opschoot, of maar 't handje lichtte met het bijvegen van het huis, en 't schudden van de bedden. Ze was een kind en als ze een oogenblikje vrij had, liep ze naar buiten toe, waar Jannetje speelde met Teunis, in het zand, dat tegen het schuurtje lag.
Teunis, kleine dikke prop, zat 'r met de mollige voetjes, nog onbenullig om te kruipen, en hij schreeuwde hard, als ze hem z'n blikken emmertje uit het bereik van z'n handjes namen......
- Moesten ze dat kleine wurm weer plagen? waren ze niet groot genoeg, om op hem te passen?
Brommend ging Leida terug in huis, en schoorvoetend volgde Neeltje. Haar kleine heete handen grepen den ruigen keukenmat en sleepten 't zware ding naar buiten. Op een hoop bij den put, lagen de matten uit de kamer bij elkaar......
IJverig begon ze nu den vloer te vegen met stoffer en blik, op tafel stonden nog de vuile kopjes van 's ochtends vroeg, die zij moest afwasschen, de bont geruite doek lag erbij...... Moeder was achter bezig, maar als ze terugkwam straks, zou ze dadelijk zien, of de stof geveegd was, van 't schoorsteenplankje, waarop de gebloemde trommeltjes stonden, en de gekleurde vazen... Op een stoel rekte 't kind erbij...... en ze raapte de geraniumblaadjes van de stoelenzittingen en den grond... zoovele roode blaadjes waren er gevallen. In 't vensterkozijn stonden de geraniumpotten dicht op elkaar, 't maakte de keuken donker, al dat groene gestrengel voor
| |
| |
de ruit, maar 't was toch mooi. die roode bloemen, zoo vlak onder den rand van 't gordijn...... Buiten het raam viel schel de zon, in 't bloemenhofje, over de pioenen en de duizendschoon......
Ze mocht niet teuten, en stilstaan blijven, ze moest werken, heel den langen ochtend door, ze was te groot nu, om te spelen, en nu ze niet meer naar school ging, en bloemen mee kon nemen voor den meester, mocht ze er ook heel niet aankomen van Dries,..... maar 's avonds als tie aan 't wieden was, kwam ze hem helpen, ze hield zooveel van de bloemen......
Later op den ochtend, werd het prettiger, als ze den boel in huis aan den kant had, en Leida kwam om het koffiewater op te zetten. Vader was 't veld in, die zou misschien niet komen, om koffie, maar 't was Dinsdag..... Dinsdagochtend, dan kwam de ‘stalenman’......
Voor den stalenman hadden Moeder en Leida altijd tijd. Hij kwam van heel ver, met z'n grooten mand, en de afgelegenste huizen deed hij aan.
Het was maar niet zoo'n gewone koopman, die stopnaalden verkocht en kaartjes wol, de stalenman had de mooiste dingen bij zich: lappen voor jurken, Zondagsche, zoowel als door-de-weeksche, en broeken voor de jongens, bont goed, schorten, zoo maar klaar om aan te doen...... Hoeden bracht ie ook al mee als je 't hem vroeg, en moeder nam nooit sajet bij een ander......
Ze kenden den stalenman al vanaf dat ze heel klein waren, als kinderen hadden ze hem zoo genoemd, en als hij kwam of ging, zeien ze allemaal: dag stalenman. Vader en moeder, net zoo goed.
De laatste tijd was hij al bizonder vriendelijk, moeder had ook zooveel van 'm gehad, voor Betje......
Iederen keer als hij kwam, vroeg hij hoe 't Betje ging, en de overige familie...... Hij kreeg een stoel, in de keuken, en Leida schonk hem een kopje koffie in. Z'n mand zette hij bij zich op den grond, en als die openging, kwamen ze er allemaal om heen staan......
De stalenman kon goed praten, hij merkte 't dadelijk,
| |
| |
als je zin in iets had, en moeder enkel tegenhield, om dat ze het te duur vond.
Hij gaf nooit toe.
Laatst, met dat roode bloes voor Leida, moeder hield vol, dat het vijf stuivers te duur was, maar geen cent kreeg ze er af,...... en 't lijf zat Leida toch zoo netjes, of 't voor haar gemaakt was, zei de stalenman; nou, en wie ging daar nu voor zitten naaien, als je alevel zooveel te werken en heel te houden had......
Dat was waar, moeder had nadenkend geknikt, en Leida had het bloes niet graag weer uitgetrokken......
De stalenman had z'n zin gehad, en toen ineens had ie er nog een mooi speldenkussentje bijgedaan, voor de jongejuffrouw...... Leida had het later aan haar gegeven, - ze wou geen cadeautjes van den stalenman had ze gezegd. Nou zij wel, hoe was 't mogelijk dat je zoo iets niet hebben wou...... Maar met het nieuwe bloes had Leida schik, twee keer had ze 'm aangehad, al, een keer naar de kerk, en een keer toen er muziek geweest was, op het dorp......
Moeder had háár al zoo lang een nieuwe boezelaar beloofd......
Toen de stalenman kwam, kocht moeder alleen een paar strengetjes s'jet, van die donkergrijze, om de sokken van de jongens mee te stoppen, en verder weerde ze al de aanbiedingen van den man af...... 't Ging bijna ongezien terug in den mand, vanochtend. Geen bonte handdoeken, met een beste linnen draad erdoor? en geen katoen voor blauwe kielen, 't verschoot niet anders, en ze kon 't nou voordeelig krijgen......
Moeder schudde stroef van nee, ze kon niet aan 't koopen blijven...... De stalenman bleef altoos vriendelijk, hij had den tijd, en hij vertelde van wat hij zoo al voor nieuwtjes had gehoord, op zijn langen tocht, van 't eene dorp naar 't andere...... De stalenman kwam overal, en over de wat strakke gezichten, lichtte allengs belangstelling...... Na zijn tweede kopje koffie stond hij op...... Dus ze wist het zeker, dat ze geen pilo ook hebben
| |
| |
moest, voor de broeken van den baas, extra sterk anders... Tot de volgende week dan alweer, en bedankt voor de koffie......
Met den zwaren mand, geleund aan zijn zijde, slofte hij heen, 't boomgaardhekje door, op den grintweg toe, die recht en stoffig, 't vlakke land doorsneed. Van de peppelboomen kwam geen schaduw, en hooger klom de zon......
In de keuken boog vrouw Berendse over de pan, 't was de tijd van 't middageten alree; als de baas thuiskwam, moesten de aardappelen gaar zijn......
Voor de jongens, die de middag over op 't land bleven, deed zij 't eten in een paar blikken keteltjes, een groot stuk spek voor ieder, dat vervulde met zijn sissenden geur de heele keuken opeens, en smolt een vetplek tusschen de heete aardappelen...... boontjes met appelstukken legde ze er boven op, zoo bleef 't een met het ander warm.
Neeltje moest de kruiken met koude koffie vullen, die bracht dan alles gelijk naar 't land......
Toen 't herfst geworden was, de verte al dunner en wijder begon te spannen en geen vogels meer gehoord werden in 't veld, was Betje thuis geweest. Ze waren net met het aardappelrooien begonnen, en vader en Aart zaten volop in de vroege appelsoorten.
Betje had haar hart te goed gedaan aan 't versche fruit en ze had veel moeten vertellen, van wat ze toch in de steden betalen moesten voor een zoodje appels en hoe duur de boter kostte...... Aan 't praten was geen end gekomen, 't was zoo gewoon en tegelijk zoo vreemd geweest, dat Betje daar weer tusschen ze zat, Betje met haar gulle lach en pleizierig humeur, die moeder als vanouds de dingen uit de hand nam, zóó als ze er was, en toch bleef er iets dat ze vreemd aanvoelden in haar aanwezigheid, iets, als de Zondagsche jurk. waarmee ze gekomen was, en die vreemd afstak tusschen hun daagsche kleeren......
Twee dagen was ze thuis geweest, twee volle dagen,
| |
| |
en toen die om waren, was ze ook alweer graag naar haar dienst terug gegaan. Je zat er zoo vreemd bij thuis, met je leege handen...... En toen haar verlangen gestild was, ze al de huisgenooten weer gezien had, 't lage huis, en den put en den boomgaard, de groene ruimte en de wijde stilte, al dat waarvoor je geen naam had, maar waarnaar ze vooral in den beginne gehunkerd had, in de drukkende bekrompenheid van haar keuken; de onbekende volle stad, die er om heen sloot als een band - daar kon je niet door, dat eindigde nooit, waar je ook kwam - en heimwee kroop door al de nieuwe gewaarwordingen heen, voelde ze hier, als iets dat teleurstelde, 't ras ontwende van de rommelige drukte van thuis, waar je nooit klaar was, 't grove van moeders eten, dat haar vroeger nooit opgevallen was...... de tucht die er heerschte: vaders woord dat gebod was ook voor de groote kinderen...... Het was allemaal zoo anders geworden voor haar, nu. Zij had het met de keukenmeid vroolijker en veel gemakkelijker ook...... als ze nu zag hoe Leida werken moest...... Mevrouw was goed en vriendelijk......
Je kon 't er best houden, had ze gezegd......
Nog dagen lang hadden ze onder elkaar de verhalen nagepluist en gewogen. Iets van de fleurige flarden van het kort bezoekje was aan den gewonen dag blijven hangen, wanneer moeder aan een gast die kwam, of aan den olieman aan de deur, vertelde van de dochter, die gaargindsch zoo'n extra beste dienst getroffen had, en zooveel geld naar huis zond......
Ze zagen in hun verbeelding de straten, de pleinen, de menschendrukte, en 't kwam ze vreemd voor dat het hun Betje was, die daar door die verre wereld ging. Kleine bizonderheden over de wijze waarop in den dienst het werk gedaan werd, vertelden moeder en Leida elkaar, onder de dagelijksche bezigheden, door. 't Kwam meer van moeder nog, dan van Leida, die wrevelig af kon bitsen: ‘'t ging béter, zóó, als zij 't altijd gewend was’, wanneer moeder weer met bizonderheden aan kwam
| |
| |
dragen, die Betje in den dienst geleerd had; en onder die korte afwering schoot een aankruipend gevoel van wangunst op, dat aan haar knaagde, zoo dikwijls er verteld werd van Betje, en Betje's belevingen in de groote stad.
Het liefst zag zij dan naar vader, die achteruit gewipt tegen den muur, op zijn stoel, al 't gepraat zat aan te hooren, iets laatdunkends in zijn zwijgen, zijn geweldige stem alleen zich mengend in 't gesprek, om er te verhalen, zóó als die stadsmenschen zich toch beet lieten nemen door de groenteboeren. Je zou er je eigen dood om lachen, als 't niet zoo'n schande was, dat ze 't maar in d'r zak staken......
Wat een lage prijzen werden er niet gemaakt voor 't fruit, en de aardappels, je kon er maar voor sjouwen, en 't werk ervoor doen, en die er 't geld voor maakten, staken er geen vinger voor uit......
De menschen kletsten teveel tegenwoordig, iedereen wou overal verstand van hebben, allemaal moesten ze aan de politiek meedoen, maar met den handel en den uitvoer bleef 't maar tobben...... En dan kwamen ze hem ieder oogenblik halen, omdat er weer een lezing was, in 't locaal, niets moest hij er van hebben, hij maakte z'n eigen dadelijk zoo driftig, met het laatste debat had ie de tafel omgesmeten van ergernis......
- ‘Toe vader maak je nou niet kwaad’, waarschuwde de vrouw, ze wist het wel, hij was overigens zoo'n zachtmoedige kerel, maar als t'r iemand op kwam loopen, en ze raakten aan 't praten over zulke dingen, dan wond ie zich dadelijk op, en dan viel die uit...... Ze zouen 'm nog voor een ruziezoeker aanzien, en d'r was geen vredelievender man, op 't dorp......
Met Aart was 't anders, die had het teruggetrokkene van moeder. Die hield z'n eigen altijd achteraf, en zei nooit wat en ging veel overal heen, en kwam graag overal, doch wat er leefde achter z'n strak gesloten gezicht met de bijna zwaarmoedige oogen, en omlaag hangende mond, daar kwam je niet achter. Heele dagen
| |
| |
als tie met vader aan 't werk was, zei die geen woord, als ie klaar was, nam die de fiets 's avonds, en trok er tusschen uit Of tie een meisje had? Ze konden er niet achter komen, maar moeder geloofde van niet, hij kon ook zoo rustig bij 'r thuis zitten blijven, als t'r niets was, dat hem uitriep...... verdiept in de krant of in een landbouwblaadje, dat ie geleend had, van wie, wisten ze niet...... Ze probeerden wel eens om hem aan 't praten te krijgen. Dries, of Neeltje, vader zelf, met een kort woord maakte hij er zich af. Hij paste netjes op, je hoorde er nooit wat van, stelde moeder zichzelf gerust, en met de kermis kwam die gelijk met Leida naar huis toe......
Met den winter, was er van zelf meer te doen op 't dorp, naar de cursus over de bijenteelt ging ie, en dan was er de muziek waar Dries zoo iezend graag mee meespelen wou...... Ze waren d'r niet vóór geweest, vader had het zoo lang mogelijk tegengehouden, maar de jongen bleef aan 't zaniken, en ten slotte hadden ze 't maar toegestemd, die jongen hield zooveel van de muziek, altijd moest ie fluiten op den deel, en in den tuin, en als t'r uitvoering was, deed ie alles om erbij te kunnen wezen. Het was 'm dan nou eindelijk gelukt, hij wàs t'r bij, en iederen avond op 't keldertrapje oefende Dries zich voor de wekelijksche repetitie. Ze riepen d'r over, zoo goed als tie mee deed, dadelijk......
En die kon vertellen! dat ze allemaal op d'r stoelen zaten te schudden van den lach, vader ook. Altijd had Dries wat beleefd en wist ie wat na te vertellen. Voor moeder was 't een beste, als t'r kleine karweitjes in huis op te knappen waren, of er moest gekarnd worden, alles wat je hem opdroeg, deed ie, en met aardappelschillen kon ie nog vlugger uit den weg komen, dan Neeltje......
In de donkere winterdagen, waren vader en de jongens meer bij huis, viel d'r minder te doen. Met den slacht hadden ze allemaal geholpen. Het was geen kwade winter, het weer bleef zacht en nat tot Kerstmis toe, de dikke grijze mist hing zoo laag neer bij dagen, dat je 't boomgaardhek niet zien kon, moeder zag Bartje heel
| |
| |
niet meer aankomen, als tie uit de school kwam 's avonds, en als vader met de kar uit ging, stond Dries hem met de lantaren in den boomgaard op te wachten, als 't laat werd, anders zou hij het hek niet kunnen vinden. Leida bromde om den modder die de jongens het huis indroegen, het was geen wonder; buiten de deur leek de grond één dikke brei die stijf plakte om de klompen en zich om de wielen van de karren vastzoog, dat ze onder 't rijden met een mes moesten worden afgekrabd. Ze hadden met het bietenrijden de wegen toch zóó toegetakeld, en nu met dat natte weer erop, d'r was geen doorkomen aan...... De jongens lachten er om, ze lieten de klompen op den drempel staan, en droogden de voeten bij 't vuur, doch Leida klaagde dat ze de kleeren niet meer schoongeborsteld kreeg......
Ze kwamen de winter nogal goed door, in Januari kreeg Jannetje het in de keel, en vader moest ook een paar dagen gaan liggen, maar ze waren er toch allebei gauw weer van af geweest, niets dan kou, moeder had gelukkig nog wat honing staan, dat was goed voor de verkoudheid, en verder maakte ze maar goede heete pap...... één keer had Betje niet thuis kunnen komen, omdat ze niet goed was, had ze geschreven, maar een week later was ze weer opgeknapt. Ze kwam nu geregeld iedere zes weken...... Met het nieuwe jaar had moeder eigen gebakken bollen voor mevrouw gestuurd, en er een schrijven voor terug gehad, ook. Ze hadden beste schik met Betje; het was toch een voorname dienst.... Haar kinderen deugden niet voor bij de boeren, ze had het altijd gezegd, en als ze Zondags in de kerk kwam, plooide moeder Berendse, zorgvuldiger nog dan anders, de beste zwarte rok, voor ze ging zitten...... Ze had een stoel vlak vooraan, dicht bij den dominee, en ze praatte nooit voor den dienst, met wie naast haar zat. Strak en donker zat ze recht voor zich uit te zien; de banden van de hoed correct gestrikt onder de kin...... de vrouwen zagen naar haar op, ze kwam niet veel op het dorp, onder de menschen. Ze durfden haar hooghartige zwijg- | |
| |
zaamheid niet aan, al schimpten ze onder elkaar, over dat trotsche wijf van Berendse, dat nog grootscher deed, dan de rijkste boerin uit den omtrek......
Regelrecht naar huis ging ze, als de kerk uit was. Berendse bleef dan nog wel 's hangen hier of daar voor een praatje, maar zij niet...... heel enkel op een begrafenis zag je d'r, maar anders kwam ze nergens...... en in haar zorgen had nooit iemand gedeeld.
| |
III.
- Weer was de lente over 't land gegaan. In de vette voren, lag de zwarte aarde voor de zonnewarmte bloot; hier en daar waren ze al met zaaien begonnen, en dagelijks groende het gras. Het slootwater was even blauw als de hemel erboven, die vol vogelgekwetter was, en over de uitbottende heggen, wapperden de natte lakens als helderwitte vlaggen, heen en weer...... Op al de boerenerfjes hing de wasch buiten, 't bleekte goed na den langen, grauwen winter, en deuren en vensters stonden wijd open......
Kippen krabden en woelden in 't versche gras van den boomgaard, overal liepen lammetjes als kleine witte vlokjes, in 't groote verschiet, achter de moederschapen, aan.
De dagen werden lang en licht, en de handen schoten vaak te kort......
In huis was moeder al vroeg met den schoonmaak begonnen van de jaar. De bedden hadden ze buiten in de zon gebracht, en Leida klopte en sloeg op de zware zakken, dat de veeren haar in de haren woeien. Neeltje witte de bedstee bij, en heel den dag was moeder op de been, en spoorde ze aan......
Leida kon de koeien alweer buiten melken, ze hadden er vroeg uitgekund, deze lente. D'r was gras genoeg, en 't was heel wat pleizieriger, dan in dien morsigen stal....
Ze waren best opgeschoten vanmiddag, vroeg klaar met het werk, met dit mooie weer, werkte 't ook zoo veel
| |
| |
prettiger, en met voortvarende rukjes kamde Leide zich 't gele haar, glad langs de ooren, en schoot in haar schoone ruiten schort...... Om te gaan melken, maakte ze zich altijd een beetje netjes......
Moeder zond Neeltje naar het dorp om zeep en soda - ze kon er niet mee komen morgen, en erom verlegen zitten, wou ze niet - het kind dee graag boodschappen, en moeder stuurde Jannetje aan een handje mee.
Ze was ze allemaal kwijt opeens, ze wou 't wel eens even rustig hebben, na den drukken dag. In de stille, opgeruimde kamer, ging zij bedaard op en neer, knapte zich wat op, eer ze aan 't boterhamsnijden ging. Je voelde je rug na zoo'n dag......
Kleine Teunis, zoo vlug als water nu hij loopen kon, en een heel beetje dunner geworden, zette ze in de tafelstoel bij 't raam, om hem uit den weg te hebben. Zabbelend aan een korstje brood, was hij stil. Voor zijn stoel lag Pol, de dikke witte hond van 't erf, onafgebroken naar 't bewegen van zijn handjes te zien. Zeker had ie den baas niet zien gaan vanmiddag, anders ging hij geregeld mee, 't veld in. Nu vloog hij, schielijk happend telkens op de priezels brood af, die Teunis, met onverstaanbaar geluid, vér hangend over 't blad van zijn stoel heen, naar beneden kruimelde.
Lachend keek de vrouw, van de hond, naar 't kind......
Toen kwamen er stappen, de plaats over, en iemand klopte aan de keukendeur. Ze kwam al naar voren...... De post. Het was de dag niet van de krant..... Een brief.... o van Betje, nee van mevrouw van Betje......
Binnen in de kamer peuterde ze hem open, met een haarspeld, en las...... En toen, toen was 't of een zware slag haar trof, die 't in haar ooren suizelen deed, en 't bloed bonzend naar haar hart stuwde. Ze zag geen kamer meer om zich heen, 't beukte, 't woelde, 't bràndde daar binnen opeens...... Ze sloeg de handen om haar kloppend hoofd, een paar maal krampte 't om haar mond, zonder dat er een geluid kwam, toen snerpte een kreet door de kamer, en 't hoofd sloeg bonzend op de tafel neer......
| |
| |
God, o God, dat dit gebeuren moest...... Een kind van haar...... Ze had 'r liever dood gehad...... En wat moest ze den baas zeggen?...... Wilde snikken hokten uit haar keel. Zoo'n kind, zoo'n kind, dat ze zoo netjes opgevoed had...... 't was niet waar, 't kon niet waar zijn...... ze schokte, ze kreunde...... de brief lag gekreukeld tusschen haar klamme vingers...... Ze kon aan niets meer denken 't koffiewater stond nog niet eens op...... verstard, verdoofd bleef ze zitten. Ze had zich overstuur geschreid... 't vel spande om haar pijnlijk aangezicht, en de oogen staken met een felle brandende pijn.
Over den deel kwam Leida, van 't melken thuis.
- Waarom hé je de koffie niet klaar, moeder? Ze stokte bij de deur, staarde in ontzetting, naar moeders ontredderd wezen.
Vrouw Berendse schreide weer, ze kon niet spreken, Teunis, in zijn stoel in slaap geraakt, werd wakker, hij schreeuwde meteen, zoo hard hij kon.
- Stil kind. 't Hinderde Leida. Ze nam hem er uit, hij was onmiddellijk zoet, hij wou eten, hij had honger gekregen. Van de tafel, waar de sneedjes brood, onordelijk te hoop lagen, 't mes er nog bij, stopte ze hem gauw wat toe...... met den jongen op den arm bleef ze bij moeder staan, haar oogen groot van angst......
- Toe nou moeder, wat hé je toch?
- Die meid, die zuster van jou...... Ze probeerde te schelden, maar ze kon 't niet, de woorden braken in een snik, ze streek de brief weer glad, en Leida, rap, staarde over haar schouder, ze moest toch weten......
Hokkend begon moeder te lezen...... ach nee, 't deugde niet voor Leida, wat had ze er mee noodig......
- We krijgen Betje weer thuis, zei ze enkel. Komende week al. Ze kan bij mevrouw niet blijven, van den zomer... Ze het slecht opgepast, ze moeten haar kwijt, en wij zitten maar met de schande...... Moeder begon weer te schreien. Leida stond versteend, de gedachten joegen door haar brein, als spookgestalten, zóó vlug kwamen
| |
| |
en gingen ze. Dus dàt...... ze voelde zich klam uitslaan in haar kleeren...... Had Betje......
- Daar het ze voor een maand geleden, niks van gezegd......
- Nee, schudde moeder. Ze was bang voor vader, mevrouw het ze 't bekend, en nou komt ze hier heen......
Leida dacht hoe ze met Betje in de boomgaard gezeten had, den laatsten maal dat ze thuis was, háár had ze verteld wat moeder nog geen eens wist, van Rijk van Ommeren...... Iederen dag als ze uit melken ging, maakte hij een praatje aan den heg, ze mocht hem wel...... Geen woord had Betje geantwoord, maar ze was wel heel rood geworden en had een tijdlang gezwegen. Leida was knorrig geworden, vond ze Rijk niet voornaam genoeg soms, hij had een boerderijtje van z'n eigen later, als z'n vader stierf...... En toen was Betje...... Ze kon er nog niet over uitgedacht komen......
Háár zouen ze er op aanzien, zei moeder...... háár en al de anderen......
Háár?
Ja, zeker. Met de vinger zouen ze nagewezen worden. Zij, en 't heele gezin, en ze had Betje nog zoo haar wijze lessen op 't hart gedrukt, eer ze henenging...... en nou bracht je zoo'n kind schande over d'r zelf en d'r heele huis......
- Stil moeder, daar hè je de jongens...... Leida rukte den ketel van 't vuur, brak houtjes in de kachelopening, de lucifers, gauw, ze kwamen al thuis van 't werk, en 't water kookte nog geen eens...... moeder wreef zich met den zakdoek langs 't beplekte gezicht, dwong zich tot het smeren van de boterhammen......
Leida gebood de kinderen stil te zijn, ze stuurde ze maar liever met een sneedje naar buiten, moeder kon d'r eigen nog niet inhouden, en straks kwam vader thuis
De meisjes, moe van den gang naar 't dorp, wilden niet naar buiten gezonden worden. Ze trokken zich los van Leida's hand, die rukte aan hun arm...... Bartje, thuis van school, wou er ook in...... Waar was moeder?...
| |
| |
en ze dachten dat het weer kwaaïgheid van Leida was, maar ze snauwde eigenlijk niet eens zoo erg...... Ze deed heel ernstig, of er iemand ziek was...... Zóó had ze ze ook naar buiten gedreven, dien dag, toen Teunis gekomen was...... en nieuwsgierig smoezelend onder elkaar, bleven ze ten slotte op 't bankje bij den put, met hun boterhammen zitten.
Binnen was vader thuis gekomen. De jongens zetten hun schoppen weg op den deel. Leida wachtte ze al in de keukendeur, ze was bang om naar binnen te gaan...... en ze verlangde dat de jongens komen zouen......
- Ga d'r maar niet in, zeg......
- Wat? waarom? verwonderden de jongens......
- Moeder...... maar tegelijk verstomde ze...... Met angstige schrikoogen, bleven ze luisterend, tegen den muur bij elkaar...... Binnen was Vaders vuist met een kracht op de tafel neer gekomen, dat het was als een donderslag, en tegelijk hoorde ze zijn zware stem bulderen, boven moeders jankende kreten uit...... God nog toe......
- Wat is er? Wat is er gebeurd? drongen de jongens...
Leida, sidderend, begon mee te huilen.
Betje's vergrijp, op 't eerste oogenblik, door haar, in angstige verwondering, aanvaard, als iets, waarin de jongere zuster als altijd háár vooruitgegaan was, leek slechter nu met iedere minuut......
- Toe dan, hielden Aart en Dries aan, met luisterend oor, naar binnen, waar vaders stem oversloeg, en ze een enkel woord verstonden.
Gedempt vertelde ze de jongens, onder schreien door,...... ze begrepen dadelijk - schrikten toch, Aart zei een beleedigend woord tusschen de tanden, Ze stoof op.
- Hou jij je mond...... je hoeft haar niet te beschimpen.
- Kalm maar! Ben jij d'r dan zoo op gesteld,...... sarde Aart......
- Hoor vader kwaad zijn......
Dries zag er zelf bleek van. Vader was nooit zoo kwaad,
| |
| |
d'r was nooit gekijf bij hun, hoe konden Aart en Leida nou nog kibbelen gaan, als d'r binnen zóó'n ruzie was......
Verslagen stonden ze bij elkaar, de kinderen kwamen schreiend van buiten aangeloopen...... Wat wàs er toch?...... 't Getier drong door 't open raam, ver over 't stille erf heen.
Sloeg vader moeder? nee vader sloeg niet, als andere vaders, daar ze dikwijls van hoorden, op school, op 't dorp...... Nooit...... maar wat was er dan wel? Leida nam Jannetje op haar schoot... nu wàs t'r ruzie, bij hun ook, net als bij Geuretsen, waar ze je vaak hoorden schelden, als je d'r maar gewoon voorbij kwam......... Zorgelijk fluisterden de ouderen onder elkaar...... Neeltje, bijdehand wijs ding, begreep er meer van, dan ze toonen wilde, anders hielden ze op, met praten, de anderen......
Opeens was 't stil, daarnaast in de kamer, een slag dreunde...... vader sloeg de buitendeur dicht, hij was 't huis uit geloopen...... meteen waren ze binnen bij moeder...... haakten hun oogen aan moeders krampachtig verwrongen gezicht, waarom de haren piekten, en de oogen zwommen...... Zoo iets vergat je je leven lang niet...... Hét vader......?
- Stil jullie, gebood vrouw Berendse, en geen woord ervan op school, of op 't dorp, verstaan? Met sidderende handen rukte ze werktuigelijk Teunis z'n kleeren, uit, dat schaap hoorde al lang te slapen...... Met den arm moest ze telkens langs haar gezwollen gezicht strijken, een droge snik scheurde nog omhoog...... Geen mensch hoeft ervan te weten, jullie praten niet, begrijp je, daar hoeft geen ander schik van te hebben...... 't is alevel erg genoeg...... haar mond bibberde weer...... zoo'n kind...... zoo'n meid, om je dat aan te doen......
- Wanneer komt Betje?......
- Ze komt niet, ze mag niet van vader. Ze mag heel niet meer thuis komen. Hij zou d'r kapot slaan, als ze kwam......
Moeder huilde weer.
Ze staarden in ontzetting, dát was erg......
| |
| |
Met een blik op de kinderen, keerde moeder zich af. Leida, begrijpend, begon Jannetje vast uit te kleeden:
- Vooruit, naar bed jullie, doe je kiel uit Bart......
Besluiteloos leunde Dries tegen de tafel, waar de boterhammen onaangeroerd nog lagen. Kon hij niet één sneedje?......
Hij had zoo moeten werken vandaag, hij had honger, ze vergaten heelemaal dat hij nog niets op had......
Dat ie op geen koffie hoefde te rekenen, begreep ie wel, dat hoefde ook niet, maar een boterham...... Z'n hand was er al aan...... Hij hapte...... Waarom zou hij niet eten?
Ze keken geen eens naar hem...... Hij kon d'r best nog eentje nemen...... Uit de bedstede riep Jannetje om vader...... Zoo'n kind begreep nergens wat van...... doch Leida zette haastig de deuren dicht, en gebood haar stil te zijn. Ze waren blij dat ze er van af waren, en praten konden...... Beî zijn handen grepen naar z'n ooren meteen...... Hij had den slag al beet.
Het was Aart maar......
- Aap van een jongen, kun je niet wachten, tot we allemaal wat krijgen?
Hij keek beschaamd naar moeder. Vrouw Berendse, met tobberig, moeden blik, knikte enkel, toegevend:
- Geef ze ook wat koffie, Leida......
Ze zaten om de tafel nu, de spanning brak. Moeder kwam wat tot haar zelve, een slokje koffie nam ze, maar 't brood duwde ze weg...... Dát begrepen ze wel uit haar spaarzaam woord, vader was bar kwaad geweest, en Betje kwam niet meer thuis......
Moeder durfde ditmaal niet haar eigen zin...... schuw zagen ze op, naar haar afgetobde smartfiguur, die zwijgend tegen de tafel leunde. Het was iets heel ergs, dat Betje gedaan had...... zou 't nooit meer worden, als vroeger?
In den lichten avond liepen Dries en Neeltje weer naar buiten, doch Leida bleef bij moeder, ze luisterden niet naar Aart die schimpen bleef, samen overlegden
| |
| |
ze: moeder zou er heen, met mevrouw gaan praten, ze moest wel, ze kon 't er toch zóó niet bij laten, waar moest Betje blijven? Wanhopig kreunde de vrouw, ze kon 't niet allemaal vast houden, gelijk, ze was te moe, was me dat een dag...... ze zou 't Betje aan d'r verstand brengen, hoe ze er onder leden, allemaal...... en zij, de moeder......
Als een dier, dat een schot krijgt, en 't uitbrult van plotselingen pijn en verzet, zóó was Berendse uitgevallen, op 't oogenblik, dat hij, niets vermoedend thuis komend op het lijf gevallen werd, met dàt bericht...... Z'n oogen hadden uit z'n hoofd gepuild van schrik, z'n vuisten balden zich...... Nee, nee!...... z'n onberedeneerde vrees had vorm aangenomen, opeens,...... daar hadt je 't....... Was dàt waar? Was dat gebeurd? Gevloekt had hij, gevloekt van schrik en afgrijzen...... en toen meteen was tie om zich heen gaan razen, en donderen, in den blinde weg, iets kapot maken, vernielen, wou die, om die onduldbare pijn te bedaren, die beet in z'n binnenste...... Wat 'm voor verwenschingen van de lippen braken, hij wist het niet, maar toen zijn oog viel op de bangelijk verschrompelde vrouw, die 'm grienend tegenspreken wou, keerde al zijn toorn zich eensklaps tot haar.
Háár schuld, haar schuld, enkel en alleen! Had zij 't soms niet doorgedreven, dat het kind naar Amsterdam moest?...... Nou had ze dan d'r zin, maar bij hem hoefde ze niet aan te komen, met praatjes en mooie woorden...... Niets wilde hij ermee te maken hebben, met geen mevrouw en geen brieven, 't verveelde hem allang...... zulke menschen konden mooi praten, maar aan zijn kind dachten ze niet...... En nou d'r terugsturen zeker, nou ze aan d'r bedorven hadden, wat 'r aan te bederven viel.... Als ze 't waagde hier aan te komen...... Hij zou d'r kapot slaan...... Hij wou d'r niet zien...... Ze moest niet probeeren onder z'n oogen te komen...... nietswaardige meid......
- Schei uit, mensch, met je gelammenteer over
| |
| |
schànde, schande dat jij 'r heb laten gaan, ja......
Hij hield het opeens niet langer uit, hij moest weg, hij moest de lucht in, weg uit die bedompte kamer, weg van die grienende vrouw, ja die was bang voor de buren, voor 't dorp, de hemel weet waarvoor...... Hij had er maling aan, niets kom 'n de heele rommel schelen, als dàt maar niet gebeurd was...... Betje, z'n beste Betje...... 't Schroeide door hem heen, van woedende smart. Als die den vlerk van een jongen hier had, hij zou 'm vermorzelen tusschen z'n vingers, en dat zijn kind zich daarmee afgegeven had!...... Nooit wou hij haar meer terugzien, ze was een huichelaarster geworden, een gemeene meid...... De beste boerenzoon van 't heele dorp was nog niet goed genoeg voor haar geweest, en nu deed zij zoo...... Z'n armen rustten op het weidehek, zijn hoofd viel er op neer...... Hij was een heel end van huis gekomen, hij had maar voortgeloopen, blind in zijn verdriet...... Hij nam de pet van 't hoofd. De wind koelde zijn haar, Om hem heen, lag de dag te sterven in de koele klaarte van den avond, z'n drift begon van hem af te vallen...... de ongewone opwinding huiverde na in z'n kleeren...... Hier was tie gegaan, vanmiddag, en hij had zich in z'n schik gevoeld, kalm tevreden met de lente, en al dat jonge goed om zich heen, de groei die je om je heen bespeurde...... Weg was 't alles op één keer, verscheurd...... Z'n liefste kind had ie verloren, tot twee keer toe...... Ze had het lang weten stil te houden. Te denken dat ze hem al die tijd bedrogen had...... Wel dacht hij nu, was ze de laatste malen wat vreemd geweest tegen 'm, of ze niet zoo openlijk keek dan anders...... ze wou niet met hem gaan kuieren, toen ie 't vroeg...... maar 't was niet bij hem opgekomen nog, dat ze hem ontweek, en met reden...... Voor de zonde moest je onverbiddelijk zijn...... Hij zei 't een paar keer in zich zelf na...... Zóó was 't, en zoo'n kind ontzei je je huis...... Maar zeer deed het...... Had ie haar toch maar hier gehouden, de vrouw
weerstaan...... Wat hadden ze er
| |
| |
nu mee behaald?...... Hals over kop ermee in 't ongeluk gestort......
In 't teruggaan, liep hij langzaam op, langs den sloot. Hij zag er tegen op, in z'n huis terug te keeren. Nu zijn kwaadheid was gezakt, kon ie er met de vrouw niet best meer over spreken...... Ze was er zelf beroerd van, 't mensch...... doch voor haar was 't toch ànders dan voor hem......
Bij een wilg bleef hij staan, speurde naar 't nestje, dat hij meende te ontdekken tusschen het groen, welzeker de ouwe zat 'r op...... Hij schoof er voorzichtig de takken weer voor, morgen zou hij Bart meenemen, 'm opbeuren dat ie erin kon kijken, uithalen deden zijn jongens nooit, ze hadden wel zin soms in de eitjes, maar hij had het ze afgeleerd, liever moesten ze zorgen dat de kat ze niet kreeg, en als de vogels uit vlogen, gingen ze samen kijken... Bart was t'r zoo vlug mee, wist ze altijd te vinden. Dit hier had ie nog niet gezien, morgen zou die 't hem wijzen. Morgen.... Hij schokte, ja dat kwam nu alle dagen weerom..... waar je nou ging of liep in 't vervolg, dat nam je overal mee, dat raakte je niet meer kwijt...... en Betje kwam hier niet weerom...... Wat stond de brandnetel hoog om 't hek, hij zou 'r de zeis eens doorhalen morgen......
Toen hij thuis kwam, lagen de vrouw en de kinderen al op bed. Op 't stel stond een beetje pap voor hem te verkoken, hij blies de vlam uit, en ging zonder eten ter ruste......
- Ze wou naar Amsterdam, ze ging 'r naar toe, ze most ze spreken, als hij d'r dan niet zien wou...... zij was er ook nog...... Op haar gewone toon van gezag, had de vrouw gesproken, en hij zei niets tegen. Hoe minder hij ervan hoorde, hoe liever 't hem was, hij was er toch al beroerd genoeg van, niemand wist hoe hij eronder leed, 't ging met hem mee, het veld in,...... hij kwam er niet van los,...... 't stond achter al 't werk, dat hij deed...... In huis kon hij 't heelemaal niet houden. Langer dan
| |
| |
ooit stond hij 's avonds over z'n put geleund, te turen in de verte; het mooie weer ging langs hem heen, zwaar van gedachten staarde hij voor zich uit, den boomgaard in, of naar beneden in 't steenen bouwsel, waar 't water zwart en rimpelloos stond, zijn eigen beeld vangend in z'n klaarte......
Als tie 'r niet zoo'n weerzin van had gehad, zou die aan den drank slaan, om 't kunnen vergeten, dacht ie soms, maar de borrel walgde hem, en uit den kroeg, op 't dorp, waar de mannen zorgeloos kletsend, hingen bij elkaar, uitpluizend de nieuwtjes zonder er idee van te hebben, wat hij in zijn binnenste borg, zwaarder, dan de dikste steen, liep hij in weerzin weg. Ze zouen er ook aan 't praten komen, over Betje, als 't uitlekte,...... de smeerlappen...... En hij had niets tegen te zeggen...... Het wàs gebeurd......
Hij werd kwaad, toen hij hoorde, dat de vrouw Leida van de catechisatie thuis houden wou, wat had die malligheid te beteekenen, gaan zou ze, als gewoonlijk, en Neeltje naar de naaischool, net zoo goed...... ze hoefden zich niet weg te houden, voor niemand......
Toen 't de dag was, dat de vrouw zou reizen, bracht ie er zelf met de kar naar 't spoor, 't was een heel ding voor haar, ze ging nooit zoo wijd, en ze zag er tegen op, als tegen een berg. Bij den portemonnaie en den schoonen zakdoek in den tasch, had ze een lijstje van de treinen zitten, voor de terugreis ook erbij. Bij den notaris waren ze zoo vriendelijk geweest, het voor haar op te schrijven, ze had er Neeltje om gestuurd...... die hoefde enkel maar te zeggen, dat moeder d'r dochter bezoeken wou in Amsterdam...... zoo'n kind werd minder gevraagd...... Nóg wist het niemand...... doch aan de deur sprak moeder met geen mensch meer, over Betje...... ze kon heel niet praten, nergens over, meestal stuurde ze Neeltje met het afgepaste geld naar voren, en haar gezicht stond donkerder, strakker dan ooit; die plooi van smart ging niet meer weg om haar mond...... Tegen vader deed ze trotsch en kort, ze konden er niet meer
| |
| |
over spreken samen. Thuis schikte hij in gewoonte weer alles naar haar, maar geen woord gaf tie mee voor Betje, toen ze van de kar gestapt was, geen complementen en niks, hij draaide onmiddellijk, en reed terug......
Uit moeders woordenstroom van tranen en verwijt, - even wonderlijk als haar welbespraaktheid was 't onverwacht bezoek-trof Betje, zenuwachtig snikkend, dit ééne als den meest onverwachtsten steek van al: Ze mocht niet terug naar huis! Vader wou d'r niet hebben......
- Váder niet? In al die weken van angst, die ze had doorgemaakt, was ze banger geweest voor moeder, dan voor vader......
Wou vader d'r niet langer hebben?...... God nog toe, waar moest ze dan blijven?......
Moeder kon 't niet navertellen, ook aan Leida niet, hoe Betje aangegaan was, toen ze begrepen had, dat vader....
En als dat dan je eigen kind is,...... dan he je toch meelij...... 't Liefste had ze haar meegepakt en thuis gehaald, tegen zijn wil in, de schande hadden ze 'r toch van, iedereen begreep 't binnenkort, dat hield je niet stil op den duur...... Maar ze durfde niet, ze had nog moeite genoeg gehad om Betje tegen te houden. Die kon 't nog niet gelooven, eerst......
Stug, beleedigd dat hij er niet naar vroeg, had ze den baas verteld: Betje kon misschien naar een Tehuis gebracht, mevrouw zou d'r moeite voor doen, dat ze haar opnamen, daar kon ze dan van den zomer blijven, tot het kind er was...... mevrouw was een best mensch, die wat voor een ander over had, met mevrouw kon je praten...... Ze mochten haar wel dankbaar zijn, voor wat ze voor Betje deed......
Hij knikte enkel. Maak niet zoo'n lawaai, kregelde hij achterom tot Leida, die met de deksels van de pannen smeet, op den kachel.
Leida wist niet dat ze 't deed. - Als 't kind er is, zei moeder...... Als een vlam sloeg 't naar 't hoofd...... Tegen Rijk van Ommeren deed ze kort, vijandig bijna, de laatste dagen, in een onbegrepen schuwheid, doch
| |
| |
hij liet zich niet wegsturen, hij kwam telkens weer, en ze wou 'm toch ook niet kwijt......
Haar had ie gekozen, boven al die giechelende meiden, van 't dorp......
Maar 't kwaad van Betje zàt er. 't Drupte door, van lieverlee, de een vertelde de ander, wat hij enkel gissen kon, Aart riepen ze 't toe, onder de kameraden, en Leida werd bloedrood als ze ze fluisteren hoorde, achter zich, in de kerk. Bewegingloos zat moeder, aan haar zijde, de trotsche plooi nog scherper om haar smartelijk geknepen mond...... Ze wisten 't, ze gunden 't haar, zij met 'r trots op de kinderen, die ze te goed gevonden had, voor iedereen.
Ze liep ze allemaal uit den weg, 't striemde haar, als iemand vriendelijk tegen haar was. Wat moesten ze, haar uithooren soms? en bij de kinderen vorschte ze, had die of die ook wat gezegd?
De stalenman schudde meewarig 't overrimpelde gezicht, en liet haar goed voor luiers zien, en baaien doeken...... ze liep kwaad weg, en hij vroeg aan Leida, of 't waar was, dat haar zuster niet meer thuis komen mocht, bij hun?
In den middenzomer kwam er bericht, Betje had een zoon...... 't Bracht geen verandering, moeder schreide dien dag wat meer dan anders, en vader ging 't land in, als gewoon. Aart was nijdig, hij schold er om bij Leida, omdat hij bang was, dat ze weer opnieuw beginnen zouen, nou, hij bedankte voor zoo'n zuster, hij had er genoeg van, vader had gelijk, zoo een hoefde hier niet meer te komen.
Leida liep weg, ze moest de boter nog afwerken...... in de koele kelder was ze alleen, kon ze beter denken,...... vanavond vertelde ze Rijk, hij had 'r op gezinspeeld, een paar keer al, maar ze was gaan grienen, en wou 'r niet van hooren, thuis waren ze er zoo kwaad om, had ze gezegd, maar vanavond zou ze 't hem zeggen, wou die dan nog terug, dan kon die 't doen, maar hij zou niet teruggaan, hij zou wel blijven...... Hoe had zij nu nog,
| |
| |
een vaste verkeering, en Betje...... Ze schreven elkaar niet den laatsten tijd, 't wende af, als je elkaar niet zag, en d'r was zooveel gebeurd......
| |
IV.
- Wat er gefluisterd en geschimpt was, heel den langen zomer door, dat werd werkelijkheid opeens, op een dag in den laten herfst, dat ze, in 't dorp, met eigen oogen Berendse van 't spoor zagen komen met de vrouw, naast zich, die hij gehaald had,...... De vrouw had een kind bij d'r!...... Wie ze tegen kwamen van bekenden op den weg, groette Berendse met den zweep, als gewoonlijk, de vrouw knikte strak, en ernstig terug, maar ze deed geen moeite 't kind te verbergen, dat ze bij zich had in in een doek. Somber zag ze voor zich uit, wat een rit was dit, ze kromp van smaad, bij ieder bekend gezicht dat ze zag,...... wat haar betrof had ze 't liever in den avond gehad...... doch de baas had het zoo gewild. Van terzijde zag ze hem naast zich zitten, in gedachten verzonken, turend naar den hit, bijna of tie in z'n schik was.
Hij had het doorgezet, dat ze 't wurm zouen halen...... 't Was zoo gekomen, voor een weke of wat: Moeder had Leida uit den brief van Betje voorgelezen, dat 'r tijd om was in het Huis, ze zocht weer werk, 't zou best lukken als ze den kleinen Arie maar niet had, misschien kon ze hem in een inrichting onderbrengen, maar ze kon slecht van 'm af......
Toen had vader opeens, de ooren opgestoken. Ge kunt hem voor mijn part hier halen......
- Hier halen?
Moeder en Leida zaten verstomd.
Zoo lang was vader onverzoenlijk gebleven. Betjes naam kon hij niet hooren;...... en net nu, dat het een beetje gesust was, ze opnieuw den praat geven,...... en 't wurm hier halen? Weer eentje erbij om den zorg voor te hebben?...... Het was een groot offer.
| |
| |
Vader maakte er niet veel woorden over vuil. Betje had ie d'r afgejaagd, als ze zich hier vertoond had, maar zoo'n schaap van een kind, dat nergens schuld aan had, dat kon je toch niet laten, zonder er je om te bekommeren,...... dat mócht je niet......
Zwijgend schikte zich de stroeve vrouw.
Ze zou 't om zich heen hebben, iederen dag, 't kind van schande...... en ieder zou 't zien. Ze waren een gezin, met een vlek er op, voortaan...... Je hoefde niet trotsch te zijn, op den knappen vrijer van Leida, als je er zoo eentje loopen had...... Het was de bitterste slag van haar leven. Maar daar vroegen de kinderen niet naar, als 't zoover was. Je hadt het te dragen...... en ze klaagde niet langer......
Toen 't kind gekomen was, wilden ze 't allemaal zien, voor Bart en voor Janna en voor Teunis was dit een gebeurtenis...... Wat voelden zij, van wat de anderen dachten, als ze zagen naar dit kind?......
Was 't een broertje?...... en sliep 't in den wagen waar Teunis uit was? Had het honger? Gaf moeder 't een flesch?......
Behoedzaam met haar ernstig gebaar trok vrouw Berendse de deken rond het kind op...... Ze keek niet vriendelijk, haar hand was geen liefkoozing, en ze zuchtte toen ze den wagen wegschoof, en de kinderen verbood eraan te komen.
Wat moest je nu aan met zoo'n kind? En wat een zorg was 't voor Betje...... ze wou 'r zelf geld voor sturen, had ze gezegd. Geen cent hoefde vader er voor uit te geven, als ze het maar eens zien mocht van tijd tot tijd.... Als ze maar weer eens komen mocht......
Bar geschreid had ze, toen moeder den kleinen jongen meegenomen had...... Ze was mager geworden, en zag er slecht uit. Als vader d'r zóó terugzag......
Moeder had niet veel weten te zeggen...... Misschien dat de baas later...... Met het wurm zelf had ie meer op dan zij...... Hoor, hij was t'r weer bij...... Zoo was de baas......
| |
| |
In de kamer, waar 't kind alleen gelaten stond, zacht schreiend achter de wagenkap, sloop Berendse voorzichtig nader. Hij had het nog maar zoo even gezien, daar straks, hij wou het toch eens bekijken......
Zijn groote hand deed het dek opzij, 't kind was stil. Met groote blauwe oogen zag 't hem aan. Het was klein en schriel...... Wat een hoofdje nog...... en wat een armpjes voor vier maanden...... Zoo hadden er z'n eigen ook gelegen. 't Leek op Betje, waarachtig, 't had iets van Betje...... Hij knipte met de oogen, staarde aandachtig naar het kind, dat het schriele handje om z'n vuile vinger neep...... Zoo'n arm wurm, 't had niet gevraagd om geboren te worden......
Hij zou 't netjes opfokken...... En gedoopt zou 't worden, net als een ander......
Juni, 1923. |
|