Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Derde bedrijf.(Het woonvertrek van Werms. Terzij een groote schoorsteen, vooraan tegen de wand een oude kast. Op de achtergrond is een bedstede met open deuren, doch een oud gordijn verbergt wat er in is. Daarnaast een spelonkachtige ruimte waaruit Werms komt opduiken met brandhout. Aan de andere zijkant is de deur. Werms werpt een paar stukken hout op fornuis en schikt het gerei dat te vuur staat. Er wordt spoedig geklopt).
Werms:
(brommend-vriendelijk)
Binnen, binnen. (Lily komt binnen. Zij loopt voorzichtig en kijkt terneergeslagen en donker).
Lily:
(spreekt zacht en beklemd)
Ik kom vragen hoe Reid het nu maakt.
Werms:
Jij bent aan zieken gewend. Jou stem zal niemand wakker maken. Reid slaapt.
Lily:
Is hij hier? | |
[pagina 2]
| |
Werms:
Achter dat gordijn slaapt ie. (Lily staat even zwijgend stil, wijkt dan huiverend terug. Werms vraagt)
Wat scheelt je? Waarom schrik je?
Lily:
Je weet wel waarom. Je weet wel wat ik zie en ik hoef je niets te verklaren.
Werms:
Wat voor wonderlijks zou je hier zien? Ben je boos omdat ik Reid gister nog uitgestuurd heb om te werken? Maar hij had geen rust noodig. Ik heb mijn eigen meening in die dingen.
Lily:
(na pauze, afgetrokken)
Ik hoor je wel en ik hoor een andere stem even duidelijk. (hem strak aanziende)
Dat is ook jou stem!
Werms:
Wat hoor je?
Lily:
(in droomtoestand, hem steeds strak aanziende)
Waarom huil je zoo luid?
Werms:
Ik ben stil als een muis.
Lily:
(met moeite tot zichzelf komend)
Ik zal nu heengaan en weer terugkomen.
Werms:
Heb je niks voor je troetelkind meegebracht? Kom je met leege handen?
Lily:
Ik heb wijn voor hem meegebracht. Maar je weet dat ik die aan jou niet kan geven.
Werms:
(haar versperrend)
Wacht een oogenblik! Ik heb je van streek gebracht met m'n eerlijke bekentenis een paar dagen geleden. Ik bedrieg de menschen af en toe, dat is waar. Maar ik zal de wijn eerlijk voor Reid bewaren. Geef maar hier. | |
[pagina 3]
| |
Lily:
(rustig)
Sta niet in m'n weg. Laat me gaan.
Werms:
Waarom heb je zoo'n medelijden met Reid? Hou je waarachtig van hem?
Lily:
Ik hou van hem om wat hij mist.
Werms:
Wat mist hij dan?
Lily!
De liefde van z'n naaste. Z'n naaste dat ben jij en in jou hart is geen kruimeltje liefde. Hoe kom je toch zoo arm? (zinnend)
Maar ik weet het.
Werms:
Wat weet je?
Lily:
Ik weet dat je hem graag zult zien lijden. Tot z'n dood toe. Omdat hij bang is en in je macht is!
Werms:
Ik weet dat de gekken de waarheid spreken. Maar jij bent een wijze en een heilige en daarom kan je vervloekt liegen! (Hij wijkt een paar schreden en Lily gaat zwijgend heen. Werms zegt, als hij alleen is, tot zichzelf)
Waarom heb je der de wijn niet afgepakt, ouwe gek? (naar de deur gewend waardoor Lily is heengegaan)
Mag Werms geen borrel meer hebben, slokkerd? (meer in zichzelf gekeerd)
Waarom heb je der laten gaan zooals ze is? Ze is een heilige en je had der kunnen braden en opeten. Werms was een wild beest toen ie jong was. En wat is ie nou? Hij doet alles zonder gerucht. Hij behandelt de menschen met beleefdheid. (Er worat geklopt).
Daar is er weer een! Allo, Werms! Altijd maar beleefd zijn. (luider)
Kom binnen, lieve dame! (Ella opent de deur en komt binnen).
Ella:
Dag Werms. Hoe gaat het nu met je kleinzoon?
Werms:
Goed. Hij slaapt op 't oogenblik. Praat niet te luid. | |
[pagina 4]
| |
Ella:
(gaat zitten).
Ik ga gauw hier vandaan en ik wil graag voor het laatst nog een onderhoud met je hebben.
Werms:
Werms is je dienaar.
Ella:
(na pauze).
Zal ik gelukkig in de liefde zijn?
Werms:
Je vioolspeler......
Ella:
Nee, mijn vioolspeler verveelt me. Die heb ik nu uit mijn zinnen gezet.
Werms:
Je zal makkelijk een betere vrijer kunnen krijgen.
Ella:
Wat je zegt! Ja, der zal hier of daar nog wel iemand te vinden zijn.
Werms:
Aan die vioolspeler is voor jou niet veel verloren.
Ella:
Nee, nu ik zijn ware aard gezien heb, laat ik hem graag schieten. Hij is mij te idealistisch. Ik ben maar laag bij de grond.
Werms:
Als je wat geduld hebt zal ik je precies kunnen uitduiden hoe je toekomstige man er uitziet.
Ella:
O, laat hem maar een beetje in de nevel. Dat heb ik liever.
Werms:
Wat is dat? Een nevel-man?
Ella:
Je zou hem toch maar mooi maken en dat is zoo vervelend.
Werms:
Hij is niet mooi, maar schatrijk.
Ella:
Aha! Heel aangenaam. Zal ik kinderen hebben? | |
[pagina 5]
| |
Werms:
Kinderen?
Ella:
(ongeduldig)
Ja, kinderen vraag ik je!
Werms:
Kinderen zijn maar een last. Je moet altijd mooi en jong blijven.
Ella:
Werms, zal ik ze hebben, ja of nee? Aan je beschouwingen heb ik niets.
Werms:
(geheimzinnig en gewichtig)
Je zult ze hebben! Van een man waar je je hart aan verpand hebt.
Ella:
Mooi! Nou kom je goed op streek, Werms.
Werms:
Je spot met mijn gave. Ik vertel je verder niks, al zou je me soebatten.
Ella:
'k Denk er niet aan. 'k Weet al genoeg nu. Hier! (Zij biedt hem een geldstuk uit een volle ledertasch. Werms ziet gulzig toe).
Werms:
(neemt aan).
Da's voor één kind. Voor elk kind mag je me nog net zooveel geven.
Ella:
Ik wil voor het laatst niet karig zijn, Werms, maar jij zult mijn geld niet zoo gemakkelijk krijgen als je je dat voorstelt.
Werms:
Zeg wat je begeert. (Ella staat nadenkend op, bekijkt schijnbaar aandachtig de kast).
Ella:
Da's een interessant oud meubel, Werms.
Werms:
(brommend)
Interessante meubels heb ik niet. Wat kijk je toch naar een dood oud ding? Werms is levend en heeft groote gaven die je niet op prijs stelt. | |
[pagina 6]
| |
Ella:
Ik wou zoo graag eens weten wat er in die kast is.
Werms:
Zal ik hem voor je leeghalen?
Ella:
Nee, daar zou ik niks aan hebben. (hem geheimzinnig aanziende)
Je moet nu niet trachten me voor de gek te houden, Werms!
Werms:
Je wilt iets zien dat in die kast is. Kan ik nou weten wat je bedoelt?
Ella:
Ik wil iets zien dat in die kast is. Ik geloof dat je op weg bent me te begrijpen.
Werms:
(gaat naar de kast en trekt quasi verontwaardigd een paar laden open).
Kijk! Kijk! Kom der maar dichter bij! Steek je neus der maar in.
Ella:
(onbewogen)
Ja. Ik zie 't wel.
Werms:
Je ziet niks. Je moet dichter bij komen.
Ella:
Voor die lorreboel die je in de kast hebt? Ik dank je. Dan bekijk ik jou liever.
Werms:
Mij? Je bent een zot vrouwmensch.
Ella:
Ik moet je in elk geval in 't oog houden.
Werms:
(zachtjes brommend)
Jou kinderen zullen misdadigers worden! Dieven en schurken!
Ella:
Dank je voor die voorspelling. Ik geloof ook daarzonder wel dat jij er een bent!
Werms:
Je denkt toch niet dat je me kent, hè? 't Is makkelijk om te zeggen: Werms is een schavuit, een ouwe duivel. | |
[pagina 7]
| |
Daaruit spreekt alleen je hoogmoed. En om jullie hoogmoed te streelen, daarom moeten er zulke voetveegsels in de wereld zijn als ik.
Ella:
Jij een voetveeg? Dat lijkt er niets naar.
Werms:
Laat ik me dan niet trappen?
Ella:
Praat nu niet over jezelf, Werms. Je moet wat vriendelijker zijn om mij nog te behagen, wat meer toeschietelijk en vernuftig.
Werms:
(vertoont lappen en prulletjes uit de laden)
Waarom veracht je m'n povere bezitting? Er kan wel iets tusschen verborgen zijn dat goed genoeg is, ook voor een dame zooals jij.
Ella:
(hem aanziende)
Ik geloof dat er iets moois tusschen ligt, Werms.
Werms:
(geheimzinnig)
Wat wou je voor moois hebben? Nog een goud ringetje bij al je ringen?
Ella:
O, ik ben dol op zulke snuisterijen. Misschien heb je nog een geluksring tusschen die vodden.
Werms:
(nadenkend)
Als ik ooit een gouwen ring had bezeten, zou 'k hem al lang verkocht hebben. Wat doe je met zoo'n onnut prul? Geld om brood voor te koopen is beter voor ons soort menschen.
Ella:
't Zou jammer zijn als j'em verkocht had, Werms. Je hadt daarmee wel kunnen wachten tot ik hier kwam.
Werms:
Wat zou je ervoor geboden hebben?
Ella:
Als 't een ring was die me aanstond zou ik er heel wat voor geboden hebben. | |
[pagina 8]
| |
Werms:
(langzaam na pauze)
Ik heb 'em niet verkocht. Hij is hier. En als ik je die ring laat zien, dan zie je meer dan de ring.
Ella:
Wat dan?
Werms:
Wil j'em koopen?
Ella:
Ik wil eerst de ring zien.
Werms:
Voor veel geld kan j'em krijgen. Voor al 't geld dat je in die tasch hebt.
Ella:
Al m'n geld? Voor een goud ringetje?
Werms:
Het is meer dan de ring.
Ella:
Je bent een ouwe bedrieger, Werms!
Werms:
Wil j' em? Of wil j' em niet? Ik zweer je dat ik je niet bedrieg. Je zult meer zien dan de ring.
Ella:
(ledigt langzaam haar tasch op de tafel. Houdt haar hand op het geld en zegt dan)
Hier is het geld. Maar als je me toch bedriegt, krijg je 't niet.
Werms:
(opent het bovengedeelte der kast met een sleutel uit zijn zak. Neemt een doosje daaruit, maakt het open en toont aan Ella een ring die om een vingerbeentje zit).
Hier is hij!
Ella:
(komt gespannen een stap nader zonder het geld los te laten. Zegt dan ijzend)
Een doodsbeentje! (Zij wijkt eenige schreden achteruit en laat het geld los. De ring rolt over de vloer).
Werms:
Hij is te wijd geworden. (Ella blijft ontzet en bewegingloos staan. Er wordt geklopt. Werms grijpt met bevende gretig-
| |
[pagina 9]
| |
heid naar het geld, bergt dit, samen met het doosje waarin het beentje is, snel in de kast en sluit deze.
Vincent komt binnen en ziet zwijgend van de een naar de ander).
Vincent:
(tot Ella die hij nog waarneemt)
Wat heb je? Kan je je niet verroeren?
Ella:
(haar gewone houding hernemend)
Ik ben een beetje geschrokken. Dat is alles. Wat kom jij hier doen?
Vincent:
(tot Ella)
Ik kom niet om me te laten waarzeggen. (tot Werms)
Ik kom nog eens vragen of je je kleinzoon aan mij wilt afstaan.
Werms:
Moet ik Reid aan jou verkwanselen?
Vincent:
Als hij bij jou blijft zal hij zeker gauw doodgaan en dan ben je hem toch kwijt. Wees dus verstandig, neem m'n geld aan en geef hem z'n vrijheid.
Werms:
Je hadt hem al lang kunnen hebben als hijzelf wou. Maar hij wil bij mij blijven.
Vincent:
Ik heb geen geduld om lang met je te onderhandelen. Als je nu niet toegeeft zal ik je dwingen.
Werms:
(honend)
Mij dwingen? Da's gauw gezegd!
Ella:
(levendig en resoluut tot Vincent)
Ik kan je helpen! Ik kan hem voor 't gerecht brengen om wat ik hier gezien heb!
Werms:
(als voren)
Dat kan je niet. Werms heeft je bij de neus gehad!
Ella:
(tot Vincent)
Kom mee. Dan zal ik je zeggen wat het is. | |
[pagina 10]
| |
Werms:
(tot Vincent)
Alleen als je me 't geld geeft kan je m'n kleinzoon krijgen. Anders niet.
Vincent:
Goed. Waar is hij?
Werms:
Hij slaapt. Kom over een uur terug.
Ella:
(dringend en gejaagd tot Vincent)
Ga mee hier vandaan! Hier is niets te winnen! (Zij staat reeds op de drempel. Vincent biedt nog weerstand).
Vincent:
(tot Werms)
Tot over een uur dan!
Werms:
Neem je een rijtuig mee en zorg je voor een veilige overtocht?
Vincent:
Ook dat.
Ella:
(tot Vincent)
Wees niet onnoozel! Kom! (Zij verlaten samen snel het huis. Werms sluit de deur achter hen).
Werms:
(alleen)
Dat zijn eerst een paar gekken! Als ik met die twee op een eiland alleen was, dan zou ik ze de hersens inbeuken en ze naakt uitschudden. En daar zou 'k geeneens een borrel voor noodig hebben, ik zou 't doen zooals een boer een schaap scheert. Verdienen ze beter? - Maar Werms, hou je verstand bij elkaar. Ze kunnen de wet op je afsturen en die moet je je van 't lijf houen. (Hij neemt het beentje, dat hij heeft weggeborgen weer uit de kast, loopt er langzaam mee naar het vuur en werpt het er in. Pookt het vuur op).
Je raakt gehecht aan zulke dingen. Ik zal het missen. Maar dat is niet anders. Stof keert tot stof weder. En Reid gaat vanzelf dood, daar valt niks meer aan te doen. Der zat geen pit in 'em. (luistert bij de schoorsteen alsof hij wat verdachts hoort).
Ga je nou ook wat hooren, Werms? Wordt niet bijgeloo- | |
[pagina 11]
| |
vig! Schrik niet van een jankende hond of een maartsche kater! (Even later wordt de deur geopend en komt de Dokter binnen, ietwat leunend op zijn stok. Werms kijkt langzaam en stuurs naar hem op).
De Dokter:
Hoe gaat het met je kleinzoon?
Werms:
Hij slaapt.
De Dokter:
Waar is hij?
Werms:
(norsch)
Achter dat gordijn. Laat hem met rust.
De Dokter:
Je hebt hem zelf weinig rust gegund tot hiertoe.
Werms:
(als voren)
Wil je mij soms de les lezen?
De Dokter:
Mijn tijd is te goed daarvoor. (Hij wil naar de bedstee gaan, doch Werms staat snel op en plaatst zich voor hem. De Dokter beschouwt hem en vraagt)
Je bent van mijn hulp niet gediend?
Werms:
O jawel. Geef maar een drankie.
De Dokter:
Je staat daar als een waakhond. Laat me de weg vrij!
Werms!
Wil je me in m'n eigen huis bevelen?
De Dokter:
Ik wil achter dat gordijn zien.
Werms:
Wie heeft je hierheen laten komen? Ik niet. (De Dokter wacht en zwijgt even, ziet dan de ring die op de grond is gevallen).
De Dokter:
(lakoniek en wijzend met z'n stok)
Er ligt een gouwen ring op de vloer! | |
[pagina 12]
| |
Werms:
(kijkt ook even)
Jawel. Daar zit tooverkracht in. Raap hem maar op.
De Dokter:
(na pauze resoluut)
Ik ga hier niet vandaan voor ik Reid gezien heb.
Werms:
Dan kan je lang wachten.
De Dokter:
Niet voor ik in die bedstee gekeken heb, wil ik zeggen.
Werms:
(gaat na pauze in tartende houding achteruit)
Doe dan wat je niet laten kunt. (De Dokter trekt het gordijn open en de bedstee, die leeg is, wordt zichtbaar. Hij komt dan naar 't midden van het vertrek terug. Werms zegt lakoniek)
Je ziet, hulp is hier overbodig. Ze hebben me Reid afgepingeld.
De Dokter:
(verstrooid en somber)
Waarover lig je te raaskallen?
Werms:
Ik ben m'n kleinzoon kwijt. Maar ik waarschouw je op te passen. Wie zich met andermans' zaken bemoeit...... (Zij kijken elkaar even aan. De Dokter schopt als onwillekeurig de ring die voor zijn voeten ligt wat opzij. Werms bukt haastig, raapt hem op en legt hem in de tafella. Terwijl hij met dit laatste bezig is en met de rug naar de Dokter gekeerd staat heft deze snel en besloten zijn stok op en geeft hem een hevige slag daarmee. De Dokter verlaat dan het vertrek. Werms, eerst verdoofd, beweegt zich daarna in groote woede, dreigend en grommend, tot hij stiller wordt, een stuk ijzer dat naast de schoorsteen ligt, ter hand neemt en een wraakplan overweegt. Hij zegt dan, als tot een onzichtbare getuige).
Hou me niet vast nou! Werms is Werms! Ik heb een moord begaan, - morgen, maar ik moet het nog doen nou, - en ik heb er lust in! (Hij haalt uit zijn zak een flesch, neemt een borrel, bergt de flesch weer).
De Dokter komt nooit weer thuis na dezen! De Dokter het een beroerte gehad, en als hij gekist is, weten ze | |
[pagina 13]
| |
nog Werms niet te vinden! (Hij gaat met zijn wapen half verborgen bij zich het vertrek uit).
(In de spelonk waar Werms met zijn brandhout vandaan kwam, begint zich iets te bewegen. Langzamerhand wordt een der Droomvrouwen, die in goud en rood, zichtbaar. Zij komt het vertrek in en de tweede verschijnt dan in de spelonk. De eerste gaat zoekend rond).
Eerste Droomvrouw:
Kom niet hier, want wat ik verloor is nog niet weergevonden.
Tweede Droomvrouw:
Wat zoek je hier? Hoor naar de stem die in de schoorsteen huilt.
Eerste Droomvrouw:
De wind speelt klagend in de schoorsteen.
Tweede Droomvrouw:
De kinderen in 't dorp gillen en krijschen bij hun spel. De honden janken en de menschen zeggen met huiveren: er komt een doode. Ze zijn bang voor het kerkhof.
Eerste Droomvrouw:
Het ligt groen en vredig binnen de duinen. Het vee graast er dichtbij.
Tweede Droomvrouw:
Als de morgen komt ontwaakt er leven in elk grassprietje, maar de dooden kunnen niet ontwaken.
Eerste Droomvrouw:
De bloemen vangen de stormen op en laten het leven in 't woeste geweld. De droomen trekken in ongebreidelde vormen weg in de ether.
Tweede Droomvrouw:
De menschen gaan langs de graven waar het groene leven woekert. Dat zijn de oude visschersvrouwen of de jonge die verlies geleden hebben. Of de nieuwsgierigen.
Eerste Droomvrouw:
Ik fluister mijn levensverhaal eentonig aan de wind die langs de grassprietjes strijkt. De menschen loopen lang- | |
[pagina 14]
| |
zaam en gebogen alsof zij luisteren, maar zij hooren het niet en gaan gedachteloos langs het graf van de onbekende vrouw.
Tweede Droomvrouw:
Elkeen weet het te vinden.
Eerste Droomvrouw:
Ik loop achter de treurenden en mijn voetstap is hoorbaar. Ik zweefde als vlinder over het duinland. Ik zat met Lily stil droomen-vlechtende, bloemen-vlechtende. Ik ging met haar in de vunze ziekenkamers en zag de bange vraag in de koortsige gezichten.
Tweede Droomvrouw:
Zie, uit de schoorsteen druppelt het roet neer, - zoo zwart regent het op de menschenziel.
Eerste Droomvrouw:
Iets blinkends is hier begraven. Het is lang geleden dat de ring zwaar-gouden om mijn vinger sloot.
Tweede Droomvrouw:
Hij is hier verborgen en niemand weet het geluk dat mee werd weggesloten in donker. Hij is nu met hebzuchthanden te voorschijn gebracht in het gretige licht.
Eerste Droomvrouw:
De kinderen komen. Zij zullen onwetend het kostbaar goud vinden dat hier verborgen is. (De Droomvrouwen verwijderen zich en verdwijnen in de spelonk).
Lily en Reid komen daarna binnen. Reid is zeer ziek. Hij is gekleed als de vorige dag. Lily heeft haar arm steunend om hem heengeslagen, houdt haar hand tegen zijn voorhoofd.
Reid:
(klagelijk-schreeuwend)
O, waarom ben je toch zoo gek. zoo gek? - Waarom maak je me ziek? (Hij rukt zich los en gaat bij de tafel staan, waaraan hij zich vasthoudt. Lily gaat dicht bij de deur, verslagen op een stoel zitten. Reid zegt na kleine pauze)
Ik wordt beter...... Ik wil niet ziek zijn...... Ik ga naar 't strand waar groot- | |
[pagina 15]
| |
vader is om hout te zoeken. Ik zal het voor hem dragen. Het is zwaar, het moet uit 't water opgehaald worden, - het is zoo zwaar van 't water......
Lily:
(heft het hoofd luisterend op)
Hoor! Dat is de stem van je grootvader! Hij is kwaad, hij vecht... O, ik zie het!
Reid:
Met wie vecht ie dan?
Lily:
(opgewonden in haar droomtoestand)
Hij is niet sterk meer! Ze winnen op hem!
Reid:
Niemand kan 't van mijn grootvader winnen. Ik geloof je toch niet. Hij zal weeromkomen en je uitlachen.
Lily:
(als voren)
Hij wordt weggebracht......! Wat is hij nu klein en gedrochtelijk! - Het is gedaan met hem!
Reid:
(klagelijk)
Wat is er toch gebeurd? Ik voel steenen bonzen op mijn hoofd. (Hij zet zich bij de tafel op een stoel en ondersteunt zijn hoofd).
Lily:
Iemand werpt hem met steenen. Die durft nu omdat hij wordt vastgehouden.
Reid:
Hebben ze hem werkelijk vast? Zoo vast dat hij niet terug kan komen?
Lily:
(na pauze)
Ja. Het moet zoo zijn! Hij kan niet meer hier komen. Hij is een gevangene.
Reid:
(dof en droomerig)
Zou ik hem toch moeten helpen, ook waar hij nu heengaat?
Lily:
Nee. Je bent nu vrij van hem.
Reid:
Ik kan ook niet. Want ik ben te zwak. En heet van de koors. | |
[pagina 16]
| |
Lily:
Je moet nu naar bed gaan.
Reid:
(wijzend)
Ik wil niet in die bedstee.
Lily:
Ik weet wel iets beters voor je. (Lily gaat naar de bedstee, haalt beddegoed daaruit en maakt een legerstee terzij op de grond).
Reid:
Wat doe je?
Lily:
Ik maak een bed waarop je slapen kunt.
Reid:
Grootvader heeft mij ongelukkig gemaakt.
Lily:
Ja, hij is slecht voor je geweest.
Reid:
(langzaam wat oprijzend en klagelijk)
Waarom was ik ook zoo bang? Als hij zei: schreeuw, dan schreeuwde ik. Als hij zei: stil, dan was ik stil!
Lily:
Hij zal je nu nooit meer plagen.
Reid:
Dan kan ik nu met een schip wegvaren als ik beter ben.
Lily:
Heb je dat zoo verlangd, Reid?
Reid:
Ja, om ver weg te komen. Maar gezegd heb ik het nooit. En nu is mijn hoofd zoo heet. Waarom heb je je hand weggenomen? (Lily maakt vlug de legerstee bruikbaar en komt bij hem. Legt haar hand weer tegen zijn voorhoofd).
Lily:
Het bed is klaar, je moet nu gaan liggen.
Reid:
Ik wil er op liggen als 't donker wordt. (wijzend)
Wat rust hij zacht daar!
Lily:
Wie rust daar? | |
[pagina 17]
| |
Reid:
Reid.
Lily:
(hem streelend)
Ja. Nooit was 't zoo vredig hier.
Reid:
Ik heb dorst.
Lily:
Ik zal je wat wijn geven om te drinken.
Reid:
(met schokkend lachje)
Het is niet waar! (Lily schenkt wijn, die ze bij zich heeft, in een kroesje op de tafel. Hij volgt haar bewegingen en neemt het kroesje aan. Drinkt en zegt droomerig)
Ik drink wijn. Ik heb ook honger.
Lily:
Je zult alles hebben wat je wenscht. Als het in mijn macht is.
Reid:
We hebben zelf geld zat en eten zat. Maar 't zit achter slot. Hier is de sleutel. (Hij doet de tafella open en neemt een sleutel er uit. Zegt verrast)
Kijk! (neemt dan de ring uit de lade).
Lily:
Geef mij de sleutel en ga dan rusten. (Reid houdt de sleutel vast in zijn linkerhand. Kijkt alleen naar de ring in zijn rechter).
Reid:
(houdt de ring wat omhoog)
Weet je waar die vandaan is gekomen?
Lily:
(na kleine pauze)
Ja.
Reid:
Hij is nu toch van mij. Ik wil hem weggeven. Niet aan Geertrui. - Aan - deze - hand. (Hij neemt Lily's hand en zij helpt hem de ring aan een vinger schuiven. Hij drukt dan haar hand weer tegen zijn hoofd en houdt die vast. Zegt na pauze)
De ring heeft geen kwaad gedaan.
Lily:
Nee Reid. | |
[pagina 18]
| |
Reid:
(haar hand wegschuivend)
Je hand is toch te zwaar. Ik word neergedrukt. In mijn lijf slaat een hamer. (Hij leunt op de tafel en verliest zijn evenwicht. Lily vangt hem op. Zij brengt hem naar de legerstee, hij valt daar machteloos op neer, houdt het hoofd nog een beetje overeind en zegt)
Ik heb niets aan mijn lijf dan vuile vodden. Ik wil me niet uitkleeden.
Lily:
Je hoeft niets dat je niet wilt. Ik ben hier om je te beschermen.
Reid:
Blijf je bij me?
Lily:
Ja. Om voor je te zorgen. Je zult schoon goed aan krijgen en ik zal heel stil bij je zitten als je slapen wilt.
Reid:
Als het nacht wordt zal der toch iets gebeuren. 't Huis kan niet zoo blijven zonder menschen.
Lily:
Geen mensch zal je komen hinderen. Omdat ik hier ben.
Reid:
De vogels en de konijnen gingen weg als de menschen in 't duin kwamen. Maar zieke dieren zijn wel mak.
Lily:
Als je niet ziek was zou je met een schip wegvaren en heel veel moois zien.
Reid:
(knikt)
Der zijn altijd wel nieuwe schepen. Maar de ouwe komen soms niet terug. (Barte opent de deur en verschijnt in de opening).
Barte:
(tot Lily)
O, ben jij hier bij het jongetje? Ik kom nieuws brengen.
Lily:
Zeg op, Barte! | |
[pagina 19]
| |
Barte:
Werms gaat naar de gevangenis! Hij wou de Dokter vermoorden, hij stond hem op te wachten dicht bij zijn huis. Hij dacht dat niemand hem zag! Maar der waren mannen die hem zagen en die hielden zich stil achter 't duin. Toen kwam de Dokter en Werms zou hem neerslaan met een stijk ijzer, maar ze zijn op hem toegesprongen en hebben 't belet. En ze jouwden hem na toen hij in 't dorp kwam. Niemand durfde hem uitlachen vroeger. Maar nu schelden ze hem uit en ze brullen van 't lachen allemaal! (Barte lacht zelf hard en onwijs).
Lily:
Hij heeft mijn oom niets kunnen doen, is 't wel?
Barte:
Nee. Die is uitgeweken voor de slag. De slag met het ijzer. Werms heeft het laten vallen en ze hebben het opgeraapt en dragen het achter hem aan. Hij zal nooit weer hout rapen op 't strand! (Barte gaat opgewonden heen).
Lily:
Heb je dat alles gehoord, Reid? Je zult zoo rustig slapen nu.
Reid:
Ik hoor zingen.
Lily:
Ik hoor het ook.
Reid:
Jij bent het die zingt. Maar hoor je niet dat er weer iemand komt? (Er wordt geklopt).
Lily:
Ja, een vriend.
Reid:
(legt het hoofd neer).
Ik ben niet bang meer. (Lily dekt hem een weinig toe.
Opent dan de deur voor Vincent die binnenkomt. Gaat haastig terug en zet zich op een krukje bij het hoofdeind der legerstee).
| |
[pagina 20]
| |
Vincent:
(aarzelend op een afstand)
Ik had een vermoeden dat je hier was met hem. Hij is nu veilig.
Lily:
Ik weet het. (mechanisch)
Ik zag een duivel die wou toeslaan op een goed man. Waarom heeft de duivel niet toegeslagen?
Vincent:
(ziet Lily bevreemd en weemoedig aan. Zegt zacht)
Hoe gelukkig dat hij het niet heeft kunnen doen!
Lily:
(als voren)
Ja. Hoe gelukkig dat er mannen in de buurt waren. Ik zag hoe ze hem vastgrepen! Ik weet niet of ze bang waren of niet. Maar ze hadden nooit een moord gezien. (na pauze)
En dat was het niet alleen. De duivel was bang voor zijn eigen daad!
Vincent:
Maak je los uit dat gedroom, Lily!
Lily:
(met moeite opwakend)
Ja. Maar blijf niet langer hier. Zeg aan mijn oom dat ik hier ben om Reid te verzorgen.
Vincent:
Ja. En dan moet je afgelost worden, Lily!
Lily:
Denk niet dat ik van hem wegga!
Vincent:
(aarzelend en bewogen)
Nee. Je kunt niet. Dat zij dan zoo. - Slaapt hij?
Lily:
Nee, hij luistert, maar hij wordt steeds rustiger. Hij hoort zingen.
Vincent:
Kom een oogenblik hier, Lily! (Lily staat op en nadert Vincent halverwege. Hij zegt diep-bewogen)
Ik ook, Lily, ik hoor het vreemde zingen in de stilte, waar jij op doelt. Ik zou ziek willen zijn als hij, om je een oogenblik zoo nabij me te hebben. | |
[pagina 21]
| |
Lily:
(mechanisch)
Vanwaar komt het zingen?
Vincent:
O Lily, word wakker! (Lily staat even besluiteloos in haar droomtoestand, keert zich dan naar de legerstede en zet zich daar opnieuw. De zieke steekt een hand uit en Lily neemt die).
Lily:
(tot Vincent)
Ik ben wakker. Ik wil de dag en de nacht voor hem zorgen. Maar roep mijn oom hier. (Vincent ziet ontroerd naar haar en gaat dan heen).
Reid:
Is die muzikant nu boos geworden?
Lily:
Nee. Hij kan niet boos zijn.
Reid:
Ik weet het wel. Maar zeg het nu zelf.
Lily:
Wat dan, Reid?
Reid:
Al dat je weet van hem.
Lily:
Hij speelt heel mooi. Ik ben van hem gaan houden daarom.
Reid:
Nee, zeg wat je van hem weet nu.
Lily:
Hij zal langs het strand loopen als een kind dat iets liefs heeft verloren.
Reid:
Het is hier. Waarom gaat hij langs 't strand loopen?
Lily:
Omdat ik het gegeven heb aan jou.
Reid:
(na pauze)
Kus mij, want ik ben zoo moe. (Lily bukt zich over hem en kust hem. Reid zegt dan)
Ik ben gelukkig. Ik wil wel sterven. | |
[pagina 22]
| |
(Vrouw Hees klopt en komt voorzichtig binnen. Lily kijkt vragend op).
Vrouw Hees:
Ik kom m'n diensten aanbieden. Ik hoor dat je hier bent met een zieke.
Lily:
Goed. Blijf hier om me te helpen. Maar niet zoo dat hij veel van je ziet of hoort.
Vrouw Hees:
(wijst ontevreden naar de spelonk en vraagt)
Moet ik dan in dat gat kruipen?
Lily:
Ja.
Vrouw Hees:
(brommend)
Der is geen ruimte voor een mensch.
Lily:
Maak je dan zoo klein als een kabouter.
Vrouw Hees:
Heb je hem kruien gegeven voor de koors? Of heb je een ander middel?
Lily:
Ik wacht de Dokter.
Vrouw Hees:
Ik zal je alleen laten. Hoor het gehuil in de schoorsteen!
Lily:
Een stormliedje. Een slaaplied voor de zieke.
Vrouw Hees:
Slaapt hij?
Lily:
Ja. Hij is ingeslapen. (Vrouw Hees kijkt nog even en verwijdert zich naar de spelonk. Lily zit even nog onbeweeglijk naast het bed, legt dan de hand van de zieke, die de hare vasthoudt, voorzichtig op het dek. Blijft Reid beschouwen).
Einde van 't derde Bedrijf.
| |
[pagina 23]
| |
Vierde bedrijf.(Hetzelfde vertrek, volgende morgen vroeg. Reid ligt in een ledikant en er staat een ligstoel aan de andere kant van het vertrek. Lily staat naast het ledikant en ziet neer op Reid. Deze ligt roerloos en bezijden het ledikant, aan het hoofdeind staat een scherm.
Vrouw Hees komt uit de spelonk te voorschijn).
Vrouw Hees:
(kan door het scherm Reid niet zien. Vraagt)
Hoe is het?
Lily:
(na pauze)
Het is tijd dat wij ook gaan slapen nu.
Vrouw Hees:
Ik heb te veel pijn om te slapen.
Lily:
Ga op de stoel liggen.
Vrouw Hees:
Die is voor jou hier gebracht.
Lily:
Maar ik ben niet ziek en heb geen pijn. Ga liggen en laat je door mij helpen.
Vrouw Hees:
Heb je dan een middel tegen die pijn in mijn borst?
Lily:
Ik kan het even van je wegnemen en je laten slapen. (Vrouw Hees gaat gehoorzaam en met een steunend zuchten op de stoel liggen. Lily komt bij haar en legt haar hand op de pijnlijke plek).
Vrouw Hees:
Werms z'n kruien hebben me toch niet genezen.
Lily:
Je hebt nu een slechte nacht gehad.
Vrouw Hees:
Thuis in m'n bed slaap ik ook slecht en ik heb weer een vreemde droom gehad, maar ik zeg nou niet meer wat ik droom.
Lily:
Wees niet bang. | |
[pagina 24]
| |
Vrouw Hees:
De pijn trekt weg. Ik raak heelemaal weg - in - slaap. (Lily blijft nog even bij haar en zoodra ze ziet dat Vrouw Hees slaapt gaat ze, na nog een blik op Reid, behoedzaam de deur uit.
Er komen twee witte Maagden, droomgestalten, uit de spelonk, elk met een bloesemtak in de hand. Zij glijden geluidloos en vlug door het vertrek en toeven op eenige afstand van het bed van Reid).
Eerste Maagd:
Deze tak brak ik af van de zwaarste boom, hij is een deel van de geweldige lente. De lentelucht was een zee waarin ik zwom en boven en onder mij blonken de bloesems.
Tweede Maagd:
Op het feest van de bevrijding zijn wij gevraagd, wij moeten elk bij een der wanden staan van de vierkante zaal, wij moeten stil staan en de bloesemtak dragen.
Eerste Maagd:
De dag schijnt hel en in de nacht is de verandering gekomen. Sterfelijke bloesems van één dag tooien het feest. Wij zijn uit het land van het snelle licht en de lange slaap.
Tweede Maagd:
De gesluierde waarheid werpen wij bloesems in het verhuld aangezicht en het oneindige breken wij met ons lentespel.
Eerste Maagd:
Langs de wanden hangt hier de vale rouw. Overal schuilt de klacht die het geluid niet kan vinden. De boomen ruischen in de wind, in hun luid gehuiver wordt het droomlied van de nacht opgeheven.
Tweede Maagd:
(Reid's legerstee naderend)
Kom nu hier, bij deze doodstille slaper.
Eerste Maagd:
(eveneens naderend)
De lach van het kleine jongetje sloeg tegen de doffe wanden en vond geen echo. | |
[pagina 25]
| |
Tweede Maagd:
Wij nemen de lompen mee en tooveren rijk gouddraadweefsel, wij dragen de ziel naar de ruimte rondom het goud-vonkend gesternte. Er is rijk licht en rijk donker buiten deze enge wooncel.
Eerste Maagd:
Wij komen van het wit vuur en bloesemrood blinkt het ontwakende leven.
Tweede Maagd:
Kleine vermoeide handen liggen nu werkeloos en de oogen die Lily sloot zijn niet meer levend. Deze woning omsluit zijn gevangene niet als tevoren.
Eerste Maagd:
Er viel een bevend blad in onze hof, de vlucht van een doode was hoorbaar in onze stilte. (De Maagden verwijderen zich naar de spelonk en verdwijnen daar. Even later wordt Vrouw Hees wakker en komt overeind, aarzelend staat zij op en gaat angstig naar het bed van Reid. Zij kijkt voorzichtig, komt nog naderbij, verschuift het scherm een weinig, wijkt dan huiverend achteruit, kampt met haar vrees, doch vlucht na een korte tweestrijd het vertrek uit. Kort daarop komt Lily met de Dokter binnen. Lily ziet terloops even naar de leege stoel van Vrouw Hees, gaat dan met de Dokter bij Reid's legerstee staan).
Lily:
Waarom is hij schrikwekkend? Vrouw Hees is het huis uitgeloopen. Ze had rustig kunnen slapen bij deze kleine stille Reid.
De Dokter:
Ze gaat het nieuws nu door 't dorp brengen.
Lily:
Grimgram, ik weet niet of ik hem bedrogen heb.
De Dokter:
Ik weet dat je hem niet hebt bedrogen, Lily.
Lily:
Ik heb hem in mijn armen gehouden vannacht toen hij ijlde en angstige vizioenen had en ik heb zachtjes voor hem gezongen. Ik voelde het bonzen van zijn hart tegen | |
[pagina 26]
| |
mij aan, maar hij werd toch opnieuw rustig. Kijk, nu is de lijdenstrek op zijn gezicht teruggekomen.
De Dokter:
Hij is niet meer hier, Lily.
Lily:
Nee, hij is niet meer hier. Als ik naar hem zie ben ik zoo rustig, zoo sterk en als ik nu denk aan de ander dan grijpt mij een koorts aan. Ik verlang nu dat hij komt, want ik houd van hem niet minder dan van Reid. (langzaam)
Niet minder en ook niet meer.
De Dokter:
Waarom zou het meer zijn? Je kent hem zoo weinig.
Lily:
(zacht en verrast)
O, Grimgram!
De Dokter:
Dwepen met zijn spel is niet voldoende, Lily.
Lily:
Zingen voor hem is niet voldoende! Je zegt nu dwaze dingen, Grimgram! (peinzend)
Maar ik heb hem misschien al verloren. Hier verloren.
De Dokter:
Wil je hem hier nu afwachten?
Lily:
Ja, hij moet hier komen. (naar Reid wijzend)
Ik kan hier ook niet vandaan. Hij moet nog bewaakt worden en door mij.
De Dokter:
Dan zal ik hier blijven voor jou, Lily.
Lily:
Wij samen voor hem. (wijst naar Reid. Zegt dan droomerig)
Een van ons twee is niet genoeg. (Vincent komt binnen. Hij nadert Lily bewogen en drukt haar hand).
Vincent:
Lily!
Lily:
(naar Reid wijzend)
Zie eerst naar hem! | |
[pagina 27]
| |
Vincent:
(ziet vluchtig en wat huiverend naar de doode. Zegt gedwongen kalm)
Ja, ik hoorde het. Hoe ellendig dat wij hem niet hebben kunnen redden! (tot Lily en de Dokter die hij terloops groet)
Was het geen vreeselijke nacht?
De Dokter:
(stroef)
't Geval is droevig genoeg. Hij is vermoord.
Vincent:
En u bijna, gister.
De Dokter:
(als voren)
Dat was iets anders. De eenige gekken in de wereld, dat zijn de duivels. (Hij wendt zich wat af en houdt zich afzijdig van het gesprek).
Lily:
Het was een wonderlijke nacht. (Vincent aanziende)
Als ik niet hier gevangen geweest was, dan had ik je niet zoo laten gaan gister. (droomerig)
Wat is dat veraf. Gister!
Vincent:
Ik was wel alleen toen ik gister van hier ging. Maar ik kon niet klagen.
Lily:
Je hebt omgezworven, heel de nacht ook.
Vincent:
Ja. Maar zonder klagen. Denk daar niet aan, Lily. Denk aan wat er nu gebeuren moet. Want je kunt niet rustig hier in 't dorp blijven zooals vroeger, deze daad van je wekt te veel opzien. (teeder)
En je zult mij voortaan overal naast je hebben, je hebt bescherming noodig, Lily!
Lily:
(peinzend)
Je woorden komen uit een heel onrustige nacht. Ik heb moeite om je te begrijpen, maar ik zie toch wel wat je wenscht. - We moeten reizen, veel reizen samen.
Vincent:
Niet meer dan jij wenscht, Lily. Maar niet hier blijven, | |
[pagina 28]
| |
dit is onwezenlijk. Ook niet in dit vertrek blijven! Je taak hier is afgeloopen.
Lily:
Wees niet zoo haastig. Denk niet zoo gejaagd aan de toekomst. Moet deze nacht zoo gauw vergeten worden!
Vincent:
(tot de Dokter)
Help mij haar overreden. De menschen hier in 't dorp zijn dwaas en bijgeloovig en ik vrees dat ze hier naar toe komen. Ik hoorde al stemmen......... (dringend en zacht)
Denk aan Lily's hevig geschokt gestel! Wij moeten háár redden nu!
De Dokter:
(koel)
Vrees is geen redding hier. Lily en ik zijn niet bang. Wij zullen de menschen die komen willen hier afwachten en dat zal ons niet schokken.
Lily:
(zet zich dicht bij Reid's legerstede. Zegt zacht tot Vincent)
Je hebt als een kind geleden vannacht. Alle menschen zijn kinderen en als ze lijden zijn ze allemaal gelijk.
Vincent:
Ik heb ook wel iets goeds gevonden.
Lily:
(rustig)
Ja, dat moet wel. Zeg wat het is.
Vincent:
Iets heel onbeduidends. Ella kwam bij me toen ik na m'n omzwerving tegen een duin lag en bracht me een deken voor de kou.
Lily:
(naar Reid wijzend)
Zooals ik hem verwarmde, zoo deed zij 't jou? Maar je huivert!
Vincent:
Er is iets dat ik moet overwinnen, maar dat kan ik niet hier.
Lily:
Blijf dan hier niet langer. De lucht is niet goed voor je hier.
Vincent:
Hoe ellendig zwak ben ik. Ik wou je sterk terzij staan | |
[pagina 29]
| |
en een onnoozele flauwte - maakt me machteloos, - hier in dit vreeselijke huis!
Lily:
Vlucht dan.
Vincent:
Ik vlucht niet, Lily.
Lily:
Blijf dan hier.
Vincent:
(besloten)
Ik blijf niet, maar ik kom terug, Lily, aanstonds, als ik sterker ben. (Hij gaat heen. Lily staat daarna langzaam op en nadert de Dokter).
Lily:
Lily is een heks! Lily gaat om met duivelskunsten.
De Dokter:
Kom tot jezelf, mijn kind.
Lily:
O, hij had de macht mij vrij te maken. Waarom deed hij het niet nu het toch zoo eenvoudig was?
De Dokter:
Hij had niet de macht, Lily.
Lily:
Je weet het, nietwaar Grimgram? (Reid naderend)
De bevrijding is hier te vinden. Als hij was neergeknield hier en mijn doode had liefgehad, dan zou alles goed zijn geweest. Waarom deed hij het niet?
De Dokter:
Omdat hij het niet kon, Lily.
Lily:
Hij zal terugkomen. (Er wordt geklopt.
De Dokter opent de deur en enkele dorpelingen waaronder Geertrui, komen binnen. Lily zet zich bij het ledikant).
Eerste Dorpeling:
Is 't jong gestorven? Z'n eigen dood gestorven?
Tweede Dorpeling:
Gister was hij nog springlevend en zag ik hem met de kar. | |
[pagina 30]
| |
De Dokter:
Ja. Hij is dood. Wil je hem nog eens zien of kom je niet daarvoor? (Lily verschuift het scherm een weinig en een paar der dorpelingen kijken schichtig naar de doode. Lily zet spoedig het scherm weer voor hem, de anderen verwijderen zich een paar schreden).
Eerste Dorpeling:
(tot de Dokter)
Uw nichtje is mij wat al te dicht bij de doode. 'k Vertrouw dat spul niet.
Geertrui:
(alarmeerend)
Ze is de heele nacht bij hem geweest. Ze het Werms 't huis uitgejaagd!
De Dokter:
Heb je hier nog wat te doen nu je de doode gezien hebt? Anders verzoek ik je om maar weer weg te gaan.
Tweede Dorpeling:
(na pauze)
Eerst weten waaraan hij gestorven is, Dokter!
De Dokter:
Hij heeft een zware kou gevat en is gestorven. Het andere moet je aan Werms vragen.
Geertrui:
Nee, aan haar! (wijst op Lily.)
Eerste Dorpeling:
(tot Lily)
Kan je geen mond meer opendoen, juffer?
Lily:
(kalm)
Waarom luister je niet naar wat de Dokter zegt?
Tweede Dorpeling:
De Dokter praat over Werms. En Werms is der niet bij geweest.
Geertrui:
(luid)
Werms het aan 't jong niks gedaan! Werms moest de deur uit om aan deze juffer vrij spel te geven. Ze het hem behekst!
De Dokter:
(tot Geertrui)
Ben je uitgeraasd? Want het hoort stil te zijn in een sterfhuis. (tot de anderen)
Mijn nichtje heeft Reid deze nacht verpleegd. Hij had geen moeder of zuster, nietwaar? Hij had niemand. | |
[pagina 31]
| |
Eerste Dorpeling:
Geertrui moet der mond houwen. Maar wij willen toch nog wel wat naders hooren. Kan een jong mensch zoo gauw uit het leven zijn?
Lily:
Het is immers heel niet gauw gegaan. Deze nacht was het allerlaatste. Maar lang daarvoor is het al begonnen. Als hij honger leed verloor hij iets van zijn levenskracht en hij leed vaak honger. Als hij te zwaar werkte en als hij geslagen werd en bang was. Al die dingen tezamen hebben zijn dood teweeggebracht, want hij was niet sterk genoeg om dat alles te weerstaan. Neem nu maar voorgoed afscheid van hem, want hij ligt hier niet in duivelskunst gevangen, hij is werkelijk dood, z'n eigen dood gestorven.
Tweede Dorpeling:
We weten genoeg! We weten net zooveel als toen we kwamen! 't Zal hiermee niet uit wezen! (De dorpelingen gaan mompelend heen).
Geertrui:
(luid onder 't heengaan)
Ze is verliefd op em! Ze het em aan der hart gedrukt en daaraan is ie gestorven! (De Dokter nadert Lily langzaam, nadat de anderen weg zijn en staat naast haar).
De Dokter:
Dit is het eind hier, Lily. We moeten weg uit dit dorp. Jij en ik samen. We moeten ergens gaan wonen waar niemand ons kent.
Lily:
Maar de menschen zijn overal hetzelfde, Grimgram.
De Dokter:
Niet heelemaal hetzelfde. We kunnen ergens wonen waar niemand jou van duivelskunst verdenkt.
Lily:
(peinzend)
Ja, dat zou misschien te vinden zijn.
De Dokter:
Denk eens, wij samen gaan dan wandelen in een mooie | |
[pagina 32]
| |
nieuwe natuur. En 's avonds jij zingen, ik luisteren. Of lezen samen.
Lily:
Zoo is het geweest al de jaren dat ik hier bij je woonde.
De Dokter:
En zoo kan het weer zijn. We zullen het arm hebben misschien, maar het is toch bereikbaar, de wereld is nog voor ons open. We kunnen nog wel iets vinden in de wereld, wij samen of jij alleen, Lily!
Lily:
Laat mij even nog denken aan vroeger. - Die avond toen ik aankwam en de regen kletterde tegen de ramen. En in de verte was een vol geruisch waar ik naar zat te luisteren. Je stoorde mij niet, je praatte alleen maar af en toe met je lieveling, die papegaai die je in de kamer had. Ik lachte om hem en ik had nog maar weinig in mijn leven gelachen. En daarna hield je me weg van de menschen, ik leefde alleen met jou.
De Dokter:
En je was altijd blijmoedig en tevreden, je hebt de dwang niet gevoeld, Lily.
Lily:
Ik was gelukkig. Maar ik ben toch naar de menschen teruggegleden en je vondt het eindelijk goed, Grimgram.
De Dokter:
Omdat het moest. Je leven was niet in mijn hand, maar in je eigen hand, hoe teer en onbedreven je ook in de wereld stond.
Lily:
Als wij nu weggingen van hier......
De Dokter:
Wij gaan weg, Lily!
Lily:
Ik ben mijzelf niet meer. Ik ben een en al verlangen. Naar liefde, Grimgram.
De Dokter:
Je bent méér dan dat. | |
[pagina 33]
| |
Lily:
(wijst naar de deur)
Hij komt niet terug!
De Dokter:
(aarzelend)
Misschien komt hij wel aanstonds terug, Lily.
Lily:
(mechanisch)
En nog eens en nog eens - en dan niet meer! (heel dringend)
Zeg wat je voelt als waarheid, Grimgram!
De Dokter:
(na pauze vast en sterk)
Je hebt de waarheid zelf uitgesproken, Lily! Laat van hem af, want hij is wankel!
Lily:
(na pauze zacht)
Dat is mooi, Grimgram. Nu is de waarheid als een forsche boom die tegen de lucht staat. Dat is mooi en jijzelf bent als die boom en in jou ruischt het van de wind en de regen en soms zingen er de fijnste vogels.
De Dokter:
Eenzame menschen zingen van die stille liedjes die jij hoort, Lily!
Lily:
Ik ben moe, heel moe. Al mijn gedachten raken in slaap nu. Ik zou willen slapen, - bij hem! (Zij wijst naar Reid en leunt over de legerstede. De Dokter maakt een steunsel voor haar op het ledikant en zij legt het hoofd neer.
Ella opent de deur en komt langzaam binnen met bloemen in de hand).
Ella:
Mag ik deze bloemen bij Reid neerleggen? (De Dokter knikt en gebaart te zwijgen. Ella legt de bloemen op de legerstede neer en verwijdert zich tot bij de deur.
Vincent komt gejaagd binnen, blijft aarzelend in 't midden der kamer staan, ziet onrustig naar Lily en de anderen).
Lily:
(zich wat oprichtend, zegt in droomtoestand tot Vincent)
Kom je nu voor hem hier? (wijst naar de doode. Vincent blijft even zinnend staan, gaat dan in veranderde houding, meer weemoedig en beheerscht naar het bed, ziet naar de
| |
[pagina 34]
| |
doode en knielt neer. Na eenige oogenblikken richt hij zich op, ziet naar Lily die opnieuw is neergezonken en schijnt te slapen en naar de Dokter die zwijgend zijn aandacht vraagt. De Dokter heft Lily's hand een weinig op zoodat de ring zichtbaar wordt).
De Dokter:
Zie deze ring!
Vincent:
(gespannen)
Wat wil dat zeggen?
De Dokter:
Die ring bindt haar. Zij heeft hem van de doode gekregen.
Vincent:
(luid)
Lily!
Lily:
(half opwakend)
't Lot heeft beslist. Ik ben gebonden! (Zij rijst een weinig op, ziet in weemoedige beslotenheid eerst Vincent en dan de Dokter aan. Vincent blijft aarzelend in haar nabijheid, met smartelijk gebaar).
Ella:
(nadert een paar schreden, wendt zich met heftige aandrang tot Vincent. Met ingehouden hartstocht)
Kom nu! Waarom wil je zoo lijden! Waarom wil je haar doen lijden? 't Lot heeft beslist. Bedrieg jezelf niet! (Vincent ziet haar aan, gaat dan langzaam en besloten naar de deur, in gebogen houding, verlaat zoo, samen met Ella, het vertrek. Lily ziet hem weggaan in groot berusten, wendt zich dan naar de Dokter en steunt zich aan hem).
Lily:
(haar hand met de ring naar hem opheffend, zwak en droomerig)
De geluksring, Grimgram! Voor ons twee. Die is uit het heel donker in het licht gekomen.
De Dokter:
Denk aan Reid en wees sterk, Lily!
Lily:
Hij is dood, maar wij houden hem bij ons.
Einde van 't laatste Bedrijf. |
|