Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
De sociale verzekering op de helling
| |
[pagina 286]
| |
Hoofdst. I, doch kreeg van de Regeering te hooren dat de opvatting, als had de Openingsrede in bijzonderheden moeten aangeven, hoe de herziening van de onderwijsen de verzekeringswetgeving wordt gedacht, ‘miskenning van aard en strekking van een dergelijke toespraak’ verraadt. ‘Aangegeven is, dat vereenvoudiging wordt beoogd; de wijze waarop het doel zal zijn te benaderen, kan hoogstens een onderwerp van gedachtenwisseling uitmaken bij de behandeling van de betreffende hoofdstukken der Staatsbegrooting.’ Aldus de Regeering in haar M.v.A. op Hoofdstuk I, welke 3 November '22 aan de Tweede Kamer werd toegezonden. Dit antwoord der Regeering wekte zeker niet den indruk dat de aangekondigde vereenvoudigings-voorstellen belangrijke principieele beteekenis zouden hebbenGa naar voetnoot1). Niettemin volgde daarop een verklaring van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die voor een volkomen tegenovergestelden indruk allen grond opleverde. Nadat n.l. bij de Algemeene Beschouwingen de heer Nolens uit het program zijner partij de twee op reorganisatie van sociale verzekering betrekking hebbende paragrafen genoemd had en den wensch uitgesproken dat mr. Aalberse in dien geest de ‘zware’, doch ‘zeer dankbare taak’ van reconstructie vervullen zou, deelde de Heer Ruys de Beerenbrouck mede, dat hij mr. Aalberse had kunnen bewegen Minister van Arbeid te blijven ‘juist door het vooruitzicht dat hij ‘dit groote maar moeilijke werk zou kunnen tot stand brengen.’ Deze ambtgenoot immers had aanvankelijk, ook om particuliere redenen, zich niet langer willen beschikbaar stellen. ‘Ik hoop - aldus eindigde mr. Ruys dit deel zijner rede - ‘dat hij gesteund door de geheele Kamer, maar zeer in het bijzonder door de rechterzijde, er in slagen moge het groote | |
[pagina 287]
| |
werk van de vereenvoudiging der sociale verzekering in deze driejarige periode tot stand te brengen.’ Men ziet: dit alles klonk anders dan de schriftelijke mededeeling in de M.v.A., volgens welke over de wijze van vereenvoudiging desnoods bij de beraadslaging over de Arbeids-begrooting kon gesproken worden. Thans (dit was op 14 November) werd dit ‘groote werk’ aangekondigd als van zooveel gewicht, dat alleen de begeerte het tot stand te kunnen brengen den aanvankelijk daarvan afkeerigen mr. Aalberse tot blijven had bewogen. Het geval wordt nog vreemder, indien men op de data let. Op 17 en 18 October had zich het eigenaardige feit voorgedaan, dat de chef der afdeeling Arbeidersverzekering (aan mr. Aalberse's departement) in de N. Rott. Crl. den volke had uiteengezet, hoe hij, mr. H.W. Groeneveld, over de herziening der arbeidersverzekering dacht. Deze artikelen, welker bijzondere beteekenis naar des Ministers inzicht ons straks duidelijk zal blijken, waren de Regeering dus bekend, toen zij op 3 November niet gewaagde van een groot werk, dat hier ondernomen zou worden, doch de zaak, min of meer ‘en bagatelle’, beschouwde als geschikt voor beraadslaging bij het ‘betreffende’ hoofdstuk. Doch elf dagen later wordt het groote werk aangekondigd......! Het lid der Tweede Kamer, de Heer Snoeck HenkemansGa naar voetnoot1) vroeg, toen Hoofdst. Xa aan de orde was, hoe de Minister (Aalberse) over het ‘plan-Groeneveld’ oordeelde. Ik heb, zoo antwoordde deze, die artikelen niet uitgelokt, maar wel ze vóór de publicatie gelezen en den ambtenaar gezegd, dat ik tegen publicatie geen bezwaar had, doch die zelfs zeer op prijs zou stellen. Terecht, dunkt mij, want de openbaarmaking heeft nu reeds tot ‘zeer wijze opmerkingen’ van verschillende Kamerleden aanleiding gegeven. Het doel der publicatie | |
[pagina 288]
| |
is dan ook juist geweest ‘om de beoordeeling van een bepaalde concrete voorstelling, hoe men tot vereenvoudiging van het stelsel zou kunnen komen, uit te lokken.’ Ik ontveins mij niet, zoo vervolgde de Minister, dat ik hier sta voor een zeer moeilijk en omvangrijk werk; toch moet dit zeer dringend zoo spoedig mogelijk worden volbracht. Dus zal ik bij de daartoe aangewezen commissie uit den Hoogen Raad van Arbeid dezer dagen ‘aanhangig maken, niet een voorstel van mijzelf,Ga naar voetnoot1) maar het voorstel, dat ik gekregen heb van de afdeeling Arbeidersverzekering van mijn Departement’......en daarna, als ik van die zijde advies heb gekregen, zal ik ‘in onderdeelen mijn houding kunnen bepalen’......... Mysterie of mystificatie? Hoe dan ook, hier is een wonderlijke geschiedenis. Gelijk ook den heer Snoeck Henkemans niet is ontgaan. In de Tweede Kamer had hij er reeds op gewezen dat de publicatie van des ambtenaars denkbeelden ‘eigenlijk moest worden afgekeurd’ (gelijk mr. Aalberse deze opmerking omschreef). In Sociale Voorzorg schrijft de heer Snoeck Henkemans (t.a.p.) dat ‘het wel ietwat de verkeerde wereld zou zijn, als de Minister de lijnen ging volgen, door den hoofdambtenaar uitgestippeld inplaats dat de hoofdambtenaar een plan uitwerkte naar de lijnen, door den Minister aangegeven.’ Maar hàd de Minister lijnen aan te geven? Wat was ‘zijn’ plan? Waar was het en waar is het? Men heeft daarvan niets gehoord. Toch moet het er zijn of geweest zijn. Want een Minister, die liever wil heengaan doch blijft ter wille der volbrenging van een noodig, groot, moeilijk herzieningswerk, weet dan toch langs welke lijnen hij dit werk hoopt tot stand te brengen! Maar ook bij de indiening aan den Hoogen Raad van Arbeid van het voorstel der afdeeling bleek van des Ministers inzichten niets: het ingediend ‘voorstel’ was niet anders, | |
[pagina 289]
| |
niet meer dan wat mr. Groeneveld in de tamelijk vaag gehouden couranten-artikelen had ten beste gegeven. Mij dunkt, deze singuliere geschiedenis is van verre strekking en raakt beginselen van regeeringsbeleid. Is ‘regeeren’ zoo iets als ‘spelen op zien komen’? Is het betamelijk dat een minister, die zekere hervorming toezegt, de Volksvertegenwoordiging onkundig laat omtrent de richting, waarin hij die hervorming zal leiden? Betamelijk, dat hij dan een, niet door hem uitgelokt couranten-artikel van een hoofdambtenaar als ‘ballon d'essai’ met zijn zegen de wereld inzendt om eens te vernemen wat ‘men’ daarvan wel zeggen zal en om zijn houding te bepalen als hij advies daarover gekregen heeft? Wat zoude zulk een minister hebben gedaan, als zijn afdeelingschef niet die artikelen had geschreven? Waar blijft onder dit spel van toevalligheden de figuur, de persoon van den Minister als raadgever der Kroon, als drager van zekere regeeringsbeginselen, als leider, als man die staat of valt met de al-of-niet-verwezenlijking van wat naar zijn inzicht wordt geboden door 's lands belang? Ziehier een ‘minister’, die ongeveer aldus spreekt: Voor mij ligt een groot, een moeilijk werk; om dat te volbrengen, daarom zal ik noode minister blijven. Hoe ik dat werk wil aanvatten? Laat ons daarover maar niet praten, want ziet! de chef der bij deze zaak betrokken afdeeling heeft juist een paar couranten-artikelen geschreven! Wanneer ik gehoord heb wat de bespreking daarvan ‘in de kringen van de deskundigen’ oplevert, wel, dan zal ik mijn houding bepalen; dan weet ik wat ik zal willen.........!
Het is, dunkt mij, wel raadzaam op deze voorgeschiedenis, op dit dilettantisme in de voorbereiding van toch zoo uiterst belangrijken wetgevenden arbeid acht te slaan, wil men zich goed rekenschap geven van de beteekenis, die aan deze proeve eener herziening van onze sociale verzekering moet worden toegekend. Aan de orde is niet ‘een voorstel’ van den Minister zelf, ook | |
[pagina 290]
| |
niet een door hem overgenomen voorstel eener afdeeling aan zijn Departement, maar wel een ‘voorstel’, althans een schema, van de afdeeling Arbeidersverzekering afkomstig en waarover de Minister het advies van den Hoogen Raad van Arbeid en van anderen wil hooren, alvorens te beslissen wat hij er mee doen zalGa naar voetnoot1). Terecht, m.i., zeide Dr. E.B.F.F. Bn. Wittert van Hoogland in zijn rede over ‘de toekomst onzer sociale verzekering’, uitgesproken in de vergadering der Vereeniging van Raden van Arbeid (15 December 1922): ‘de gedachtewisseling over de ingediende voorstellen zal dus met 's Ministers ambtenaren moeten plaats hebben.’ Wat houden die voorstellen nu in? Veel en weinig. Veel, omdat zoowel in de beide couranten-artikelen als in de officieele ‘Nota’ der Afdeeling - welke nota deels wat meer, deels wat minder dan die couranten-artikelen bevatGa naar voetnoot2) - verschillende stellingen geponeerd en ver strekkende denkbeelden ontvouwd worden; weinig omdat met dit al toch maar een schema gegeven wordt, hetwelk wel, gelijk gebleken is, aangrijpingspunten te over biedt voor kritiek, maar tevens allerlei belangrijke vragen open laat. De nota is zeker minder aggressief en polemisch | |
[pagina 291]
| |
dan het betoog in de N. Rott. Crt. was, in welk laatste o.a. in den breede beredeneerd werd dat ‘het openbaar bedrijf om meer dan een reden noodwendig aanzienlijk duurder werkt dan het bijzonder bedrijf’. Maar ook de zakelijk wel wat uitvoeriger nota is in verhouding tot de geweldige ingewikkeldheid der materie zeer beknopt, geeft niet meer dan de lijnen aan, waarlangs de steller verzekert dat deze herziening zich zal moeten bewegen. Onze sociale-verzekeringswetten, zoo wordt allereerst betoogd, regelen allerlei belangrijke aangelegenheden, ook die der met de uitvoering belaste organen, op zeer uiteenloopende wijzen. Die verscheidenheid is hinderlijk en meer eenheid dus allereerste eisch. Een tweede is: vereenvoudiging. Deze wetten regelen te veel, streven naar verzekering van den werkman persoonlijk en vorderen daardoor ontstellend-hooge administratiekosten. Wil men dit euvel keeren, dan zal het bedrijf der overheidsorganen beperkt en zullen bijzondere verzekeringsinstellingen (‘bedrijfsvereenigingen’ als bij de ongevallenverzekering voor land- en tuinbouw) op den voorgrond gebracht moeten worden. De overheidsorganen dragen dan een aanvullend karakter. Ongevallen-, Ziekteen Invaliditeitswet moeten dezelfde personen (werkgevers en arbeiders) omvatten. Basis der verzekering moet zijn uitkeering van ziekengeld en ziekteverzorging. Een verplichte ziekteverzekering geldt voor alle arbeiders; genees- en heelkundige hulp ontvangen zij van hun ziekenfonds; oprichting en handhaving van deze instellingen wordt door de overheid bevorderd o.a. door verleening van subsidie bij voldoening aan zekere voorwaarden. De fonds-premie komt ten laste der arbeiders; het ziekengeld ten laste der werkgevers. Als ‘ziekte’ worden ook beschouwd de gevolgen van een niet-ernstig ongeval; hieruit vloeit ingrijpende vereenvoudiging van de ongevallen verzekering voortGa naar voetnoot1). Het orgaan der ongevallen- | |
[pagina 292]
| |
verzekering behandelt dus alleen ongevallen van meer ernstigen aard. De ziekteverzekering worde collectief geregeld, zoodat registreering der persoonlijke arbeiders vervalt en de premie in percenten over het loon als bij de Ongevallenwet wordt betaald. Bij voorkeur belaste de werkgever zich met de uitkeering van ziekengeld; hij verrekent zulks dan met het verzekeringsorgaan. De invaliditeitsverzekering worde ingrijpend gewijzigd. De individueele renteberekening wijke voor een stelsel van eenheidsrenten, onafhankelijk van leeftijd, loon, enz. Een vast bedrag dus, ook voor weduwen- en weezenrenten. Voor de verzekerde arbeiders levert deze wijziging geen nadeel op: de vaste rente bij invaliditeit (b.v. f 4.- per week) zal wel lager zijn dan het thans volgens de wet bereikbaar maximum (f 6.-), maar bereikt zal dit maximum in vele gevallen niet worden en de lagere vaste rente kan dus verkieselijk geacht worden. - De werkgevers zijn dan bevrijd van het zegeltjes-plakken op rentekaarten; zij betalen halfjaarlijks zeker percentage over het loon. De Raden van Arbeid zullen van zeer veel administratief werk ontlast worden (bezuiniging: 3 millioen per jaar). De vraag of het verband tusschen invaliditeit en ongeval niet kan opgeheven worden en of niet de tijdelijke ongeschiktheid onder de ziekte-, de blijvende onder de invaliditeits-verzekering ware onder te brengen, die vraag moet voorshands open blijven, n.I. zoolang de invaliditeits-rente beneden de rente wegens een bedrijfsongeval blijft. Ingrijpende wijziging in de organisatie van de verzekering zou verkregen worden door de uitvoering van de onderscheidene takken zooveel mogelijk op te dragen aan door de Kroon erkende ‘onderlinge vereenigingen van werkgevers, in wier bestuur vertrouwensmannen der georganiseerde arbeiders zitting hebben, met daarnevens als aanvullende organen een of meer openbare instellingen.’ Deze laatste moeten zoo sober mogelijk ingericht worden en vooral slechts als noodige aanvulling dienen. Zoo althans zou de uitvoering van ongevallen- | |
[pagina 293]
| |
en van ziekteverzekering te regelen zijn. Voor invaliditeits-verzekering is centrale uitvoering (wegens patroonswisseling van arbeiders) onmisbaar; voorloopig schijnt een openbaar orgaan daartoe het meest geëigend. Als aanvullende openbare organen zijn 12 à 15 Raden van Arbeid wel genoeg; bij zoodanige decentralisatie kan met plaatselijke omstandigheden worden gerekend. Men bepale voorts, dat elke arbeider voor ziekte en voor ongevallen bij eenzelfde private of openbare instelling verzekerd moet zijn, zulks ter vermijding van conflicten over de vraag of de ongeschiktheid uit ziekte of ongeval voortvloeit, wat althans voor den eersten tijd onverschillig is. De 12 à 15 Raden van Arbeid zullen dus voor ziekte- en ongevallen-verzekering de ‘aanvulling’ bezorgen, voor zoover bijzondere instellingen daaraan behoefte laten. Die Raden zullen voorts de invaliditeits-verzekering uitvoeren. In dit stelsel valt de Rijksverzekeringsbank weg. De bedrijfsvereenigingen zullen, als hoofdorgaan der sociale verzekering, krachtige lichamen moeten zijn; de wetgever kan daarop letten. In dit stelsel is ook geen plaats voor de vele honderden reeds bestaande ziekenkassen; dit is te betreuren, maar haar voortbestaan is onvereenigbaar met den eisch van eenheid en eenvoud in de sociale verzekering. Als sluitstuk van het geheel zal een Raad van Toezicht optreden, bestaande uit door de Regeering benoemde, bezoldigde personen en uit vertrouwensmannen van werkgevers en werknemers-centralen. Onder de bevelen des Ministers houdt die Raad toezicht op de verschillende organen (waardoor de verzekeringsraden overbodig worden); die Raad kan de gelden beheeren, waaruit de invaliditeits- en ouderdoms-renten worden betaald. Hij waakt voor behoud van eenheid in de uitvoering van de verzekering over heel het land.
Het bovenstaand overzicht der nota geeft haar zakelijken inhoud weer. Ik heb den aanhef, waarin over ver- | |
[pagina 294]
| |
scheidenheid, omslachtigheid en duurte wordt gehandeld, in enkele zinnen samengevat, maar overigens geen betoog van den steller weggelaten (tenzij dan zijn opmerking, dat niet is in te zien waarom een ziekenfonds de geneeskundige behandeling van (minder ernstige) ongevallen niet even goed zou uitvoeren als thans de Rijksverzekeringsbank). Dit overzicht leert ons dus, wat de steller dier nota te zeggen heeft, ook: wat hij niet zegt. En hieruit zal, dunkt mij, wel duidelijk worden dat hij inderdaad geeft heel een systeem van volledige herziening als denkbaar en uitvoerbaar; dat hij daarbij velerlei als bewezen aanneemt wat toch nog wel eenig bewijs behoeft en allerlei belangrijke vragen open laat. Afziende van een grondige bespreking, waartoe het bestek van mijn artikel geen ruimte laat, zou ik toch enkele dier open vragen hier willen aanstippen. Allereerst een practische: is het aannemelijk, dat eene wetswijziging zal tot stand komen, waardoor de kosten der geneeskundige behandeling van door een ongeval getroffen arbeiders, sedert Februari 1903 ten laste komende van de onderneming, gedragen zouden worden door de ziekenfondsen, welker premies immers door de werknemers worden opgebracht? Voorts: is er wezenlijke grond voor de in de nota uitgesproken verwachting, dat die geneeskundige behandeling van ongevalspatiënten door arbeiders-ziekenfondsen even goed bezorgd zal worden als thans door de Rijksverzekeringsbank? Juist op die behandeling komt zooveel aan, waar het geldt de blijvende gevolgen van een ongeval tot het onvermijdelijke te beperken. Is een splitsing van ziekenzorg en ziekengeld-uitkeering aanbevelenswaardig? Kan ziekte-verzekering collectief uitgeoefend worden? Loopt de steller der nota niet al te licht heen over de bezwaren, die tegen invoering van eenheids-renten bij invaliditeit enz. aangevoerd kunnen worden? Heeft hij bij het stellen van zijn eischen: eenheid, eenvoud, kostenbeperking, ook (voldoende) rekening gehouden met de technische eischen, die door de techniek der verschillende takken | |
[pagina 295]
| |
van sociale verzekering gesteld worden? Dekken de begrippen ‘decentralisatie’ en bezuiniging elkander en zullen 12 à 15 Raden van Arbeid goedkooper werken dan eene Rijksverzekeringsbank? Kan inderdaad eene centrale instelling als deze in het geheel onzer verzekerings-organisatie worden gemist, nu wij niet beginnen die verzekering te organiseeren, maar de bestaande regeling willen herzien? Zal de ‘Raad van Toezicht’ niet een geheel ander college zijn dan zijn naam aanduidt? De nota wil aan dien Raad ‘voor bijstand een aantal ambtenaren’ toevoegen. Maar zij belast dien Raad ‘met het beheer der gelden, waaruit de renten krachtens de Invaliditeitswet worden betaald’ en draagt daarmede zijn leden de belegging en administratie van vele millioenen op. Zoo vermenigvuldigen zich de voor de hand liggende vragen. En andere, niet minder belangrijke voorzeker, rijzen ten aanzien der organen, waaraan de steller der nota de uitvoering wil zien opgedragen. De ziekteverzorging zal de taak zijn van ziekenfondsen, welker stichting en instandhouding door de Regeering zal moeten worden aangemoedigd. Welke waarbergen voor de gunstige werking van zoodanige (voor het meerendeel nieuwe) instellingen zijn aan te wijzen? De steller der nota erkent, dat ons ziekenkassenwezen sinds eenige jaren sterk is vooruitgegaan; hij ziet ook de vraag onder de oogen ‘of het niet meer aanbeveling verdient de ontwikkeling dezer kassen te bevorderen, dan haar de bestaansmogelijkheid te ontnemen’, maar besluit dan toch maar tot het laatste ter wille van eenheid en eenvoud in de sociale verzekering! Wordt hier niet te veel opgeofferd aan een leus? Zooveel mogelijk zal de uitvoering der onderscheidene verzekeringen in handen gegeven worden van (door de Kroon erkende) onderlinge werkgevers-vereenigingen. Het denkbeeld heeft - ook voor mij - veel aantrekkelijks. Maar het is een nieuw denkbeeld, dat noch hier, noch (voor zoover mij bekend) elders toepassing heeft gevonden. | |
[pagina 296]
| |
Onze wetgever heeft het ingevoerd bij de wettelijke landen tuinbouw-ongevallenverzekering, welke 1 Mei l.l. in werking is getreden. Als erkende ‘bedrijfsvereenigingen’ treden thans op dit gebied op eenige organisaties, die sedert jaar en dag reeds op den voet eener vrijwillige verzekering dit werk hebben gedaan en enkele pas, ‘ad hoc’, opgerichte. Kan men deze instellingen thans reeds maken tot de in de eerste plaats en bij voorkeur aangewezen organen voor ziekte- en ongevallenverzekering? Zij moeten bij de uitoefening van wettelijke land- en tuinbouw-ongevallenverzekering nog toonen, deze taak naar behooren te kunnen vervullen; zij zullen, volgens de wet, dit werk doen onder zeker toezicht vanwege de Rijksverzekeringsbank, welk instituut echter door de nota wordt weggevaagd. Zou de wetgever verantwoord zijn, indien hij aan deze, op het gebied van wettelijke verzekering nieuw optredende organen aanstonds reeds een zóóveel breeder arbeidsveld toewees, dat zij metterdaad de dragers en uitvoerders van vrijwel alle sociale verzekering (behoudens tegen invaliditeit) zouden worden? Anders stelt zich de vraag ten opzichte der Raden van Arbeid. Zij danken hun ontstaan aan Talma's ‘Radenwet’, aan zijn zucht tot ‘organisatie van den arbeid.’ Hun taak zou vooral zijn de uitvoering van de ziektewet, maar die uitvoering heeft sedert 1913 op zich doen wachten en is nog steeds op komende wegen. Met de Rijksverzekeringsbank voeren zij thans de invaliditeitsverzekering uit. Ook is de industrieele ongevallenverzekering (wet van 1921) zoo gewijzigd, dat langs den weg van decentralisatie een deel der Rijksbankbesognes aan deze Raden opgedragen is. De steller der nota noemt ze ‘ambtelijke organen, gebaseerd op zelfbestuur der bij de verzekering belanghebbenden.’ Mij dunkt: hier moet de volle nadruk toch op het ambtelijk karakter vallen, want de rol der belanghebbenden is bij dit werk minimaal of zuiver theoretisch, feitelijk denkbeeldig. Met het optreden van deze Raden staat | |
[pagina 297]
| |
het toch eigenlijk zoo: de wet bepaalde dat deze lichamen er zijn zouden; dus werden zij (in grooten getale) ingesteld en geöutilleerd; daar de uitvoering van de ziektewet werd verschoven, kon deze hun toegedachte taak hun niet opgedragen worden, maar de invaliditeitsverzekering gaf hun werk: opsporing en registratie der 1,800,000 verzekerden, opmaken en uitreiken van rentekaarten, toezicht op het zegeltjes-plakken enz. Toch, hoezeer, ook trots de verrichting van dezen arbeid, het voortbestaan dezer (sedert gesmaldeelde) Raden precair werd geacht in de kringen der ingewijden, blijkt uit de reeds door mij aangehaalde openingsrede van den voorzitter hunner vereeniging. Deze wees er op dat de decentralisatie der ongevallenwet-werkzaamheden met 1 Januari 1923 zou aanvangen. Dit te bereiken, had ‘zorg en overleg’ gevorderd, maar ‘het is gezamenlijk gelukt den boom te planten’ En: ‘ook onze Vereeniging heeft hieraan mogen meewerken’. Niet ieder zou bevredigd zijn door de wijze, waarop die decentralisatie tot stand gekomen was; er waren offers gebracht. ‘'t Allerbelangrijkste is echter, dat het gebeurde. In het belang van dat deel der Sociale Verzekering en ook in dat van de Raden van Arbeid en dus in het algemeen belang’. Dit ‘dus’ niet toelichtend, vervolgde mr. Wittert van Hoogland: ‘Was tot dusver voor velen het nog steeds een open vraag, of de Raden van Arbeid op den duur als instellingen, hetzij al dan niet zelfstandig, zouden blijven bestaan, de beteekenis van de thans komende decentralisatie is allereerst deze, dat hiermede het voortbestaan voor goed is gefundeerd. Men versta mij goed, over den vorm van het voortbestaan der Raden is het laatste woord nog niet gesproken, maar het voortbestaan zelve behoeft door niemand meer in twijfel getrokken te worden.’ Men ziet: de simpele bepaling van art. 111 der Ongevallenwet 1921, volgens welke bij algemeenen bestuursmaatregel werkzaamheden, op de uitvoering van die wet betrekking hebbende, ter verrichting door de Raden | |
[pagina 298]
| |
van Arbeid kunnen worden aangewezen, - die bepaling beteekent voor die Raden ‘allereerst’, dat deze colleges blijven bestaan! Mij komt het voor, dat deze decentralisatie nog te kort werkt om daarover reeds een oordeel te vellen. Ik wees er in 't voorbijgaan reeds op, dat opdracht van zeker werk, dat tot nu toe door één lichaam te Amsterdam gedaan werd, aan zeker aantal over 't land verspreide ‘Raden’, noch tot arbeids- noch tot kosten-besparing leiden zal. Maar ik wil bovendien in dit verband de vraag stellen, op welken grond de nota zonder eenig bewijs of zelfs betoog aanneemt, dat de eenheid, eenvoud en goedkoopte bevorderd zullen worden door de centrale instelling af te schaffen en een 12 à 15-tal Raden van Arbeid te consolideeren?
In afwachting van het antwoord, dat de Hooge Raad van Arbeid geven zal op de vijf (door de ‘afd. A.V.’ aan het voorstel ontleende?) vragen, waarover de Minister advies van dit college verlangt, hebben inmiddels verschillende schrijvers hun oordeel over ‘de’ nota uitgesproken. Onverdeeld gunstig luidt het oordeel van geen hunner; van enkelen is het beslist afkeurend. Mr. V.H. Rutgers, bekend woordvoerder der antirevolutionnaire partij in de Tweede Kamer, schrijft in ‘De Sociale Verzekeringsgids’ van 15 Februari l.l. over de brochure van Mr. H.W. Groeneveld (d.i. over de nota) onder den titel ‘Een Procrustesbed’ en vat zijn indrukken samen in de slotsom: ‘de fout...... is, dat hij de eischen, aan de uitvoering van de verschillende takken der sociale verzekering te stellen, heeft geconstrueerd zonder het wezen dier takken van verzekering in het oog te vatten, maar op overwegingen van administratieven aard.’ - De Heer Snoeck Henkemans, in zijn boven reeds aangehaald artikel, ziet in het ‘plan-Groeneveld’ vier gebreken, ‘die het voor verwezenlijking weinig geschikt maken’, n.l. zijn sterk centraliseeren, zijne tweeslachtigheid, zijne onzekerheid en zijn on-sociaal karakter. | |
[pagina 299]
| |
In hetzelfde nummer van Sociale Voorzorg spreekt de Heer Wittert van Hoogland een ‘waarschuwend woord tegen gevaarlijke plannen ten aanzien van de sociale verzekering’ en herhaalt daar, wat hij reeds in de vergadering der Vereeniging van Raden van Arbeid had gezegd, dat z.i. de uitvoering van de verzekeringswetten moet worden opgedragen ‘aan overheidsorganen, bestaande uit werkgevers en werknemers, met volkomen gelijke bevoegdheid, onder leiding van onpartijdige voorzitters’ en wel langs den weg ‘van volstrekte territoriale decentralisatie’ [dus :door Raden van Arbeid], waarnaast dan ook het particulier initiatief zich zal kunnen ontwikkelen. Een gansch ander woord is dat van den Heer K. Lindner, den wiskundigen adviseur der Rijksverzekeringsbank (Sociale Voorzorg, Januari 1923). In een breede, doorwrochte studie gaat hij den ‘schrijvers der nota’ te lijf: een memorie, welke alzijdige discussie wil uitlokken, moet zijn uitvoerig, zorgvuldig gemotiveerd, niet stellend of leerstellig, maar onpartijdiglijk betoogend. Doch aan deze eischen voldoet de nota niet. ‘Ze behandelt de materie als gold het een nieuwe zaak, waarover nog geen litteratuur bestaat, zij stelt zonder argumenteering, autoritair, veroordeelt naar de eene zijde zonder onderzoek of bewijs, aanvaardt naar de andere zijde zonder grond of motief mede te deelen. Voorts worden slechts weinige hoofdpunten behandeld en zelfs deze worden meer aangeduid dan verduidelijkt, zoodat ten slotte haast nog alles te raden of te vragen blijft.’ - Een scherp verwijt. Maar onbillijk? Men leze de op veelomvattende kennis steunende kritiek, waaraan deze schr. de nota onderwerpt en men overwege zijn slotsom: dat deze plannen onze sociale voorzorg zouden voeren op een dood spoor; dat zij zijn: plannen voor afbraak en ontbinding, die vervlakking en verarming zullen opleveren, maar zeker niet...... bezuiniging. - Mij dunkt, ook wie niet of niet in allen deele met dezen schrijver meegaat, zal toch oordeelen, dat deze zeer ernstige, telkens den grond der | |
[pagina 300]
| |
zaak rakende bedenkingen moeten weerlegd worden eer ‘de nota’ als richtsnoer voor practische herziening zal kunnen dienst doen. Tot deze enkele aanwijzingen uit de literatuur, die zich om de nota gesponnen heeft en voortgaat zich te spinnen, moet ik mij beperken, een zeer summiere en onvolledige aanwijzing, maar het kan mijn doel niet zijn hier te herhalen wat anderen hebben gezegd en wat mijn lezers elders vinden kunnen. Slechts wilde ik in het licht stellen, dat het schema der afdeeling Arbeidersverzekering aan felle aanvallen en scherpe beoordeeling heeft bloot gestaan. En de Minister zal, ook als hij het advies van den Hoogen Raad van Arbeid heeft ontvangen en omtrent de vijf vraagpunten is ingelicht, goed doen zich in deze ‘nota-literatuur’ te verdiepen. Hij zal daarbij ook in verschillende nummers der Economisch-Statistische Berichten waardevolle bijdragen vinden voor appreciatie van de denkbeelden zijner afdeeling, een bijdrage o.a. van denzelfden Heer Lindner, ook eene van den Heer Smeenk, waarover de Minister toch niet vluchtig zich zal kunnen heenzetten. En nieuwe gezichtspunten zullen zich bij de overweging van dit alles voordoen. Hoeveel waarheid is er in de bewering, dat het overheidsbedrijf duur werkt niet omdat het door ambtenaren in 's Rijks dienst wordt verricht, maar omdat dit werk, aan allerlei wettelijke eischen gebonden (wat wel onvermijdelijk schijnt, zoolang een Minister alleen de verantwoordelijkheid draagt voor alles wat in dat bedrijf geschiedt) nu eenmaal op dien voet niet met minder kosten zou kunnen worden gedaan? In hoever is de opmerking juist, dat groote bedrijfsvereenigingen in het wezen der zaak niet zooveel van semi-ambtelijke bureaux verschillen, nademaal ook in die vereenigingen de persoonlijke invloed van werkgevers en arbeiders geen rol van beteekenis speelt? Is het mogelijk de oude antithese: overheidsof particulier bedrijf te overbruggen en te komen tot een synthese, waarbij de overheid haar diensten van organisatie en administratie onder medewerking en | |
[pagina 301]
| |
voortdurend toezicht van daarbij belanghebbenden zou verleenen? Is practische verwezenlijking van deze gedachte mogelijk? Een minister, die zich ten taak heeft gesteld de wettelijke regeling van onze sociale verzekering te herzien, kan aan vragen en vraagstukken als deze niet voorbijgaan, ook al worden zij in de nota der afdeeling niet aangeroerd en ook al kent deze geen andere oplossing dan bedrijfsvereeniging als hoofdzaak, Raden van Arbeid ten deele als aanvulling en een Raad van Toezicht als sluitstuk.
Ziedaar dan voor 't oogenblik de stand der zaak. Haar opzet maakt geen verheffenden indruk. Wat de Minister, die aanbleef om dit werk te doen, wilde of wil, is niet gebleken. Twee couranten-artikelen van het hoofd der bij de aangelegenheid betrokken afdeeling zijn in den vorm van een ‘voorstel’ dier afdeeling den Minister aangeboden. De Minister vraagt daarover het advies van een college, aan welks oordeel hij waarde hecht. De openbaarheid der geopperde denkbeelden ontketent een veelzijdige kritiek...... Straks zal de Minister ‘in onderdeelen’ - staat de hoofdzaak reeds bij hem vast? - zijn houding ‘kunnen bepalen’. Men had zich wel een andere wijze van voorbereiding kunnen denken. De Minister, tot dit zware maar schoone werk zich geroepen achtend, ziet klaar voor zich de groote lijnen, waarlangs hij naar zijn door studie en staatsmanwijsheid gewonnen inzicht meent dit werk te moeten volbrengen ten einde tot de voor het algemeen belang meest bevordelijke oplossing te geraken. Maar hij zal bij de uitwerking van zijn denkbeelden de hulp van den afdeelingschef zeker niet willen ontberen en zal zelfs - - in zijn kabinet - zijn denkbeelden willen toetsen aan de opvattingen van dien chef, die immers krachtens zijn ambt in de materie volkomen doorkneed moet worden geacht. Zal de bewindsman ook niet te rade gaan met wat het bestuur der Rijksverzekeringsbank en haar wiskundige adviseur omtrent het voor-ontwerp eener | |
[pagina 302]
| |
herziening hebben op te merken? Wellicht zal hij ook prijs stellen op de meening van het bestuur der Vereeniging van Raden van Arbeid. Buiten dien ambtelijken kring zijn zeker wel eenige bijzondere personen aan te wijzen, welke door jarenlange praktijk met werkliedenverzekering vertrouwd zijn geraakt; ook hun advies kan hem te stade komen. Aldus zich omringend met licht uit vele en velerlei hoeken, zal hij zijn blik op de moeilijkheden zich zien verhelderen; ten deele zal hij misschien daardoor terugkomen op wat hem aanvankelijk nuttig of wenschelijk scheen, maar nu heeft hij dan ook een welgevestigde overtuiging, weet met stelligheid wat hij wil, waarom hij dat wil en niet iets anders. Komen straks, als de vrucht van zijn arbeid zijn kabinet verlaat, vanbuiten-af de bedenkingen, hij kent bij voorbaat het bescheid, dat daarop past, want zijn veelzijdige studie van het onderwerp stelt hem in staat tegenover die kritiek het goed recht zijner oplossing te verdedigen. En zoo, eerbied afdwingend door het meesterschap, waarmee hij de moeilijke materie heeft leeren beheerschen, zal hij de beste kans hebben het zware, moeilijke werk naar den eisch van wetgevers- en staatsmanskunst te volbrengen en hij zal zijn naam verbinden aan grooten, zegenrijken, legislatieven arbeid......... Is deze...... idylle te fantastisch? Zeker is de afstand groot tusschen haar en de werkelijkheid, gelijk die zich aan ons vertoont: een minister, wiens meening niet blijkt; een afdeelingschef, die een voorstel doet; een hoofdambtenaar der centrale verzekerings-instelling, die den afdeelingschef met felle kritiek te lijf gaat; een vloed van tijdschrift-artikelen; het advies van een college, waarin vele niet-deskundigen zitting hebben...... En daarna? Wat zal uit al dit gerucht ontstaan? Men kan nauwelijks hopen, dat voorbereiding als deze van een werk als dit tot een gunstige uitkomst leiden zal! |
|