| |
| |
| |
Spel van de ring.
Tooneelspel in vier Bedrijven.
van Nine van der Schaaf.
(Speelt in de omgeving van een klein dorpje aan zee.)
PERSONEN:
Lily. |
De Dokter (oom van Lily). |
Vincent (een vioolspeler). |
Ella (een zangeres). |
Reid (een dorpsjongen). |
Werms (grootvader van Reid). |
Vrouw Hees |
Barte. |
Geertrui. |
Dorpelingen. |
|
Twee Droomvrouwen. |
Nar van het Vuur. |
Vlinder. |
Twee witte Maagden. |
| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
(Een duinvallei, waarlangs een pad loopt. Lily en de Dokter komen wandelend in zicht. Zij is jong en slank, heeft een omfloerste blik en bekoorlijk uiterlijk; hij is oud-achtig, gedrongen, loopt met een stok, heeft toch iets krachtigs over zich.)
(blijft staan)
De viooltjes bloeien hier.
(wat toonloos)
De wind is in 't Zuiën, de storm heeft lente gebracht.
(treedt in de vallei)
Nu kan je de zieken naar buiten sturen, Grimgram.
Ja, der zijn er die naar me luisteren. Enkelen. Heb je ze wel es geteld, Lily?
Nee, Grimgram.
(Vrouw Hees komt met een vischmand aan de arm van de andere kant op. Ziet naar Lily.)
Dag, vrouw Hees, hoe gaat het?
(Vrouw Hees blijft aarzelend staan, wil antwoorden, wendt zich dan naar de Dokter en zwijgt.)
(zwaar en droog)
Ja, vrouw Hees, ik ben er ook. Heb je geen pijn op 't oogenblik?
(zich tot Lily wendend)
'k Heb van je gedroomd tenacht,
| |
| |
juffer! Je zag der zoo fijn uit in m'n droom en je hadt zooveel bloemen om je heen, och heer, zooveel bloemen!
Wat voor bloemen waren het, vrouw Hees?
't Kan 'k je zoo krekt niet zeggen. Maar zóó hoog.
(gebarend)
't Was een mooie droom.
(dichter bij de Dokter en tot deze)
De Dokter kan trotsch wezen op z'n nichtje!
(streng)
Hou je bij je visch. Je vleierij stinkt.
't Is ommers de waarheid?
(tot Lily)
Juffer, je mot hier niet blijven in dit nest!
(lacherig)
Je mot je laten schaken!
Door wie moet ik me laten schaken?
(als voren)
't Kan ik zoo krekt niet weten. Maar 'k heb het hooren speulen in de boomen.
Je bent vroolijk gestemd. Komt dat van de beterschap?
(met klem tot de Dokter)
Ja, dat komt van de beterschap. En de beterschap komt van Werms. Ouwe Werms het me beter gemaakt!
(Vrouw Hees gaat snel verder en verdwijnt. Lily kijkt haar na en huivert even.)
Ja, ik zie iets. Maar kom verder hierheen. 't Is hier zoo goed, zoo beschut.
(De Dokter komt langzaam naar haar toe.)
(met zijn stok wijzend)
Kijk, een leeuweriksnest.
(bukt en kijkt)
Een ei er in en de vogels zijn uitgevlogen.
Wat zag je daareven, Lily?
| |
| |
(zich oprichtend)
Wat je wel weet, Grimgram. Ze is niet beter. Er is een zieke plek in haar borst en die ziekte trekt heel haar lijf door.
Die Werms bedriegt alleen voor geld. En zij had niets.
Ze had iets. Ik had haar een kleinigheid gegeven.
Hoe kwam dat wijf zoo zot uitgelaten?
't Is de ziekte die haar zulke vreemde droomen geeft. Grimgram, ik wou nog met je praten over iemand anders. Over Reid.
Ja, hij doet te zwaar werk en krijgt te weinig eten. Wat is daar aan te doen, Lily?
Die vioolspeler, die hier is aangeland, moet rijk zijn.
(oplettend)
Wou je bij die vioolspeler gaan bedelen voor Reid?
Ik geloof dat hij te winnen is voor een goed plan.
Reid loskoopen van zijn grootvader. Ouwe Werms zal hem misschien willen afstaan voor veel geld. En dan hem meenemen van hier.
Wat voor gedroom is dat, Lily?
O ja, een heel eenvoudige droom. Eenvoudig om te verwezenlijken. En toch lijkt het mij moeilijk die vraag om geld te gaan doen. Er is iets dat me tegenhoudt. Maar ik mag het niet uitstellen.
| |
| |
Kan een rijk man beschikken over 't wel en wee van een arme jongen?
Je weet dat dat kan, Grimgram.
Die vreemde gasten zullen wel gauw weer gevlogen zijn.
Dan zullen we hem niet meer hooren spelen, 's avonds.
We luisteren wel graag, hè, Lily?
Ja, graag. Grimgram, ik zal aanstonds viooltjes voor je gaan plukken.
Goed. Is dit een feestdag?
(peinzend en droomerig)
Niet dat ik weet. De dagen zijn alle gelijk voor mij. Is dat goed of zou het al te eentonig zijn?
Nee, dat is goed. Omdat de dagen goed zijn.
Toen ik gisteravond voor je zong had ik nog een bedoeling daarbij. Ik wou het vioolspel beantwoorden.
Je hebt dikwijls zoo gezongen als er geen bedoeling bij was, Lily.
(Hij wendt zich naar het pad.)
(voegt zich naast hem)
Ja, het was juist zoo als anders.
(wijst met zijn stok het leeuweriksnest aan.)
Hoeveel van die nesten raken verscheurd, geplunderd in 't voorjaar, Lily?
O ja, heel veel, ik weet het, lieve Grimgram!
(Zij gaan samen de vallei uit en wandelen heen.
| |
| |
Vincent en Ella komen kort daarop uit het duinland. Zij zijn beide jong en elegant gekleed.)
Kijk, hier is het dal van de viooltjes.
(treedt in de vallei)
Is 't hier niet een zalig plekje om te droomen?
(blijft op eenige afstand. Zegt geprikkeld)
Droomen, - waarvan? Hier in deze negorij waar niemand je kent geniet je nog dagelijks na van je triomfen in de wereld, - als dat moois opgeteerd is, ga je je doodelijk vervelen.
(ziet hem eerst spottend aan, haar oogen worden dan koel en hard. Zegt gelaten)
Ah zoo!
(gaat tegen het duin zitten. Vervolgt)
Als ik hier anders niet had dan de gedachte aan mijn triomfen en jou gezelschap zooals je nù bent, geloof dan maar dat ik me al reeds doodelijk verveeld had.
(luchtig en wat uitdagend)
Maar ik heb me niet verveeld
(haar handen bekijkend en terloops)
dank zij m'n lieve ouwe waarzegger, Werms.
(tartend en zacht, terwijl ze Vincent aankijkt.)
Hij is zoo allerliefst gemeen en kan zoo heerlijk naief liegen.
(na pauze)
Wil je nog meer lof over hem hooren?
Ella, ik ben niet jaloersch.
Dat weet ik wel. Maar nu wij zoo excentriek geweest zijn om eerst schipbreuk te lijden en dan in 't eerste 't beste nest te blijven waar men ons naar toe heeft gebracht, nu wil ik er ook het mijne van hebben. En door die ouwe Werms heen krijg ik een goeie kijk op het leven in zoo'n dorp als hier.
(sarcastisch)
Zoo, denk je dat!
Ja, van één kant. Er is ook een andere kant en die is onschuldiger. Werms is een van de twee polen hier. De andere pool is......
| |
| |
(heftig)
Asjeblieft geen uitleggingen van dat soort.
Goed. Ik wou je alleen eerlijk opbiechten dat ik een zwak heb voor die ouwe onhebbelijke visscher. En ik ben nog niet aan het eind gekomen met hem. Er moet nog iets gruwelijk-ergs met hem te beleven zijn, daarom laat ik hem nog niet los. Ik heb een revolver bij me.
't Spijt me dat ik geen belangstelling heb voor dat avontuur.
Nee, maar biecht nu eens net zoo eerlijk op wat jou hier bezighoudt en vervult!
(gejaagd)
Ella, ik kan dit niet uithouden, ik kan niet meer in jou toon komen, ik voel alles anders.
(zich bezinnend en meer beheerscht)
Je moet me aan mezelf overlaten hier. Je kàn het. Want wat jou aan mij bindt is geen liefde!
(ontstemd)
Wat wil je met dat groote woord? Denk je dat dat hier meer echo zal hebben dan op andere plaatsen in de wereld?
Goed, goed. Maar ik wil vrij zijn.
(koel)
Ik gun je je vrijheid. Ik vroeg je alleen om op te biechten.
Toch wil ik graag oprecht zijn tegenover je.
| |
| |
Ja, ik ben ernstig. Al dat gefladder om de gewichtige dingen van 't leven, dat we tot nog toe gedaan hebben lijkt me nu zoo onzinnig, ik kan het niet meer.
(ironisch)
Het was ook mooi, aandoenlijk mooi in de avond! - Wat een liedje al niet teweeg kan brengen! 't Is waar, je was tevoren al met de zangster ingenomen.....
Ik wil toch opbiechten aan jou, al maak je 't mij niet gemakkelijk. Dat liedje was voor mij een openbaring. Omdat ik het verleerd had van dergelijk zingen te genieten.
(hem aanziende en met klem)
Ik ben de schuldige, nietwaar? Je kon niet meer naar lieve naieve zangstertjes luisteren, omdat je mijn zang gehoord had.
(koel)
We gaven elkaar te veel lof.
(zacht, half ernstig, half ironisch)
Heer van mijn tempel......
(gelaten)
Je kunt me nu honen.
Ik noem je wat je bent. Je bent mijn tempelheer en ik was jou priesteres. Maar als het nu jou gril is om hier een idylle te hebben...... Nietwaar? - de zee is ook onwetend en onbedreven en zingt zoo schoon. En de sirene.........
Je kunt alleen spotten. Je kunt niet luisteren.
Toch wel. Mag ik haar geen sirene noemen? Ik denk
| |
| |
dat argelooze zeelui door juist zulke liedjes 't spoor bijster raakten vroeger.
(met overtuiging)
Ja, want sirenenzang is simpel, is godlijke eentonigheid, die meer het hart treft dan wat jou volleerde stem kan doen hooren.
(opstaande)
Je vroeg je vrijheid. Waarom zouden we niet allebei vrij zijn?
Vergeef me als ik je gekwetst heb.
O nee. Ik heb een koud hart. Adieu!
(Zij gaat heen.)
(verstrooid)
Tot ziens!
(Hij gaat heen naar een andere kant.
Lily komt daarna alleen in de vallei terug en gaat viooltjes plukken. De stem van Werms klinkt spoedig.)
(half zingend, half in spreektoon en nog onzichtbaar)
De zee die steigert, de visch die slaapt,
Het schip dat weigert, de kolk die gaapt.
(Werms komt daarna in zicht met een vracht nat hout van 't strand. Blijft staan en beschouwt Lily. Zegt)
Bloemen plukken is een goed werk voor jonge dames.
(opziende)
Bloemen zijn licht.........
(op zijn vracht wijzend)
Lichter dan wrakkenhout.
En kruien zijn ook licht. Duivelskruid.........
De duivel moet je niet noemen als 't je niet gevraagd wordt. Stoor je niet aan de laster.
Waar komt de laster vandaan, Werms?
(zet z'n houtvracht neer. Zegt bedaard)
Der zijn ouwe wijven
| |
| |
genoeg hier in 't dorp. Ze beweren allemaal graag dat ze wat gezien hebben. En wat hebben ze gezien? Ze hebben jou met kruien zien loopen en ze zeggen dat je 'n overeenkomst met de duivel hebt om de menschen te genezen.
(rustig terwijl ze plukt)
Was er veel hout aan 't strand?
Nee. Wat is veel? Tien zulke vrachtjes. Of twintig. Ik heb 't anders beleefd na een storm als deze. Maar al lag der een kist met baar goud aan 't strand, ik sjouwde der niet mee, ik ga m'n ouwe lijf sparen voortaan.
(na kleine pauze)
Voorloopig heb ik Reid om me te helpen.
Ik heb over Reid al veel met je gesproken.
Hij was zwak van gezondheid zei je laatst. Wie geeft jou oogen om zooveel te zien?
(gaat zitten, quasi geroerd)
Ik versta je. Maar wie geeft ons arme menschen brood als we niet werken?
Wat kruimels, anders niet. Een enkele keer kan 't anders zijn, maar dat mag niet meegerekend worden.
En daarom moeten we werken tot we op zijn.
Reid kan misschien ander werk vinden dan schelpvisschen.
(spottend)
Heeft de dokter soms een huisknecht noodig?
| |
| |
Nee, zoo weelderig leven wij hier niet.
(heftig)
Blijf bij je bloemen - en je kruien en laat mij m'n kleinzoon!
(koel en norsch)
Zoolang God hem in 't leven laat tenminste. Want dat zal niet lang zijn. Reid zal vóór mij sterven, dat weet ik.
(ernstig)
Dat zou wel zoo kunnen zijn. Maar wiens schuld....
(afbrekend)
Schuld? - Schuld?...... Ik ben Onze Lieve Heer niet, ik beschik niet over leven en dood. Maar jij zegt: het zou wel zoo kunnen zijn. Ik zeg: het zal gebeuren. Dat is 't verschil.
Waarom geloof je 't zoo vast?
Waarom zie je me zoo wantrouwend aan? Ik weet wel dat ik een schurk ben, maar m'n kleinzoon vermoorden zal ik niet. Waarom zou ik meer zonden op m'n ziel laden dan der al op liggen? Ik heb donkere dingen in m'n leven gezien die jij nooit gezien hebt. Ik zou je, nu we hier toch maar met z'n tweeën zijn, kunnen vertellen wie ik geweest ben in m'n jeugd......
Je bekentenis heeft geen zin. Ik luister niet. Ik zou alleen luisteren als je hart meesprak.
Het hart, liefje? Dat is bij zoo'n ouwe man als ik al lang begraven.
(na kleine pauze)
En toch spreekt het. 't Is 't geluid van een beest dat huilt in de nacht. Daar moet je maar niet naar luisteren. In m'n jeugd zag ik graag bloed. En ik ging varen, ik kwam in verre vreemde landen en daar heb ik bloed gezien. Maar da's lang geleden. 't Is al verjaard. En wat Reid betreft, die heb ik niet gemaakt zooals hij is.
| |
| |
Maar je geeft toe dat hij zwak is en ontzien hoorde te worden?
(norsch)
Hij is sterker dan ik. Ik ben oud en zwak. Ik zeg alleen dat hij niet bestemd is om lang te leven. De een sterft jong en de ander oud.
Je wilt het dus niet anders.
(opstaande)
Ik geef m'n eigen vleesch en bloed niet om aan de grillen van jou of de Dokter te voldoen. Waarom droom je de laatste tijd altijd hardop van Reid? Alsof hij de moeite waard was. Der zijn andere dingen in de wereld waar een mensch mee vervuld kan wezen. Daar zijn de bloemetjes en de lente en de vogels en - en - het zeegezang.........
Ik weet het, Werms. Ga maar met je vrachtje heen.
(neemt langzaam z'n vrachtje op)
Je bent onschuldig aan 't kwaad van de wereld. - Daar is de hebzucht - en de gouddorst, - en de liederlijkheid......
(Hij vervolgt zijn weg en even later hoort men hem de versregels van voorheen opdreunen. Lily blijft bloemen plukken.
Barte komt daarna van het strand met eenig hout in haar schort verborgen. Als zij Lily ziet gaat zij zitten, begeerig een gesprek te beginnen.)
Heb je wat moois gevonden, Barte?
(glimlacht en ontvouwt haar schort. Zij toont gewichtig de stukken nat hout die zij daarin heeft. Zegt vertrouwelijk)
Jij mag het wel zien. Ouwe Werms niet. Hij zou 't me afpakken.
| |
| |
Ik zal niet verklappen dat je hout hebt.
Zoo'n beetje hout voor de kachel is toch niet te veel? En anders ligt er niets aan 't strand. Ik ging alle dagen kijken, maar de storm heeft niets aangebracht.
(als tot zichzelf)
Een paar schipbreukelingen. Anders niets.
Niets. Heb je de boot gezien die gestrand is?
Ja, ik hoor je wel. Je zei: schipbreukelingen.
(Intiem)
Hè je ze gezien?
Ze wonen naast je. En die man loopt je na langs het strand, zeggen de menschen. Thuis speelt hij op de viool.
(knikt en zit dan verstrooid voor zich uit te kijken. Zegt na pauze)
Dooie menschen zijn der niet aangespoeld.
(Lily doet of ze niet hoort, plukt en let niet op Barte. Deze zegt na pauze nog eens)
Der is geen een lijk aan 't strand gedreven.
Dat gebeurt ook niet vaak, Barte.
Nee, maar het gebeurt! Werms heeft er es een gevonden.
(levendiger)
't Was een vrouw. En ze had een ring aan der vinger. Een gouwen ring. Toen heeft ie die vinger afgebeten om de ring te krijgen!
(Haar blik en handen worden opnieuw verstrooid. Zij zegt toonloos na pauze)
't Is al lang geleden.
(Lily blijft zwijgen. Barte vraagt dan)
| |
| |
Waarom ben je zoo stil? Wil je niet een beetje met me praten?
(vertrouwelijk)
Je bent immers ook een beetje gek, net als ik?
(onbewogen)
Zeggen ze dat van ons tweeën, Barte?
Hij zegt het. Werms.
(vouwt haar schort toe en staat haastig op. Vervolgt)
Ik kom wel es weer bij je. Ik ga gauw naar huis. Niemand zal zien dat ik hout heb. Ze zullen 't aan Werms verklappen als ze 't zien.
(Barte loopt haastig weg. Lily gaat al plukkend langzaam de vallei uit.
Zoodra Lily weg is, komt een goud- en roodomsluierde vrouw, een droomgestalte, de vallei in).
Ik ben geen lijk. Ik ben een levende vrouw. Ik ben jong en ik voel de plek waar de ring aan mijn vinger sloot.
(Een grijs-omsluierde vrouwenfiguur treedt in de vallei).
Hier op het kerkhof ben je begraven, lang geleden. De ring die aan je vinger sloot is nog niet weer gevonden.
Ik ben levend, ik zoek mijn ring.
Wie heeft je die ring gegeven?
Een gouden ring, meer waard dan al de golven van de zee, waar ik verdronken ben.
Om de dag van het geluk, toen hij gegeven werd.
Om de avond zoo zacht, toen de vogels een wonder lentelied zongen. Ze zongen van de dood en de fonkeling van de ring.
Alle droomen zijn weggevlucht in een afzichtelijke nacht. Hier in 'tdorp weet het ieder. De dorpsmenschen fluisteren
| |
| |
er slechts van en alleen de gekken zeggen het hardop.
De kinderen spelen in 't dorp en babbelen over de ring als de ouwe Werms voorbij gaat. Zij kijken naar hun vingers en zij huiveren. Ik kan niet meer lachen, mijn stem klinkt niet meer samen met de kinderstemmen.
In een ander land, ver over zee, werd de ring gegeven. De boot voer weg en de boomen wuifden, dat was het laatste vaarwel van het land waar het geluk blonk.
De ring was een belofte. Wat is gebleven? Adem van liefdewoorden. Geruisch dat langsstrijkt als de wind op en neer gaat over 't land. Daarbeneden is lang mijn tastbaar lijf geworden tot niets.
De dood heeft alles meegenomen.
De ring zal zijn heil dragen van oord tot oord naar de gelukkigen. Het geluk kan niet verdronken worden in de zee en het kan niet vernietigd worden.
De viooltjes bloeien elk jaar opnieuw in 't duinland en de groote zee dreigt daarbuiten. Er is een meisje dat als een vogel haar hart uitzong in de avond. In de huizen wonen de menschen die aan het onvermijdelijk noodlot weven.
Mijn liefdedroom is niet dood en gaat nooit dood. In het ijle luchtruim zingen de vogels hun liedjes. Zij roepen de geliefden tot elkander.
Lily verschijnt weer en tegelijk verwijderen zich de droomgestalten. Er klinkt spoedig rumoer van luidruchtige stemmen. Eenige dorpsjongens en meisjes, waaronder Reid en Geertrui, komen in zicht. Zij naderen joelend en opgewonden, beladen met hout, zien dan Lily en houden stil).
| |
| |
(joelend)
Gekke Lily! Gekke Lily!
(Lily is bij 't eerste gerucht verschrikt opgerezen, staat vervolgens rustig en kijkt ernstig en vragend naar de schreeuwers.
Werms komt uit het duinland, zonder de houtvracht).
(dreigend en bestraffend)
Pak je weg! Hoe waag je het hier te staan schreeuwen? Kan je niet beleefd groeten als je een jonge dame ziet?
(Het troepje verwijdert zich, giechelend en spottend. Lily staat even aarzelend of ze nog zal blijven of ook heengaan. Werms zegt tot haar)
Ga maar met mij mee, ik zal je veilig thuisbrengen.
(ineens besloten tot blijven, plukt weer viooltjes)
Ik ben hier nu veilig genoeg, Werms.
Ik was hier nog dichtbij, toen die rekels naar je toe kwamen, ik was opgehouden in 't duin. Maar je bent niet dankbaar. Mocht je niet blij zijn dat ik die schreeuwers heb weggejaagd?
Wie heeft ze geleerd mij gek te noemen, Werms?
Alweer laster! Ze zeggen dat je helderziend bent. Maar je kunt toch van mij nog heel wat leeren.
Ik onderscheid wel waarheid van laster.
En voor mijn daden heb je niet veel respect. Hoe zou 't ook anders? Ik heb mezelf een pakkie aangetrokken waar jij doorheen kijkt. Ik ben een waarzegger en een hansworst om een mager centje te verdienen van de lui die geld over hebben en bedot willen worden. Tegenover jou ben ik eerlijk. Als je 't uitbracht zou ik zeggen dat je jaloersch bent van mijn grootere gave, want ik laat me
| |
| |
m'n kostwinning niet rooven. Heb je die zangeres gezien die hier met de storm aan land is gebracht?
Iedereen heeft haar gezien.
Ze loopt me overal na. Zij was het die me nu pas ophield in 't duin. Ze is onzeker omtrent der toekomst en daar wil ze me dagelijks over raadplegen.
Dan kan je je praatjes aan haar duur verkoopen.
Ze is niet waard dat ik me de moeite geef in het verborgene te dringen. Maar ik kàn de waarheid zien en openbaren. Voor jou zou ik m'n apenpakje uittrekken en de zuivere waarheid spreken als je wou luisteren.
En als ik er voor wou betalen?
Nee, ik zou jou willen voorlichten, louter voor m'n eigen plezier.
Waar heb ik dat voorrecht aan te danken?
Zulke raadsels moet je niet zoeken op te lossen. Ik zou je in veel dingen ter wille kunnen zijn, alleen wat Reid betreft kan ik je je zin niet geven. Reid moet blijven wat hij is. Maar wat gaat jou dat ook eigenlijk aan? Reid is een domme kleine vlegel en jou hart.........
Ik wil niet voorgelicht worden, Werms!
Ik ben een slaaf, trap me in 't slijk als ik je te nabij kom! Maar voor mijn oogen schuift de toekomst open. Net als een la die uit een donkere kast wordt getrokken. Wat is er in? Geld, en - juweelen, - en minnebrieven! Mooie beloften! Liefde!
(zacht-spottend)
Ik weet wel dat je 't over die dingen hebt
| |
| |
als jou die zangeres raadpleegt Maar tegenover mij......
Je bent dom! - Maar de la is weer ingeschoven, dicht en donker.
(heftig)
't Blijft potdicht!
(op z'n gewone toon)
En Werms trekt z'n pakkie weer aan en gaat weer voor hansworst spelen. En van binnen is 't ie een schurk en de menschen weten het. Maar ze komen toch naar em toe. Waarom? Het verborgene is zoo aantrekkelijk voor de menschen!
(Hij gaat heen. Lily blijft daarna even alleen.
Dan komt Reid en nadert schuchter en aarzelend tot op een paar schreden afstand. Hij is wat jonger dan Lily, tenger en zwak en heel armoedig gekleed. Lily doet alsof ze hem niet ziet.)
(neemt haar waar en zegt na pauze)
Ik ben Reid.
(opziende)
Ja, jij bent Reid. Dacht je dan dat ik jou niet meer zou kennen?
'k Weet niet waarom. 'k Weet niet hoe dat is als je bent zooals jij bent. Maar ik wou dat je niet hier geweest was daarnet. In 't dorp durven ze je niet uitschelden.
Je hebt zelf ook meegescholden. Ik heb 't gezien en gehoord.
Ja, dat dee ik. 'k Wil der niet om liegen.
(Hij staat verward en bedremmeld.)
Ik vergeef 't je natuurlijk omdat je der spijt van hebt.
| |
| |
Maar je doet toch altijd geen kwaad?
Nee. Maar als ik niet meedoe dan lachen ze me uit. En ik ben erg onverschillig geworden.
Ja. Tegenover de menschen.
Ik zie je dikwijls loopen met Geertrui.
Dat doet ze voor grootvader. Ze gelooft dat die veel centen heeft.
Zij begon het eerst op me te schelden. En daarom deed jij ook mee.
(knikt. Zegt dan)
Geen een ken tegen der op. Zoo'n feeks als het is!
't Is beter haar uit de weg te blijven dan.
(met triest lachje)
Zou je denken? Maar ik vind der mooi!
Jammer genoeg, als je haar niet vertrouwt.
(gaat moedeloos zitten. Zegt mokkend)
Ik vertrouw ommers toch niemand? Ik wou ook wel zoo zijn als jij. En dan viooltjes plukken en aan niks meer denken.
(lusteloos en droomerig)
O ja.
(deelnemend en zacht)
Ik wou dat ik voor je meegenomen had wat ik vroeger meenam.
| |
| |
Ja. Maar 't is zoo lang geleden dat ik je ontmoette als ik uitging. Je ontweek me.
Ik geef niks meer om je boterhammen.
Je doet nu net als de eerste keer. Toen zat je er ook zoo bij en je zei: ‘geef 't brood maar aan de vogels, dan kunnen die 't oppikken.’
(Reid lacht en verbergt dan het gezicht in de handen. Lily vraagt)
Waarom lach je?
(de handen weer wegnemend)
Je bent niks veranderd bij vroeger.
Waarom zou ik anders moeten zijn?
Nou, toch grooter. Ik ben niet meer zooals vroeger, hoor!
Ik wou maar dat je 't beter had dan vroeger.
Der is niemand die me helpen ken.
(onwillekeurig hoopvol)
O, Reid!
(triest en heftig)
Dom van je dat je me niet gelooft!
(weer moedeloos)
Maar wat ken 't mij ook schelen?
Je bent bang en moedeloos omdat je hier klein en zwak bent. Maar je zou groot en sterk kunnen worden ergens anders.
(staat op, zegt mokkend)
'k Voel me mans genoeg zooals ik ben en in elk geval ben ik geen klein jongetje meer. Als je weer es iemand wilt hebben om lief tegen te zijn ken je beter een hondje nemen.
| |
| |
(verbaasd)
Waarom schaam je je tegenover mij? Wees niet zoo dwaas!
Ik schaam me niet en 't gaat me tegenwoordig goed, erg goed, dat ken je wel an me zien, is 't niet? Ik heb je goeie gaven nu niet meer noodig, da's de waarheid!
Meer noodig dan ooit. Maar wees niet boos, Reid, want ik heb niets bij me dat ik je geven kan.
(Reid gaat haastig 't duinland in, na nog een blik die half ontevreden, half vragend is, in antwoord op Lily's blik die hem niet loslaat. Lily verwijdert zich dan naar een andere kant.
Een dwerg in vuurrood pak, met een rietstok in de hand, komt in de vallei.)
De eerste straal van de zon heeft me rood geverfd. De dag verjoeg de nacht en in mijn wereld ving het lachen aan. Ik ben rooder dan het ochtendblozen. Ik ben de Nar van het Vuur.
Er komt een tenger, in 't blauw gekleed wezen in de vallei. De Nar van het Vuur zegt tot hem)
Kom jij hier om te dansen, Vlinder?
Ja, ik zou willen dansen. Om de groote roode papaver. Zoolang die in de zon open staat.
Ik ben de groote roode papaver.
Jij bent de Nar van het Vuur.
Laat zien hoe je dansen kunt.
Mijn leden zijn nog stijf. Ik ben pas ontwaakt. Ik kan mij nog niet bewegen.
Ik zal je helpen. Zoo.
(Hij blaast door de rietstok naar de
| |
| |
Vlinder zoodat deze zich gaat bewegen. Zijn kleed fladdert uit met teere vlinderkleuren, men hoort de wind die door de rietstok wordt geblazen en de beweging wordt spoedig wild door de hevige vlagen.)
Laat af! Je speelt met me!
(Nar van het Vuur houdt op.)
Waarom, Vlinder, kom je hier in de lentewind?
Omdat ik ontwaakt ben. Ik wil over die duintop landwaarts gaan.
Wacht nog even.
(naar de rietstok wijzend)
Hier kan ik de lentewind doorheen blazen en hier kan ik ook het vuur doorheen blazen.
Spaar mij!
(De Nar van het Vuur blaast opnieuw, de onstuimige beweging herhaalt zich en dan komt eensklaps een straal vuur uit de rietstok. De Vlinder valt neer. De Nar van het Vuur danst spottend om de Vlinder, snelt dan heen en waar hij verdwijnt vertoont zich het beeld van een reusachtige papaver. De Vlinder rijst langzaam op uit zijn verdooving, ziet het beeld, dat terstond daarna verdwijnt, en beweegt zich daarheen in droomerige dans van hartstochtelijk verlangen. Een fluittoon in de verte begeleidt de dans. Na het verdwijnen van de Vlinder is er even stilte.
Daarop komen Lily en Vincent in de vallei, Lily met de bouquet geplukte viooltjes nog in de hand.)
Wat ik u vraag is misschien toch niet zoo eenvoudig......
Bij even nadenken schijnt het mij hoogst eenvoudig. Een kwestie van loven en bieden en de vogel is mijn. Dan ga ik met de kooi weg, doe de deur open als we buiten bereik zijn van het beest Werms en laat de gevangene uit. Misschien moet hij nog wat gevoerd worden en in de buurt blijven eer hij zichzelf kan helpen. Misschien moet hij zelfs heelemaal leeren vliegen.
| |
| |
Hij heeft leeren bijten en tegenstribbelen. Maar hij is zoo klein en teer, het is gemakkelijk om hem lief te hebben.
Hem liefhebben? Is dat in het plan inbegrepen?
Nee, dat is niet in het plan inbegrepen. Dat staat er geheel buiten. Ik vraag voor hem alleen hulp en bescherming.
Die zal hij hebben. Gun mij een paar dagen dat ik die ouwe bewerk zonder mij te veel te laten afpersen. Het plan lokt mij bijzonder aan en toch - drijft het op dit oogenblik aan me voorbij als onbelangrijk. Ik denk aan iets anders.
Aan de korte tijd hier en aan 't geen voor mij kostbaar is hier. Aan de oogenblikken dat ik u zie en hoor, in uw nabijheid ben.
En als die oogenblikken kostbaar zijn - ook voor mij? Ze zijn kostbaar. Maar wat beteekenis heeft dat? Niet veel, denk ik.
Niet veel beteekenis? Zou dat niet het geluk zijn waar we aan raken?
(droomerig)
Aanraken en dan weer vandaan glijden?
Nee. Aanraken en behouden. Ik zal altijd gelukkig zijn in uw nabijheid. Kunnen wij elkaar dan niet toebehooren? Elkaar niet liefhebben?
(na pauze)
Zie wat ik ben. Dit is een misleiding. Het kan niet.
| |
| |
Nee, dit is een betoovering. Er moet een kwade geest zijn die u toefluistert: het kan niet. Leg die stem het zwijgen op.
(vat haar handen)
Het is alles zoo mooi, zoo gelukkig!
Waarom zeg ik: het kan niet en laat toch mijn handen nemen?
Is dat niet heerlijk om in het geluk te gelooven?
(bevrijdt haar handen. Zegt aarzelend)
Ik wachtte niet iemand als u. Ik wachtte......
(lachend)
Een visscher hier van 't dorp?
Ook dat niet. Hier in 't dorp noemen ze mij ‘gekke Lily’. Niet licht zou een dorpeling voor mij liefde opvatten. Ik wachtte een verstootene zooals ikzelf ben.
Waarom wordt je gehoond in dit nest, Lily?
Om wat ik zie en hoor voor mij alleen. En om mijn ziekte van vroeger.
Je zult met mij ver genoeg hier vandaan trekken.
Hoor eerst naar mij. Ik moet je eerst veel vertellen, opdat je weet hoe mijn leven geweest is.
(haar omarmend)
Eerst zwijgen, Lily! Hoor naar de zee want die ruischt zoo geheimzinnig, maar zoo mooi. Wil je ook vanavond voor mij zingen, Lily?
Ja. En ik zal weer naar je spel luisteren. Zooals gisteravond. En al het andere zal stil zijn.
| |
| |
Al de andere stemmen.
(zich zacht en ernstig bevrijdend)
Wij hooren nog niet aan elkaar, wij hooren nog aan onszelf en kunnen niet anders.
(met innige aandrang)
Maar wij moeten ons aan elkaar geven, Lily, en wij kunnen niet anders!
(Zij gaan samen de vallei uit).
Einde van 't eerste Bedrijf.
| |
Tweede bedrijf.
(Duinland in de buurt van het huisje van Werms. Een pad terzij. Er ligt een net uitgespreid op de grond en Werms zit er bij, bezig met het verstellen daarvan. Ella zit op eenige afstand van hem met een dichtgeslagen roode parasol in de hand.)
Wat hij in de wereld bereikte heeft hij aan mij te danken. Hij heeft talent, veel talent, maar ik heb gemaakt dat hij erkend werd. Hij was een klein muzikantje en nu is hij een beroemd vioolspeler geworden. Maar hij heeft daar geen rust bij gevonden, hij is nerveus......
Hij is nerveus. 't Kan je zien aan zijn handen. Hij heeft haast altijd bevende handen. Steek jou hand es uit, Werms!
(Zij doet het voor.)
Zoo, rechtuit. Om te zien of jij beeft.
(schudt het hoofd. Zegt dan)
Ik laat me niet uitlachen. Als mijn handen beven komt het van de ouderdom. En van t werken.
Heb je veel werk gedaan in je leven?
Ja, en weinig centen verdiend.
| |
| |
(houdt een geldstuk voor zich uit.)
Kijk!
(rustig voortwerkend)
Ik zie 't wel.
Steek je je hand daar geeneens naar uit?
Maar ik kom om 't je te laten verdienen. En meer! Als jou vertelsels de moeite waard zijn, Werms.
Dat hangt van je waardeering af. Niet van mijn kunst.
Ik dacht dat je zelf nog meer wou vertellen van je vioolspeler.
Hij is mijn vioolspeler niet.
Hij is 't geweest en zal 't weer worden.
(scherp oplettend doch wat spottend)
Dat is 't wat ik van jou nader wil hooren.
Er is nu een andere vrouw tusschen gekomen.
Ja. Een mooi jong meisje. Je zou niet de minste kans hebben je muzikant terug te winnen als de duivel je niet te hulp kwam.
Ik ken der maar een. Maar misschien zijn der meer. Heb je der nooit een gezien?
| |
| |
Misschien. Als ik m'n oogen half dichtknijp zie ik er een.
Onzin. Als j' em zag zou je bang wezen.
Ik heb zoo m'n eigen manier om bang te wezen. Menigeen die zag wat ik zie op 't oogenblik, die zou wegloopen. Maar ik hou liever stand.
(laat hem een revolver zien)
Kijk, op deze manier.
Wat is dat voor een ding?
O, een uitstekend ding. Dat heb ik altijd bij me als ik op reis ga, om m'n geld en sieraden tegen bandieten te beschermen. Maar nu is 't jou beurt, Werms!
(potsig)
Ik ben je dienaar.
(op zijn gewone toon, na pauze)
Dat meisje zal je vioolspeler niet krijgen.
Blij dat te hooren. Verklaar je nader.
Ze heeft een vreemde ziekte. Ze ziet en hoort dingen die geen mensch ziet en hoort.
Ja, ik ben ook tot helderziendheid geboren. Maar ik benut die gave met wijsheid en zij is onnoozel.
Ze helpt haar oom hier de zieken genezen, hoor ik.
Ik zou mijn oud lijf aan dat gedokter niet toevertrouwen. Voor m'n ziel niet.
| |
| |
Je spreekt kwaad omdat je een concurrent bent, Werms!
Ze had hier nooit moeten komen.
Nee, want ze brengt jou kunst af en toe in discrediet.
Vóór ze hier kwam is der wat vreemds gebeurd.
Ze was hevig ziek toen ze hier kwam. Ze had drie dagen en nachten door regen en wind iemand nageloopen en toen ze die eindelijk inhaalde heeft ze hem alles wat ze had gegeven.
(koel)
Wat is dat voor een leugengeschiedenis?
(bedaard)
Ze hebben haar daarna in 't slijk gevonden, half in een sloot, bijna verdronken.
Heel akelig, maar toch niet bijster interessant. Wat verder?
Je moest liever vragen wie 't was die ze naliep.
Een man met bokspooten zeker?
Ik heb em nooit gezien. Vroeger noch later. Maar die ze toen heeft nageloopen, die zal haar nooit loslaten. En daarom zal ze je vioolspeler toch niet krijgen.
Werms, als je me nou iets had weten te vertellen van een gewoon minnarijtje van haar met een man van vleesch en bloed, dan had je me machtig veel beter bevallen. Dit verhaal is nonsens.
| |
| |
(droog)
Maak er dan een gewone man van. Een bedelaar. Want zoo zag hij er uit.
(ongeduldig opstaande)
Je valt me tegen. Hier is iets voor je moeite
(Zij geeft het geldstuk. Werms steekt het bij zich.)
Dat ligt aan je belangstelling. Met die bedelaar was 't niet pluis en zij is ook geen gewoon sterveling. Maar misschien is ze een heilige.
(ziet Vincent nader komen.)
Stil! We zijn niet alleen.
(Vincent komt in zicht.)
(koppig voortgaande en luid)
Een heilige! Waarom geen heilige?
(koel-zakelijk tot Werms)
Je kleinzoon is thuisgekomen. Hij schijnt ongesteld te zijn. Juffrouw Lily van de Dokter is bij hem.
(Werms hoort dit nieuws geheimzinnig-ernstig aan, staat op en gaat dan zwijgend heen in de richting van zijn huisje waar Vincent vandaan kwam. Ella kijkt vóór zich in 't zand, spelend met haar parasol.)
(ziet op zoodra Werms weg is. Zegt bruusk)
Wat scheelt die jongen?
(gereserveerd)
Ik weet 't niet. Lily zag dat hij niet goed was en had hem willen meenemen naar haar huis, maar hij ontliep ons hierheen.
(Werms naoogend)
Die ouwe kerel is een schurk, hij behandelt de jongen slecht.
Hier op 't dorp weet iedereen het.
(als voren)
't Is misschien laster.
| |
| |
't Is geen laster. Lily weet het.
't Is waar. Zij heeft meer macht dan andere menschen om achter de dingen te komen.
Hoeveel betaal je Werms voor zijn leuterpraatjes?
Niet veel meer dan het meisje thuis dat op de hoek van de straat bloemen verkoopt.
(Zij kijkt en wil haastig weggaan.)
(scherp)
Waarvoor die haast?
(nog juist in het gezicht)
Ik ga, Lily komt!
Uit die vlucht spreekt je geweten!
O nee. Maar ik ben een valsche noot in jullie zuivere harmonie.
(Zij gaat heen.
Lily komt ernstig en nadenkend nader, let niet op de vluchtende gedaante van Ella, doch ziet Vincent aan.)
(teeder en met klem)
Mijn lieve heilige!
(verrast)
Waarom noem je mij zoo?
Omdat dat woord toevallig in mijn brein kwam gewaaid.
(vleiend)
En misschien ben je een heilige!
(zacht)
Dat is toch het koelste woord dat je tot me gesproken hebt sedert - ons eerste treffen.
(met drang)
Niet koel! Het kan niet koel zijn, Lily!
Zeg dat toch niet weer. Het is uit een vijandige sfeer naar je toegewaaid.
| |
| |
Stug als een gevangene. En wij hebben hem deze keer niet kunnen redden. Hij wou terug naar de gevangenis en zijn wil was het sterkst.
Hij zal toch gered worden als het kan, Lily.
(langzaam)
Ja, als het kan zal hij gered worden. Niet altijd kan het.
Is hij zoo hevig ziek, denk je? Zou je je oom niet vragen naar hem te kijken?
't Gevaar is Werms. Die zal niet doen wat een dokter voorschrijft.
Ik zal hem zien om te koopen dat hij goed zorgt voor de jongen.
Een wapen om hem te dooden was nog meer doelmatig.
(gelaten)
Ja, het is zoo. Maar wij zullen dat wapen niet hanteeren.
Je ziet alles te donker. Als hij niet reddeloos is.........
Hij is niet reddeloos op dit oogenblik.
Dan zal hij gered worden. Ik ga aanstonds Werms opzoeken.
(Hij drukt warm haar hand en houdt die in de zijne.)
In je handdruk geloof ik. - Nee, niet voor Reid. Maar voor mij.
Mijn hart klopt niet luid genoeg voor een plan van barmhartigheid, ik ben alleen maar vervuld van jou, Lily.
| |
| |
Maar voor jou zal ik de strijd met Werms doorzetten.
't Is geen gelijke strijd.
Hij moet gewonnen worden. Ik voel dat je niet gelukkig kunt zijn met mij, zoolang die jongen in de macht van zijn grootvader is.
(na pauze)
Ik denk niet het meest aan Reid op 't oogenblik. Die gedachte is zelfs gering bij al 't andere.
(hem aanziende)
Ik ben toch gelukkig nu.
En toch hou je een geheimzinnige muur tusschen ons beide.
Een muur? Een gedachte. De schaduw van een gedachte.
Je wilt nog aan jezelf toebehooren en niet aan mij.
Wil ik dat? Wat zie je er donker uit! Heb ik mij dan niet gewonnen gegeven? Ik wil wel aan jou toebehooren, maar ik ben nog bang om wat ik in mijzelf herberg.
Heb vertrouwen in mij, Lily!
Zou ik anders bij je zijn? Zou ik anders mij met jou verbonden hebben? Ik wil je gelijke zijn. Maar eerst is het de kleine gekke Lily die je wat vertellen gaat. Kan je luisteren?
Willen we hier gaan zitten?
(Ze gaan zitten. Zijn hand rust op haar arm. Lily zegt)
Neem niet je hand weg. Er stroomt nu nieuw bloed door me heen, die tooverij is nieuw, ik wist nog niet tevoren wat de liefde was.
(na pauze)
Ik volgde als kind een keer een bedelaar omdat ik zag dat hij doodziek was, iets onweerstaanbaars trok me, ik kan geen andere reden daarvoor opnoemen. Ik
| |
| |
bleef hem een paar uur naloopen, toen zonk hij neer en ik kwam bij hem en nam zijn handen in de mijne want mijn handen waren sterker dan die van hem en ik sprak hem toe en zag dat hem dat goed deed. Hij wou drinken, ik zocht een vijver en schepte met mijn handen water, want ik had niets anders om het in te dragen, ik liep heel veel keeren heen en weer en bleef de heele dag bij hem.
Hoe mooi, hoe wonderlijk, Lily.
Hij stierf tegen de avond, - toen dacht ik dat ik ook moest sterven en daarom ging ik naar de vijver terug, ik denk dat ik mij heb willen verdrinken, maar ik weet het niet duidelijk, want die bedelaar was niet alléén ziek, - ik was het ook. Ziek van geest noemt men dat, ik had een ander bewustzijn dan gewoonlijk. Ik heb een vage herinnering van die uren bij de vijver. Ik voelde mij heel ver weg van alles en ik hoorde soms achter mij een tumult van stemmen die vloekten en gekrijsch en gelach. Maar tevens was het alsof ik weggleed en niets van dat alles kon mij meer bereiken. Ik werd gevonden en thuisgebracht, ik had erge kou gevat en moest het bed houden en een tijd later werd er een partijtje gegeven omdat ik van een zware ziekte was genezen. Maar toen is er ineens iets vreemds over me gekomen, ik moest vluchten, ik legde mijn armen om mijn hoofd heen en ik ben weggehold, het huis uit. En daarna heeft mijn oom mij hier bij zich genomen en ik ben hier altijd gebleven.
(na pauze)
O Lily, wat zie je bleek! Het heeft je te sterk aangegrepen. Ik had het niet moeten toelaten!
(vlug opstaande)
O, het is niets.
(Vincent staat ook op.)
Zullen we nu langs het strand terugloopen?
(afgewend)
Het is eb, de zee is erg stil, haast niet te hooren.
Ik zal Werms eerst opzoeken. Dan kom ik weer bij je, Lily!
| |
| |
De Dokter komt en neemt Lily en Vincent donker-verrast op. Hij groet Vincent gereserveerd en zwijgend.)
(tot Lily)
Ik zocht naar je. Ik verwachtte je in de duinen te vinden, maar ik wist niet dat je gezelschap had, Lily.
(rustig)
Ik zal je aanstonds veel vertellen, Grimgram.
Ja, doe dat, Lily.
(wat uitdagend tot de Dokter)
Onze liefde is u te snel, ik zie het. Ik raad uw gedachten.........
(tot Lily)
Tot ziens, nog vandaag!
(Hij groet de Dokter zwijgend en gaat naar het huis van Werms.)
(als Vincent weg is)
Wees niet boos, Grimgram.
(haar hand op zijn schouder leggend)
Nee, ik zie het. Ik doe je onrecht.
(met teederheid)
Je doet jezelf onrecht. Je bent beschaamd. Waarom?
Omdat ik heimelijk geleefd heb sedert gister. Eén dag van al de jaren dat ik hier bij je ben.
We houden van elkaar en hebben ons verloofd.
Ben je volkomen gelukkig, Lily?
Waarom vraag je dat, Grimgram? Bovendien is Reid nu ziek geworden, ik heb medelijden met hem en altijd is er toch wel iets dat het geluk niet geheel volkomen maakt. Maar het geluk is wel groot. Gister.........
| |
| |
Ja, dat was het. En ik sprak niet......
O, Grimgram, ik beef om wat je vragen zult.
Ik zal niet vragen, Lily.
Maar zwijg niet, Grimgram.
Ik had je graag voor mij alleen behouden. Maar wees niet bang. Ik heb al een paar flinke sprongen gedaan om mee te komen in deze nieuwigheid.
(sterk)
Lily, ik ben er!
(zijn handen vattend)
Van jou heb ik het leven geleerd!
Geen woorden daarover, Lily.
Ik heb hem gezegd hoe ik hier kwam, Grimgram.
Nu is het goed. Nu zie je mij rustig aan. Wat komen moet, laat het komen, Lily!
Zijn hand lag op mijn arm en nooit was het zoo heerlijk om naar de zee te luisteren. Maar toen ik het vertelde werd het anders. Zijn aanraking bleef dezelfde en toch voelde ik: de stroom brak af, zijn hart was koud geworden.
Je hadt zelf het geluk losgelaten, Lily. Zei hij daarna iets koels?
O, hij was als tevoren en hij huichelde niet. Het was maar een oogenblik, het moet zich hersteld hebben. - Wil je met mij van hem houden? Heel, heel veel?
| |
| |
(verward)
O, wat een stemmen hoor ik!
Ja. Thuis klinken ze een voor een en die nutteloos zijn worden geweerd. Grimgram, laten we nog een beetje samen op het geluk hopen!
(Zij gaan heen).
Als zij bijna uit het gezicht zijn verschijnt Reid, in versleten schelpvisscherspak, met bloote voeten, het gezicht door koorts verhit. Hij kijkt de Dokter en Lily na en als ze wat uit de buurt zijn, barst hij in een dwaas lachen uit. Vincent is achter hem aan gekomen, doch Reid heeft dit niet gemerkt.)
Wat doe je hier?
(Reid kijkt hem brutaal aan en lacht voort. Vincent grijpt Reid bij de schouder. Zegt woedend)
Lach niet, kwajongen!
Kan ik 't helpen dat ik lachen moet? Ik lach zoomaar. Schud me niet, want ik sta te schudden op m'n beenen.
(laat hem los. Zegt kalmer)
Waarom lig je niet in je bed?
(met woestheid, wijzend naar de plek waar Lily en de Dokter verdwenen zijn)
Omdat zij gek is! M'n grootvader weet beter en die zegt dat ik moet werken.
Ga met mij mee, dan zal je 't beter hebben!
Blijf je liever bij je grootvader?
Nee, maar ik ga toch niet met jou mee. Met niemand.
(woest)
Wat doe je hier? Ga weg!
Weet je waarvoor ik daarnet bij je grootvader kwam?
| |
| |
Ja, 't Heb ik gehoord.
(met onderdrukt gegrinnik)
Je hebt daar staan soebatten voor niks. Hij is een ouwe guit!
Zou je hem niet graag in de steek laten?
(steekt z'n hand uit en zegt)
Kom, neem m'n hulp aan!
(terugwijkend)
Nee. Denk je dat ik een luilak ben? Ik ga m'n kar halen.
(Reid gaat vlug heen. Vincent staat nog even besluiteloos, gaat dan ook weg. Even later komt Reid terug met een leege schelpkar die hij duwt. Hij loopt vlug, doch waar het pad iets omhoog gaat is het hem plotseling te zwaar en blijft hij steken. Hij doet wanhopige pogingen, laat dan de kar los en roept half huilerig, half woedend)
Waar ben je nou? Waar ben je nou met je hulp?
(probeert weer, geeft het weer op, loopt angstig en wanhopig rond. Zegt onderwijl)
Ben ik een peerd?
(zijn bevende magere leden bekijkend)
Dat is nou een karrepeerd! Ik scharminkel!
(Hij snikt zachtjes en gaat zitten.
Dan komt Vrouw Hees.)
(ophoudend met snikken)
'k Heb koors. Maar zeg 't niet aan grootvader. Ik ken niet velen dat ie me slaat. Als ie me nou aanraakt zal ik doodgaan.
(hem beschouwend)
Je mot kruien innemen.
(haar hoopvol aanziende)
Helpt dat?
(knikt)
'k Heb ze pas van je grootvader gekregen.
(met verheffing)
Betaald ook! Goed betaald. Maar da's niks. Als 't maar helpt.
Ken je ze niet zelf van em krijgen?
| |
| |
Nou, hij is toch een ouwe gierlap?
(barsch)
'k Wil niks hooren van je grootvader!
Nou, ken dat dan kwaad? Ze zeggen het toch allemaal? Maar als ik met m'n kar niet voortkom, dat ken kwaad. Daar zou ie me om doodslaan.
(als voren)
'k Wil niks hooren van doodslaan!
(haar opmerkzaam aanziende)
Jij hebt ook de koors. Net als ik.
Koors is gezond. 't Zet 't kwaje bloed af.
(gejaagd)
Geef me nou wat van je kruien, dan ken 'k weer voort.
Geef maar hier. Ik kauw ze wel fijn, net als een peerd.
(Zij geeft hem iets van haar voorraad en hij kauwt.)
Weet je wie der wel gauw zal gaan trouwen? Gekke Lily van de Dokter.
Heeft mijn grootvader je dat verteld?
'k Heb der zien loopen met die vreemde muzikant en ik heb van der gedroomd dat ze onder de blommen zat. Dat beteekent een huwelijk.
Omdat ze van de duvel hoort. En die laat der toch niet los.
| |
| |
Mag jij iemand zoo belasteren?
(staat op en bekampt en duwt haar woedend)
Gek wijf! Waarom doe je zoo onnoozel, zeg? 't Weet toch iedereen?
Au! Au! Mot jij mij, zieke stumper, slaan? Kwajongen, is dat nou je dank?
(Zij verwijdert zich aarzelend.)
(meegesleept en luid)
Als ze in 't duin was dan kon ze de konijnen en de vogels lokken!
(nieuwsgierig op een afstand)
Hè jij dat zelf gezien?
Nou, wat vaak. Ze waren om der heen als ik kwam en dan vlogen ze weg. Maar zij dee ze nooit geen kwaad. Ze dee niemand kwaad. Mij het ze een heeleboel goed gedaan.
Maar de duvel, de duvel is toch kwaad?
(denkt droomerig na. Zegt dan verward)
Die van haar is een schooier op bloote voeten.
(steekt wild zijn voeten uit.)
En - en flarden om zijn lijf.
(trekt aan zijn eigen havelooze plunje)
Ik ben de duvel, de duvel!
(maakt tegen vrouw Hees wilde, kwaadaardige grimassen.)
Jezus m'n God, - ze het jou behekst!
(inzinkend, donker en huiverend)
Nee, 'k heb koors, koors!
(Hij zit opnieuw, leunt op de ellebogen en praat tusschen de handen door.)
Die muzikant het me willen koopen, maar de ouwe het me niet losgelaten, hij zal me vasthouwen, tot m'n dood toe!
(lijzig-meewarig)
Och, m'n jongetje, sta toch op en wor nou niet heelemaal gek!
| |
| |
(staat op en zegt huiverend bij zichzelf)
Doodgaan? Nee, 'k wil niet dood. 'k Ben al beter. Van de kruien.
(Hij wil de kar duwen. Dit lukt hem niet dadelijk. Vrouw Hees kijkt. Hij zegt woedend)
Vervloekt wijf, ga weg! Wat mot je na me staan kijken?
O heer, ik zal wel dadelijk weggaan. Je bent me een liefie, hoor!
(Ze gaat haastig heen.)
(zegt zeurig, half spottend, half droomerig)
M'n liefie, m'n liefie, m'n liefie......
(Hij spant zich dan bovenmate in, krijgt de kar voort en verdwijnt.)
Einde van 't tweede Bedrijf.
(Wordt vervolgd.) |
|