| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XLIV.
De worsteling aan de Roer.
Wat verwacht de Duitsche diplomatie als resultaat van haar hardnekkigen weerstand tegen de Fransche maatregelen aan de Roer en wat wil Frankrijk dank zij deze bereiken? Ziedaar vragen welke men zich dagelijks na het lezen van ministerieele redevoeringen en berichten over bloedige onlusten, nieuwe dwangmaatregelen en zware straffen, stelt, zonder een duidelijk antwoord te kunnen vinden. Want als men de balans van deze drie maanden opmaakt, dan komt men voor beide partijen tot zulk een schrikwekkend hoog nadeelig saldo, dat het gehoopte resultaat wel zeer verleidelijk moet zijn, wil men er offers als deze voor over hebben. Voor Duitschland immers - afgezien nog van het vergoten bloed en geleden leed - onberekenbaar nadeel aan zijn industrie en exporthandel en een zoo ontzagwekkende verergering van zijn reeds zoo bedroevenden financieelen toestand, dat men elken dag een noodlottige katastrofe verwacht; het kunstmatig, van regeeringswege, op de been
| |
| |
houden van het economische leven in het niet-bezette gebied, waarvoor het op een zeker peil houden van de mark noodig was, verslond de reserve aangelegd voor eventueele betaling van schadevergoedingen, terwijl tegelijkertijd vele milliarden marken gefabriceerd dien den te worden om den strijd in het Roer-gebied te blijven voeren, d.w.z. de bevolking aldaar van geldmiddelen, zij 't dan ook slechts papieren, te voorzien. Voor Frankrijk: de fantastische bedragen aan francs welke de bezetting dagelijks verslindt, het ophouden der Duitsche leveringen in geld en natura, de verdere depeciatie van de franc, kortom, juist zooals voor Duitschland, een dieper wegzinken in het moeras der insolvabiliteit, en daarnaast de breuk met zijn Britschen bondgenoot. Anders gezegd: de worsteling, die nu aan de Roer gevoerd wordt, brengt, juist als de groote oorlog, een wederzijdsche verarming waarvan de gevolgen niet te overzien zijn en die den onzijdigen buitenstaander met verbazing doet afvragen, wat dan wel de prijs der overwinning moet zijn die tegen zulke verliezen kan opwegen.
Wat Duitschland aangaat is het antwoord op deze vraag nog moeilijker te geven dan voor Frankrijk, en men vindt in de uitlatingen van Duitsche staatslieden en in de Duitsche pers inderdaad niets dat naar een antwoord lijkt. In het begin was dit anders: het lijdelijk verzet werd geopend in de hoop, dat de Fransche diplomatie spoedig zou indien dat het middel der Roer-bezetting de gewenschte uitwerking niet had; dat de pogingen om den Duitschen arbeider te laten werken voor den Franschen overheerscher zouden afstuiten op de Duitsche vaderlandsliefde en dat na korten tijd 't zij Engeland te hulp zou komen om er een eind aan te maken, 't zij de Franschen tot onderhandelen bereid zouden zijn. Gedurende korten tijd scheen de kans op dezen uitslag niet gering: de houding der arbeiders was voortreffelijk, de Roer-bezetting bracht geen winst aan den bezetter maar zwaar verlies en in Engeland rezen stemmen die de regeering tot een tusschenkomst drongen. Edoch,
| |
| |
toen het bleek dat desondanks de Franschen niet aflieten van hun plan; dat zij juist als in den oorlog de zwaarste offers ervoor over hadden om ook thans de overwinning te behalen en dat de Britsche regeering niet ter hulp wilde komen, toen werd het uitzicht zeer veel ongunstiger en de voortzetting van het verzet begint thans merkwaardig veel te gelijken op het wanhopig ‘durchhalten’ tijdens den oorlog, dat Duitschland in zulk een diepe ellende heeft gestort.
Voor Duitschland moeten wij derhalve het antwoord op onze vraag schuldig blijven. En Frankrijk's oorlogsdoel? Hieromtrent worden wij, anders dan wat het Duitsche betreft, wel ingelicht, van twee kanten zelfs, door de Fransche diplomaten zelf en door de Duitschers, zoodat wij de keuze hebben tusschen twee opvattingen. Ziehier de Fransche, zooals we haar kunnen lezen in de redevoeringen van Poincaré, vooral in die te Duinkerken gehouden, en bovendien dagelijks in de hoofdartikelen der Fransche pers:
Duitschland is te kwader trouw; het kàn betalen als het zijn rijke burgers maar wil aanpakken; daar echter de regeering dit niet durft of niet wil, gaan deze heeren voort met zich te verrijken en hun schatten onder te brengen in Engeland of Nederland, terwijl intusschen Frankrijk het geld voor zijn herstel bij milliarden moet ‘voorschieten’ - immers Duitschland was dat geld schuldig en de Fransche regeering geeft het thans uit, dus leent het feitelijk aan Duitschland; de Duitsche regeering drukt bovendien met opzet de mark omlaag, deed dit althans vóór de Roerbezetting, ten einde de rijkaards te helpen om goedkoop te produceeren en daarnaast met haar eigen armoede te koop te loopen en ten slotte door een soort van bankroet-verklaring van haar schulden af te komen; onder de hand wapent zij zich heimelijk en steunt de revanche-beweging, met het oogmerk om, als 't eenmaal gelukt is van zijn schuldenlast bevrijd te zijn, te voorschijn te treden als een herstelde natie, volkrijk en welvarend, goed georganiseerd
| |
| |
en van wapenen voorzien, instaat en gereed om Frankrijk, dat verarmd is en dun bevolkt, weer op het lijf te vallen. Kortom Duitschland is in alle opzichten te kwader trouw. Frankrijk daarentegen in elk opzicht te goeder trouw: de Franschen willen met hun buren in vrede leven, mits dezen hun verplichtingen nakomen; en zouden in dat geval terstond bereid zijn hun legermacht te beperken, want zij houden waarlijk niet voor hun genoegen een leger op de been dat zooveel geld kost terwijl de jongens zoo noodig zijn als werkkrachten op het land. Dat alles echter kàn niet, want Duitschland sabotteert het vredesverdrag en nu de Franschen vier jaar lang gepoogd hebben, met zachtheid en overleg daaraan een einde te maken, nu heeft Frankrijk naar het meest voor de hand liggende middel gegrepen: het heeft beslag gelegd op de welvaartsbron zelf, daardoor de menschen treffend van wie het geld moet komen. Merkwaardigerwijze blijkt nu, - bleek althans tot voor kort - dat Duitschland ook zonder die welvaartsbron niet om 't leven komt, ja zelfs dat het weken lang de mark op peil kan houden, een bewijs te meer dat het Frankrijk had kunnen betalen indien het maar gewild had. Wel is waar brengt het pand-beslag niet de dadelijke voordeelen op, die men verwacht had uit de vruchten van het pand te kunnen putten, maar dat kan nog wel komen als men maar voortgaat op den ingeslagen weg en bovendien, ook al gebeurt dat niet en al moet Frankrijk nog lange maanden voortgaan met zelf de ‘kosten van excecutie’ te betalen, dit doet er niet toe want ten slotte loopt het toch op een capitulatie van Duitschland uit en daarmee zal Frankrijk ‘den vrede gewonnen hebben, gelijk het den oorlog won.’
Zoo ongeveer de Fransche staatslieden. Als wij dan, echter - nieuwsgierig als we nog immer zijn naar het antwoord op de vraag in 't begin gesteld: wat wil Frankrijk bereiken? - verder vragen: wat er dan daarna gebeuren zal, dan laten helaas de Fransche staatslieden en journalisten ons in den steek en kruipen
| |
| |
weg achter algemeenheden als deze: ‘wij zullen het Roer-gebied ontruimen naarmate de Duitschers hun verplichtingen nakomen’; of: ‘wij zullen ons niet weer met beloften laten afschepen’. Maar zij zeggen niet welke die reëele waarborgen zijn waarnaar men streeft, zeggen niet, hoe men er na deze tweede overwinning in slagen zal de fantastische getallen aan milliarden goudmarken af te dwingen van het door dezen tweeden oorlog nog dieper in het moeras geraakte Duitschland. Zullen dan die waarborgen niet feitelijk neerkomen op annexaties? Is dus het ware doel dezer Fransche actie misschien gelegen, niet in het verlangen naar schadeloosstelling, maar in dat naar politieke expansie? Zoo vraagt vanzelf 'n wantrouwend mensch, want ook een Fransche diplomaat kan 't ons, onzijdigen, niet euvel duiden, dat wij niet alles wat hij zegt voor goede munt opnemen en dat wij ook jegens zijn bedoelingen staan met de twijfelmoedigheid welke hij in zoo hooge mate van ons vergt waar het Duitschland's houding betreft. Zoo worden we ertoe gebracht ook onze aandacht te wijden aan wat naar Duitsche opvatting de ware bedoeling van de Fransche politiek is. Het is niet moeilijk die opvatting te leeren kennen: niet slechts in ministerieele speeches en officieuze hoofdartikelen lezen we haar, maar elk klein blaadje, bijna elk mensch op straat zal haar ons zeggen. Ze komt in het kort hierop neer:
Frankrijk weet zeer goed, dat het geen schadeloosstelling van het bankroete Duitschland halen zal, en het wil dat ook volstrekt niet; het wil de ‘Zerstückelung’ van Duitschland, wil het Duitsche rijk uiteenslaan; het beoogde dit reeds na den oorlog, maar toen hebben Wilson en Lloyd George 't verhinderd; nu treedt het op eigen gelegenheid op en wil het zijn oude plan volvoeren. Daarom luistert 't niet eens naar Duitsche verzoeningsvoorstellen en laat alle nota's onbeantwoord en daarom ook zal het, als Duitschland mocht capituleeren, er niet over denken van de Roer te vertrekken,
| |
| |
maar zal het bezet houden wat het heeft. Daarom baren de groote gevaren waarin de Roer-actie Duitschland brengt, de gevaren voor een revolutie van monarchistischen kant of van den kant der communisten, Frankrijk niet alleen geen zorg, maar het wenscht die en de bedoeling van de Roer-bezetting is zelfs in hoofdzaak zúlke schokken over Duitschland te brengen, dat het Rijk ze niet kan weerstaan maar er onder uiteenvalt. Vandaar dat het de revanche-stemming gaarne ziet, aanwakkert, heimelijk steunt, want eenmaal leidt deze tot een uitbarsting en dan is het oogenblik daar waarop Frankrijk zich vrij zal voelen en een voorwendsel zal hebben om het uiteenvallen van Duitschland te forceeren.
Aldus de overtuiging van de Duitschers in deze periode hunner lijdens-geschiedenis. Zij werd o.a. tegen schrijver dezes uitgesproken en met een macht van argumenten gestaafd door een uitmuntend Duitsch rechtsgeleerde, dien hij 't genoegen had te ontmoeten, allerminst een man van de soort der beruchte 93, maar een volbloed republikein, een man met zeer ruimen blik op de situatie in Duitschland en in de gansche wereld. En op de hem gestelde vraag: ‘hoe zal Frankrijk dan de schadeloosstelling krijgen?’ luidde het verrassende antwoord zijnerzijds: ‘die wird es sich vom reichen England holen.’ Anders gezegd: als Frankrijk er eenmaal in geslaagd is zich voor goed van de bedreiging te ontdoen die het groote Duitsche rijk voor zijn veiligheid vormt, dan zal het de hegemonie op het vasteland veroverd hebben en, dank zij de geweldige lucht- en onderzee-vloot welke het nu reeds bouwt, ook Engeland de wet stellen.
Het spreekt vanzelf dat wij ten zeerste geneigd zijn om dezen kijk op 's werelds zaken toe te schrijven aan een - bij een Duitscher overigens zeer verklaarbare - soort van Franco-phobie en hij wordt hier ook allerminst weergegeven omdat de schrijver haar zou willen deelen, maar slechts om te toonen tot welke opvattingen
| |
| |
de Fransche politiek aanleiding geeft in het ‘vijandelijk’ land. Inderdaad zullen wij zekerlijk niet voetstoots aannemen, dat Frankrijk zou verlangen zoo hoog spel te spelen en zich te stellen in de positie van het vóóroorlogsche Duitschland, daarmee als het ware Engeland, en op den duur dan ook Amerika, uittartend, om, getrouw aan zijn eeuwenouden stelregel, zich te richten tegen de vastelandsmogendheid die naar de hegemonie op het continent streeft. Zulk een houding zou alleen te begrijpen zijn als de wanhoopspolitiek van een door ontvolking met ondergang bedreigde natie, die zich in het leven wil houden en de macht bewaren door zijn buren klein en verdeeld te houden en met kunstmiddelen, - als b.v. de wapening van een enorm leger van kleurlingen uit de koloniën - hen te weerstaan die het niet aan kan. Maar 't zou een politiek zijn die ten slotte toch op mislukking moet uitloopen en die men van de vervooruitziende Fransche diplomaten niet kan aannemen.
Wat dan? Wel, zonder dat wij willen beweren in staat te zijn, de geheime roerselen van Poincaré en zijn raadslieden te doorgronden, kunnen wij toch wel als het meest waarschijnlijk aannemen dat ook hier weer de waarheid in het midden zal liggen en dat de Duitsche lezing omtrent Frankrijk's oorlogsdoel een kern van juistheid kan hebben zonder dat men nog de Fransche voorstelling als een camouflage behoeft te beschouwen, want dat Frankrijk's onmiddellijke doel met de Roerbezetting niet zou zijn, de schadeloosstelling binnen te krijgen, er is geen reden om het te gelooven. Het is immers waar en buiten Duitschland algemeen erkend, dat de regeering in Berlijn de groote bezitters niet hard genoeg heeft aangepakt en dat er wel degelijk meer betaald zou kunnen worden dan er betaald is? Bovendien is de geldelijke toestand van Frankrijk zoo precair, dat het aan die Duitsche gelden inderdaad nijpend gebrek heeft en al gelooven wij nu niet, zooals ook in Engeland de meeste menschen 't niet gelooven, dat de Roer-bezetting het dienstige middel is, dit doel te
| |
| |
bereiken, het kan toch zijn, dat wij allen dit mis hebben en dat Frankrijk er na een capitulatie wel degelijk in slaagt. Aan den anderen kant is het opmerkelijk, dat de Fransche diplomaten zich nimmer bekommerd hebben om de monarchistische en communistische gevaren die hun politiek voor Duitschland te voorschijn riep; dat nu in deze dagen weer de communistische woelingen in Mühlheim door de Franschen blijkbaar niet ongaarne werden gezien en dat groote Fransche bladen positief verkondigen, dat de geallieerden indertijd een fout begaan hebben door mede te werken om de ‘Kapp-putsch’ te bezweren. De Fransche actie heeft, als tweede oogmerk, dus zoo goed als zeker, ten doel, Duitschland te verzwakken en een ‘Zerstückelung’ van het rijk, waarbij Beieren apart kwam te staan en in het Rijnland een republiek onder Franschen invloed ontstond, zou zeker menig Franschman een zeer gelukkige oplossing der crisis toeschijnen. Trouwens de angst voor zijn veiligheid is voor Frankrijk immers allerminst ongemotiveerd en al verkondigt de Duitsche rijkskanselier dat er meer reden bestaat om Duitschland jegens Frankrijk te beveiligen dan voor het omgekeerde en zegt Lord Grey, zeer terecht, dat beide landen jegens elkander beveiligd moeten worden, wij begrijpen toch zeer goed, dat de Franschen maatregelen willen nemen tegen toekomstige gevaren en gelooven gaarne dat zij door middel van de huidige actie beoogd worden.
Wat dus Frankrijk ten slotte zal doen, als Duitschland mocht capituleeren, kunnen wij evenmin voorspellen als een ander, maar dat 't dan pogen zal zulke maatregelen te nemen dat het tegelijkertijd betaald wordt en voor zijn veiligheid zorgt, ligt alleszins voor de hand. Of 't daarin zal slagen, ziedaar een tweede quaestie.
Weer een andere vraag is het, of de politici in Parijs niet bereid zullen zijn zulk een capitulatie te aanvaarden in den vorm van een soort van bemiddeling, waarbij dan natuurlijk Engeland de rol van bemiddelaar op zich nemen moet, Tegen dat woord ‘bemiddeling’ ver- | |
| |
zetten de Franschen zich zeer fel, omdat het denken doet aan dien ‘vrede door overleg’ waarover men ook in den oorlog nooit wilde hooren. Maar intusschen gaf de zending van Loucheur naar Londen eenige hoop, dat in werkelijkheid toch deze weg gekozen zou worden, terwijl thans de groote redevoering van Lord Curzon in 't Britsche hoogerhuis opnieuw een lichtelijk hoopvoller stemming teweeg heeft gebracht. Grijpbare resultaten heeft Loucheur's zending intusschen niet tot stand gebracht en in Curzon's rede wordt er zelfs niet op gezinspeeld, dat Frankrijk tot eenig overleg bereid zou zijn en is alleen gezegd, dat als de Duitschers nu ereis met eerlijke voorstellen kwamen, de toestand zou opklaren. Zulke dingen evenwel zijn ook tijdens den oorlog zeer dikwijls gezegd, maar als zoo een weg van toenadering of bemiddeling dan verder werd bewandeld, dan bleek altijd zeer spoedig, dat beide partijen zoo ver van elkander af stonden, dat een oplossing toch onmogelijk was, en allicht is ook hier weer dit 't geval. Althans we hebben nog geen teekenen waargenomen, dat aan Duitschen kant reeds genoegzaam gevoeld zou worden, dat men voor een hopelooze zaak vecht, om aan de ongetwijfeld zeer ver-gaande eischen der Franschen gehoor te geven. Eén zaak althans staat tot dusver nog als een onoverkomelijke hinderpaal tusschen beide partijen: in Duitschland wil men als eerste voorwaarde voor een nieuwe regeling der geldelijke quaestie, dat de Franschen van de Roer vertrekken, terwijl Poincaré daartegenover gezegd heeft en de Parijsche bladen 't hem nazeggen, dat Frankrijk zich niet zal terugtrekken op beloften alleen, maar aan de Roer zal blijven, totdat 't voldaan is.
Hier een uitweg te vinden, de Britsche diplomatie, die daarover gelijk vanzelf spreekt, met Loucheur onderhandeld heeft, was er niet toe in staat en zooals de zaken nu staan, lijkt er geen andere uitkomst, dan dat de Duitschers zich ook hierbij neerleggen. Blijkbaar is men voor 't oogenblik nog niet zoo ver in Berlijn en de pogingen
| |
| |
om de mark na zijn nieuwen val weer te stabiliseeren wijzen erop, dat de Duitsche regeering het pleit nog niet gewonnen geeft. Of er nog een kansje is om de capitulatie te ontgaan en zoo neen, hoe lang de worsteling nog duren kan, wie zal het zeggen?
Groningen, 24 April 1923. |
|