| |
| |
| |
Georges Duhamel
Door Henri van Booven.
Een van de meest kenmerkende en niet genoeg op prijs te stellen eigenschappen van de Franschen is hun vermogen om zich helder en duidelijk verstaanbaar uit te drukken. Ook daarin paren zij intuïtie aan genialiteit, zij weten heel dikwijls in letterlijken zin ‘kennis te nemen’ van waarheden, die de tusschenkomst van het verstand niet noodig hebben om door den geest te worden gegrepen. Zonder aarzelen bedienen zij zich van die waarheden en bekommeren er zich niet overmatig om, hoe zij er aan gekomen zijn.
Wij Noorderlingen hebben in het algemeen veel meer ontzag voor tegenovergestelde hoedanigheden. Wat wij met ons verstand, na moeizame overpeinzingen hebben verkregen, dàt heeft voor ons veelal het meeste waarde. Intuïtie staat hier in een kwaden reuk. In deze lage landen zal het wel nooit zijn voorgekomen dat iemand op intuïtieve gaven stofte, maar wij kunnen allen in onze naaste omgeving toch zeker wel enkele stervelingen aanwijzen, die bemerken laten hoe trotsch zij zijn op hun ‘grondige’ wetenschappelijke ontwikkeling, op een goed geheugen, een scherp verstand, voornamelijk omdat zij weten hoezeer dat alles hier in de allereerste plaats bewonderd wordt.
| |
| |
Georges Duhamel mengt in zijn werken op een geniale wijze het intuïtieve aan het verstandelijke, het wetenschappelijke en dat wel zóó evenwichtig, dat men daarvan niet onmiddellijk het waardevolle beseft, en alléén ademloos geboeid blijft door de groote menschelijke zuiverheid van dit geluid.
Wij Nederlanders loopen gevaar, om de letterkundige gaven van Duhamel te onderschatten. Dat komt door onze kreupele bewondering voor al die verstandelijkheid en geleerdheid. Onze, helaas, door behoefte aan moraal, leering en nuttigheidsbeginsels en door ‘grondig onderzoek’, een weinig verschrompelde geesten, staan zoo vreemd tegenover dit wonderbaarlijk evenwichtige in Duhamel.
Het valt den schrijver dezer regelen zelf, moeilijk om gestadig een heftige vereering te moeten onderdrukken juist voor den maatschappelijken, den ‘knappen’, den handigen Duhamel met zijn reusachtig aanpassingsvermogen, zijn daadkracht en zijn moed. Maar den stichter der Rabelaisiaansche ‘Abbaye’ de Thélème, zijn idealistische streven te Créteil aan de Marne, blijft ons daarbij toch ook voor oogen. Duhamel zelf laat het dikwijls lezen tusschen zijne regels door, hij zegt het ook duidelijk: de wetenschap moet nederig dienares blijven van waarheid en wijsheid. Hoeden wij ons vóóral voor ‘la folie mécanique’.
Om een kort begrip te geven van de schrijversfiguur, teekenen wij hier het volgende aan over Duhamels leven, daarna volge een iets uitgebreider beschouwing van Vie des Martyrs en La Possession du Monde, twee zijner beste werken, waarvan het laatstgenoemde een wijsgeerigen grondtoon heeft, terwijl ‘Vie des Martyrs’ litteraire hoedanigheden van hooge waarde bezit, al is Duhamel óók in La possession du Monde, evenals in zijn overige boeken, er voortdurend op uit: à bien soigner la chute de ses phrases.
In de jaren dat Georges Duhamel nog student was, wandelde hij met zijn vrienden, de schrijvers: Jules
| |
| |
Romains, Charles Vildrac, René Arcos en anderen, gaarne in de omstreken van Parijs en soms veel verder weg. Een zomerdag van 1906 vonden zij aan de Marne, te Créteil, een oud huis, waarvan zij ‘eigenhandig’ hun ‘Abbaye’ maakten, een gemeenschappelijke werkplaats. Er werd ook een soort model-drukkerij in gevestigd en de typograaf Linard steunde hen op onbaatzuchtige wijze.
Op deze werkplaats werden twintig boeken gedrukt, nu heel zeldzaam geworden. Broederlijk, gastvrij, gaf Duhamel, die zelf ook zette, zijn geld aan de onderneming uit, die vijftien maanden bleef bestaan. In de lente van 1907 was het schoon er muziek te maken onder de linden en proza en poëzie voor te lezen. Er werden in de ‘abbaye’ ook tentoonstellingen van schilderijen gehouden. Toen echter in den herfst de vrienden ‘zich zelf’ begonnen uit te geven, was het heel spoedig met de abbaye gedaan. Anatole France kwam nog met een handschrift maar...... er was geen geld meer, ieder ging den eigen weg. Van Duhamel werd zijn eerste werk Des Légendes, des Batailles, in dat jaar op de Abbaye gedrukt. Toen de droom der vrienden geëindigd was, keerde Duhamel naar Parijs terug, waar hij, na twee jaren, zijn natuurwetenschappelijke studies, en die in de medicijnen voltooide, om vervolgens in een laboratorium te gaan werken. Hij leefde heel kalm, schreef vele kritieken en essays en hield zich zorgvuldig buiten kringen, of groepen, al had hij in bovengenoemde vrienden heel naverwante geesten gevonden, met nagenoeg de zelfde beginselen en idealen. In 1911 en 1912 werden zijn La Lumière en Dans l'Ombre des statues in het Odéon opgevoerd en in 1913 Le Combat in het Théâtre des Arts. In het jaar vóór den oorlog had de Mercure de France ook reeds zijn bekende studie over Paul Claudel gepubliceerd. Duhamel huwde later Blanche Albane een der beste tooneelspeelsters van het Théâtre du Vieux Colombier, een begaafde en onvermoeid werkzame kunstenares die wij later in dat heerlijk frissche maar soms misschien wel eens wat al te intieme boek van Duhamel: Les plaisirs et les Jeux, als moeder van
| |
| |
Le Cuib et le Tioup nu en dan, zij het erg op den achtergrond, terugvinden. Ook dat boekje is mij zeer lief en hoevele harten zal Duhamel er nog mee stelen! Hij beschrijft er op zulk een doordringend-ontroerende wijze in wat ouders van hunne kinderen kunnen leeren, wanneer zij hen met aandacht gadeslaan, in de jaren dat zij tot menschjes rijpen. ‘Gelooft de onverschilligen niet’, bedoelt Duhamel, ‘die u zeggen dat het te dicht bij zijn kinderen blijven, en nauwkeurig hun groei nagaan, een min of meer onnoozele, onnuttige bezigheid is, ge kunt ze niet genoeg beschouwen, niet genoeg met hen verkeeren, ook als vader niet. Gij hebt hen, voor het vergaren van levenswijsheid en levenskunst, levensgeluk evenzeer noodig als zij u.’ Wie dit boek goed leest, heeft er bij het groot brengen van zijn kinderen meer aan dan aan lijvige werken over de moeilijke opvoedkunde. Want in werkelijkheid heeft Duhamel het niet onmiddellijk over ‘Genoegens en spelen’ uitsluitend, maar over alles wat, daarmee in verband staand, den geest der opvoeders vaardig maakt, om tegelijkertijd met hun kinderen zich zelf op te voeden.
Ons treft een eigenaardige overeenkomst in een enkel opzicht, tusschen Duhamel en den Deen, Jens Peter Jacobsen.
Ook Jacobsen studeerde ijverig natuurwetenschappen, vertaalde Darwin, verwierf een gouden medaille met een verhandeling over desmydiaceeën, en eindigde met een der geniaalste schrijvers te worden van zijn tijd, al heeft zijn werk buiten het ongemeen suggestieve in sommige vertellingen, maar weinig met dat van den Franschman gemeen.
In 1914, kreeg Duhamel plotseling gelegenheid om zijn aanpassingsvermogen te stellen in dienst van zijn land. Midden uit zijn physiologische proefnemingen in het laboratorium kwam hij, op zijn verzoek, als officier van gezondheid in het veld om er vijftig maanden te blijven, en er door de praktijk zich op te werken tot een der knapste chirurgen. Honderden en honderden malen
| |
| |
opereerde hij vriend en vijand. Hij arbeidde, zwoegde in Champagne, aan de Somme, in Artois, te Verdun met een volmaakte toewijding, deed in de allermoeilijkste situaties bovenmenschelijke dingen en toen de oorlog eindigde werden hem, als ‘chef d'équipe chirurgicale’, de zwaarste operaties die de chururgie van den oorlog soms noodig maakt, opgedragen. Niettegenstaande deze overstelpende massa's arbeid, had Duhamel tijd en zielsrust genoeg gevonden om daarenboven drie boeken en een comediestukje te schrijven, op verzoek, voor gewonden: ‘Lapointe et Ranpiteau.
Nog eens, het is verbijsterend er aan te denken wat Georges Duhamel als chirurg onder de vreeslijkste omstandigheden aan enormen arbeid heeft volbracht, wat hij als geneesheer, als werker met hoofd en hand en niet te vergeten, met het hart heeft gedaan. Want, wie weet hoe samengesteld ons stoflijk hulsel is, moet een diepe bewondering voelen voor den stillen, koelen denker, die rustig overwegend, hoe een met tallooze, afgrijslijke wonden bedekt, soms half aan flarden gerukt pover lichaam, nog te redden mag zijn, na allerlei voorzorgen het mes doet kerven, de wonden peilt, de vlijmscherpe granaatscherven betast, wegneemt, om dan, na eindelooze verdere zorgen, af te wachten of er in dat rampzalige overschot van menschelijke vormen de levenskracht bleef die genezing brengen moet. Buiten het hospitaal heerscht het geweld van den oorlog, de verdoemelijke verstikkende gassen sluipen laag over den bodem aan, de aarde wordt opengerukt door helsche uitbarstingen, daarbinnen, achter dunne, schuddende muren, werkt uren achtereen de sterke, onwrikbare, het eenige reddende middenpunt in een diepte van onnoembare ellende....
Georges Duhamel is zeker een der allermerkwaardigste onzer tijdgenooten. Zoowel als schrijver, als kunstenaar en als wijsgeerige persoonlijkheid heeft hij ons werken geschonken van buitengewoon groote beteekenis voor onzen tijd. Of ze blijvende waarde zullen hebben? La Vie des Martyrs en het aanvullende werk, Civilisation
| |
| |
(1914, 1917) moeten, dunkt ons, klassiek worden en La Possession du Monde? (1917, 1918) Ieder denkend wezen zijn al die doodeenvoudige waarheden op zulk een doordringend overtuigende wijze uit het hart gegrepen, dat men bij het met een verlichte ziel, sluiten van het boek wel bewonderend moet erkennen wat Duhamel op het einde van zijn inleiding veronderstelde: ‘J'ai l'impression d'exprimer les voeux et les penseés de plusieurs hommes’.
Want niet iedereen heeft in de ontzettingen van dezen oorlog alléén maar gezien de ramp, de afschuwelijke bezoeking, de zware bestraffing en beproeving, velen zien dezen tijd als het begin van genezing, de inleiding van een verheffing naar beter tijden waarin wederzijdsch wantrouwen plaats maken moet voor wederzijdsch beter verstaan, verdraagzaamheid en onderling vertrouwen. Dit zijn geen nieuwe idealen, maar de tijd voor verwezenlijking daarvan lijkt rijper dan ooit, en nu is het zoo merkwaardig dat juist uit Frankrijk het meest overtuigend de stem klinkt om vertrouwen te hebben op een oogenblik dat die verwerkelijking nadert, uit Frankrijk dikwijls voor krachtloos gehouden en volmaakt onmachtig om nog bruikbare geestelijke waarden weg te schenken.
‘Kan er uit Frankrijk iets goed komen?’ Het woord kwam dikwijls over onze oostelijke grenzen. In vredestijd, die in werkelijkheid een tijd van zich gereed maken voor oorlog was, hebben bij ons velen er aan geloofd. Ondergang noemde Spengler zijn boek. Die sombere stem klinkt uit het land dat den oorlog verloor. Onzes inziens klinkt er meer dan rouw in dat geluid: misschien wel veel verbeten spijt, gemor en in ondertoon grommende, machtelooze razernij.
Uit Frankrijk kwam Georges Duhamels schoon-ontroerende Vie des Martyrs en zijn La Possession du Monde. Ook Frankrijk heeft den lijdensbeker tot den bodem geledigd en het heeft overwonnen. Toch is er niets van trotsch of uitzinnige, woeste vreugde om die victorie in Duhamels boeken. Het einde van zijn aangrijpende Vie des Martyrs is als een gebed; voor het verbond der
| |
| |
zuiveren van harte: ‘L'Union des coeurs purs pour la rédemption du monde malheureux.’
En wat is La Possession du Monde in wezen anders dan de ontdekking van deze heerlijke waarheid: Tot ondergang gedoemd is veel van het onbruikbare, het allerslechtste en verdorvene, dat de oude wereld benarde, maar het allerbeste daarin vergaat niet, dat zal blijven en tot ons heil zijn in den nieuwen tijd.
En hij leert ons schouwen in eigen ziel, in eigen hart, waaruit wij allen wanneer wij maar ernstig willen samenwerken, ons kunnen meester maken van het geluk, dat juweel van oneindige waarde, die durende vrede in ons wezen. Hij leert ons breken met het begrip: ‘Daar waar gij niet zijt, dáár is het geluk’, en zet daarvoor in de plaats juist het tegenovergestelde. ‘Daar waar gij zijt is het geluk.’ Toch zult gij het niet vinden wanneer ge niet nederig, eenvoudig, verdraagzaam, vertrouwend en vergevensgezind wilt zijn. Die eigenschappen moeten geen denkbeeldigheden blijven maar wezenlijk worden in uw leven van het oogenblik. Juist de jacht naar het positieve heeft de wereld volkomen vernietiging nabij gebracht. Achter die ziekelijke jacht naar overmatige onbeperkte materieele voordeelen, lokte de buit van buitensporig en onbeperkt minderwaardig genot. In het verdwazende tempo van die door nijd en naijver aangehitste furiën onzer begeerten naar tastbare buit, hebben wij het vermogen verloren om de volstrekte en wezenlijke waarde voor onze harten van ontastbare waarheid te zien. Teveel aan materieelen voorspoed is tot een ontzettend monster van afgunst geworden dat gedrochtelijker vernietigingswerken baarde dan er ooit bestonden, waarmede het monster zich zelf nu doodelijk heeft verwond. Wij kunnen het volmaakt verdelgen,... wanneer wij de kracht des harten leeren kennen en ten goede weten te gebruiken.
De uitnemende kunstenaar en schrijver van fantastische vertellingen Charles Nódier, plaatst boven zijn bekoorlijke sproke: Trésor des Fèves et Fleur des Pois,
| |
| |
het woord van Deslauriers, een der tooneelspelers van het Hôtel de Bourgogne:
Tout ce que la vie a de positif est mauvais,
tout ce qu'elle a de bon est imaginaire.
Iets dergelijks, maar daar wordt dan het zuiver paradoxale tot iets opwekkends en hoopvols, zegt Georges Duhamel in het eerste hoofdstuk van La Possession du Monde: l'Avenir du bonheur. Hij doelt dan op de zoo goed als zuiver ideëele vreugden die onbestendig, vluchtig en altijd betrekkelijk zijn schijnbaar voor degenen die ze ondervinden. ‘Elles sout pourtant le seul absolu et la seule vérité...... seules elles sont capables d'assurer le salut de l'âme.’ Deze waarheid is de geest van het boek. Daarom kunt ge het boek ook niet met een sceptisch gebaar sluiten of met de opmerking dat alle vervulde verwachtingen, alle verwezenlijkte idealen hun werkelijke waarde en bekoring toch voor altijd verloren, en in niet opgegaan zijn. Want de wereld die gij met uw zuiver en lief-hebbend hart en met het schoonste in uw ziel opbouwt en tot iets wezenlijks maakt, die zult ge hoe tastbaar ze ook mag zijn altijd zien als onvergankelijk omdat zij de ziel, het hart en de kern van het ideaal zelf is en moet blijven, één onvervreemdbaar bezit.
In den aanvang van dit artikel schreven wij over het wondere evenwicht van het intuïtieve en het verstandelijke in Duhamels werk. Juist daarom is Duhamel zoo suggestief, is zijn geluid zoo doordringend-overtuigend, leeft gij in dat woord, neemt het u op, verplaatst u in toestanden, laat het u tgenwoordig zijn, meeleven en ondergaan. Heel sterk is Duhamel dan in Vie des Martyrs, in sommige gedeelten van Civilisation, van Les Plaisirs et les Jeux en La Possession du Monde.
De schoone verbeelding, hoe fantastisch en vreemd ook, is alleen dàn volmaakt gaaf en zuiver, wanneer de gedeelten, waarin het er op aan komt u vast te grijpen, door den schrijver in den een of anderen zin zijn door- | |
| |
leefd voor hij ze verbeeldde. Dikwijls is de waarheid nog veel vreemder en verbijsterender dan de onstuimigste verbeelding. Wie wil aangrijpen met schrijfkunst van welke soort ook, moet van voorvallen in het leven de fijn gestemde, voor alle ontroeringen vatbare, niettemin rustige en geduldige ondervinder kunnen zijn. Hij zal overtollige sier en vooral hoovaardige dunk om opgedane kennis, of aangeleerdheden ver van zich af houden. Waarheid heeft om zich kenbaar en voor iedereen verstaanbaar te maken aan de eenvoudigste middelen genoeg.
Het verstand mag deemoedig dienaar zijn van het hart, het mag zich niet aanmatigen te eischen dat het hart de slaaf wordt van verstands, bijna altijd buitensporige eer- of hebzuchtige, verlangens en begeerten.
Wij behoeven het verstand niet overmatig te wantrouwen, zoolang wij het beheerschen met ons hart, maar uit de teekenen van onzen jammerlijken tijd konden wij, midden in een kring van vuur, verdelging en puinhoopen, met ontzetting gewaar worden dat het op hol geslagen verstand dichter bij den duivel kan staan dan bij God: ‘La civilisation scientifique, dirons nous pour lui conserver momentanément ce nom, nous a prodigué tant d'amertume que nous ne pouvons plus l'abandonner sans contrôle à sa dévorante activité. Il faut l'utiliser comme une servante et non plus l'adorer comme une déesse.’ Dit zegt Duhamel op het einde van La Possession du Monde in Hoofdstuk X: ‘Essai sur le règne du coeur’ waaruit ik u straks nog enkele zinnen aanhaal. Deze tijden brachten ons ver van den eenvoudigen zin om de ongetooide waarheid blijmoedig in ons te laten doordringen.
In ons land vooral zoeken velen haar bij voorkeur deftig gedost in een lange, zwarte jas van gewichtige geleerdheid. Men heeft hier van de waarheid gaarne een raadsel gemaakt, haar vaak verstopt in zware, duistere woorden gewikkeld in afleidende, eigenlijk wezenlooze spitsvondigheden, zooals nog verstopt worden en tot raadsels gemaakt, de knaphandig in een vlakvulling
| |
| |
gepaste en volkomen onleesbaar gemaakte letters op sommige reclamebiljetten.
Nog eens, er bestaat alle reden Duhamels groote gaven niet te onderschatten omdat hij ons zoo voortdurend den argeloozen eenvoud van de waarheid doet naderen, en er ons vertrouwd mee maken wil. En wanneer gij vordert met de lezing van La Possession du Monde, herkent gij in den schrijver meer en meer den vriend den vertrouwden geleider.
Duhamel brengt ons aan het denken over dingen die ons heel na moeten staan. Hij wil dat wij bovenal ànderen leeren kennen. Ken niet alleen u zelf, maar ken bovenal anderen; dat wil zeggen: grijp naar het beste uit hunne harten. ‘La possession des autres’ dat is een goed, dat niemand u kan afnemen, dat is uw heil.
Niets is moeilijker dan geen wrok te koesteren tegen menschen die ons beleedigd, geringschattend behandeld of hoe dan ook vernederd hebben. Ge zult daartoe in staat zijn wanneer ge hen beter kent, begrijpt en daarom vergiffenis leert schenken, zoo hun vertrouwen wint. Velen zullen zeggen: ‘Maar wanneer ik aan die dikhuiden nog weggeef naast dat wat zij mij reeds ontstolen hebben, dan zullen zij dadelijk meer misbruik maken van mijn vergevensgezindheid, mijn goedheid, of mijn dwaasheid? Wat is het? Wie kan daar van de weelde dragen, van mijn....’ Daar zijt gij weer bezig met u zelf, met uw altijd wantrouwende ik. Uw ik, ik, ik staat weder op den voorgrond.
Maar wat is er in een wereld waarin de allergrofste zelfzucht regeert anders dan zelfzucht van anderen te verwachten? Hoe goed ge ze ook kent, alle menschen blijven toch, vóór alles, eigen belangen behartigen, hart hebben voor zich zelf, de aangeboren, dierlijke zucht naar zelfbehoud, hoe deemoedig ge ook vergeeft, vertrouwen wilt wekken en afgunst, dat eeuwig opdoemende spooksel, wilt bannen.
Juist, en nu ziet ge voor de zooveelste maal dat onze verlichte en beschaafde tijd in den grond even duister
| |
| |
is als de duisterste voorhistorische tijden waarin onophoudelijke waakzaamheid noodig was tegen roof en moordzucht en kwade trouw van anderen. Déze ontreddering van de wereld moest komen om de menschen eindelijk te laten inzien dat zij niet altijd vijandig tegenover elkander kunnen blijven staan, dat er levensgeluk mogelijk moet zijn zonder roofzucht, gedreven, door de primitieve ruwe spierkracht, of de nog helscher kracht van het met duivelsche slijpmiddelen gewette verstand. Duhamel heeft natuurlijk, als ieder intellectueel, invloed van andere groote geesten ondergaan. Epictetus, Marcus Aurelius, Franciscus van Assisi, Pascal, Bergson, Van Beethoven, Bach, op hunne ideeën bouwt hij voort in zijn La Possession du Monde. Meer dan eenige schoone en ware gedachte onder de vele die Duhamel ons daarin ter overdenking biedt, is mij deze uit het hart gegrepen: ‘Waarom heeft onze “beschaving”, waarop wij zoo trotsch waren, en die wij aan de volken van andere werelddeelen wilden schenken, zich plotseling zóó wreed getoond, en “ziel-loos” als haar machines? Nooit heeft eenige beschaving ons zulke monsterachtige rampen gebracht als de onze, de industrieele, wetenschappelijke. De volken die de goden van fabriek en laboratorium het vurigst vereerd hebben, toonden zich ook het vruchtbaarst in onmenschelijke en onteerende uitvindingen.’ Let er wel op dat dit door ‘een man van de wetenschap’ wordt gezegd die zelf in het laboratorium werkte.
En hier halen wij dan uit dat zelfde essay nog aan:
‘M. Bergson a dit de l'intelligence, qu'elle est ‘caractérisée par une incompréhension naturelle de la vie,’ on pourrait ajouter: ‘et par une incompréhension complète du bonheur qui est le but de la vie.
‘Avec son cortège d'inventions ingénieuses et de complications savantes, l'intelligence fait figure d'irresponsable ou de criminelle dans le grand désordre du monde. Elle paraît non seulement incapable de donner le bonheur aux hommes, mais encore fort propre à les égarer, à les corrompre, à servir leurs querelles. Elle a su armer les
| |
| |
conflits; elle n'a pu ni les conjurer ni les résoudre.
La civilisation scientifique et industrielle basée sur l'intelligence, est condamnée. Elle a, depuis de longues années, accaparé et affolé toutes les énergies humaines. Son règne aboutit a un immense échec......’
‘Le vrai progres n'intéresse que l'âme, il demeure indépendant des expédients et des pratiques de la science.’
Wij zijn den breeden weg der zelfzucht gegaan, totdat wij niet verder konden, dat wil zeggen: wij zijn in de hel terecht gekomen. Gelukkig kunnen wij nog terug. Wàt, indien wij den tegenovergestelden weg beproeven, dat moeilijke doornige pad?
Barbusse wijst aan het slot van Le Feu ook een anderen weg aan en laat een van de rampzaligen, half ver-zwolgen door den oorlogsmodder, in Liebknecht den redder zien. Duhamel vreest zonder de heerschappij van het hart den terugkeer van ‘les choses épouvantables faites par trente millions d'hommes qui ne les veulent pas.’ Ja, zonder het te willen, bedreven die dertig miljoen die afgrijslijkheden. Maar als die massa ze niet wilde dan is zij willoos voortgedreven in een strooming, die meesleurt naar de afgronden van eeuwig verderf, de massa moet den tegenstroom zoeken en zich niet meer zonder wil laten voortslepen.
Duhamel meent het goed met u, hij weet het zoo zeker in de diepte van zijn goede hart dat er levensgeluk mogelijk is, wanneer wij zelf maar inluiden dat schoone, lange tijdperk van le Règne du coeur, van een eendrachtig samenwerken aan den opbouw en de instandhouding van een wereld die niet op wantrouwen en afgunst maar op wederzijdsch vertrouwen gegrond is.
La Possession du Monde ligt ons na aan het hart, óók, omdat wij weten, dat dit boek de vrucht is van een langdurig, allervreeslijkst lijden, waarvan Duhamel in zijn Vie des Martyrs (1914-1916) en in zijn Civilisation, dat het eerstgenoemde boek in menig opzicht aanvult, op zulk een geniale en diep ontroerende wijze getuigt.
| |
| |
Bewonderen wij La Possession du Monde met ons hart en ons verstand, Vie des Martyrs neemt schier uitsluitend bezit van ons hart wanneer wij het lezen. In hoofdstuk VII, getiteld: Les Refuges, van eerstgenoemd boek, herinnert Duhamel aan het woord van Pascal: ‘C'est sur les connaissances du coeur et de l'instinct qu'il faut que la raison s'appuie et qu'elle y fonde tout son discours.’
Wanneer wij denken aan het onnoemelijk leed der slagvelden van den grooten oorlog, waarvan wij ons geen voorstelling konden vormen, hoe donker en somber het grommen der verre kanonnen somwijlen ook tot ons kwam, dan is het, gedurende de lezing van Vie des Martyrs waarin wij zoo nabij de ontzetting van dat lijden worden gebracht, weldadig onmiddellijk daarnaast de stem te hooren van een die een liefde-zonder-grenzen aan de rampzalige slachtoffers van den oorlog gaf. Want Duhamel schrijft in dat boek over de gewonden die hij als geneesheer trachtte voor het leven te behouden, hun leven in dien tijd met het volste recht een vie des Martyrs genoemd, van de martelaren die leden en zieltoogden om de redding der wereld mogelijk te maken. Het is ons zoo duidelijk dat deze uitstorting van barmhartigheid voor Duhamel in die dagen de eenige troost is geweest, en de genade van die troost is, op bijna iedere bladzijde, in beschrijvingen van onzaglijke suggestieve kracht. Juist om die alomtegenwoordigheid van de Genade en het Vertrouwen en van de Liefde, temidden van toestanden en gebeurtenissen eener allergeweldigste verschrikking, is Vie des Martyrs van zulk een blijvende beteekenis en onvergankelijke waarde.
Duhamel verstaat voortreffelijk de moeilijke kunst, dewelke zoo onmiddellijk uit intuïtieve gaven wordt, om zich te beperken, om sober met beschrijvingen te blijven, nadruk te leggen op bizonderheden, schijnbaar van bijkomstig belang, die er echter toe bijdragen om de kracht der uitdrukking van de dingen waarop het werkelijk aankomt, tot de grootste macht op te stuwen. Een van de sterkste voorbeelden daarvan vond ik in het
| |
| |
aangrijpende hoofdstuk A Verdun. Février-Avril 1916.
Ge herinnert u nog de berichten uit de dagbladen van die vreeslijke dagen. In de kamer waarin ik dit opstel schrijf rinkten toen zacht, luguber bewogen door den druk van het kanon, de hangende ijzeren staven der binnenluiken tegen de raamkozijnen, dat duurde maanden lang, alsof in een waanzinnige vernietiging de wereld aan gruis gestampt werd. Maar hoe het gebeurde wat er daar ginds, honderden kilometers ver weg moest worden doorstaan, een voorstelling konden wij ons er niet van maken. Wij waren gedoemd alléén het sombere verre geluid van den oorlog te ondergaan, verbitterd door allerlei vernederingen, de toekomst één donkere diepte.
En in dat hoofdstuk van Verdun, daar laat Duhamel ons opeens zien, hoe het was, hoe het slagveld aan de Marne er uit zag, hoe er werd geleden.
De aanvang is magistraal. In de schikking der woorden zelf, is, ook buiten de beteekenis der zinnen om, ruimte, onheil en het voortdurend nader grommende geluid van den oorlog:
‘Nous remontions à marches forcées vers le Nord, à travers le pays de France semblable à un funèbre jardin planté de croix......’
Dan volgt wat de schrijver ziet langs de modderwegen: voorwerpen, dieren, menschen, midden een gekraak, geknars, geroffel van werktuigen, motoren, gekletter van wapenen, en gerucht van vele stemmen:
‘Tout à coup, nous débouchames, à la lisière d'un bois, sur une hauteur d'où l'on découvrait tout le champ de bataille. C'était une immense étendue de plaines et de coteaux, tacheé par les bois gris de l'hiver. De longues fumées d'incendies, orientées par le vent, se couchaient sur le paysage. Et d'autres fumées, minuscules, multicolores, jaillissaient du sol partout où pleuvaient les projectiles.’
Nu verhaalt de schrijver van de hart-brekende toestanden in een hospitaal, van zijn onophoudelijken arbeid daar, tot vermoeidheid en volslagen uitputting hem in
| |
| |
een botten, afgestompten toestand brengen, waarin kleine voorvallen, toevallige ontmoetingen het karakter van drogbeelden krijgen in een onrustigen slaap. Maar dan geraken de handen die gestadig het bloedige werk hebben verricht half verlamd, zij beginnen te trillen, te sidderen, zijn niet meer zeker van de sneden en een korte rust is geboden. Maar wie kan rusten, dermate overspannen, terwijl het aantal der gewonden voortdurend grooter wordt, en de ellende zich schijnt op te stapelen. Naderbij komt het vuur, steeds dichterbij vallen de granaten. Somwijlen hameren op weinig afstand de bommen den grond en bij het dalen van den avond liggen in de gangen van het hospitaal heete stukken staal, die in het deemster een phosphorisch schijnsel geven. Zóó gehaast moet het werk gedaan worden dat de chirurgen slechts de wonden der slachtoffers kennen, hun inspanning is bovenmenschelijk, verscheidene weken lang zijn zij niet meer in staat om te slapen. Zij liggen en luisteren en kunnen zelfs de oogen niet sluiten. Een hoek van het hospitaal wordt getroffen, de gewonden sterven van schrik. Maanden achtereen leven zij in deze hel. Totdat ook hun eenigen tijd volkomen rust wordt gegund.
Hoe meesterlijk dit alles wordt beschreven, het is niet datgene wat in Vie des Martyrs het meeste treft. Het hevigst ontroerend zijn die gedeelten, waarin de schrijver-chirurg van zijn gewonden verhaalt, van hun lijden, hoe zij hun kruis dragen, hoe zij in hopeloos zwijgen neerliggen, hoop in zich voelen herleven, naarmate hun krachten meerderen, plannen voor de toekomst maken. Ik heb vrienden die elkander daarvan hebben voorgelezen en er mee moesten ophouden omdat hun stem in schreien verklonk. Wie kan zonder vochtige oogen deze diep schokkende getuigenissen lezen van den geneesheer, die letterlijk meeleeft, en...... meesterft in de hartbrekende ellenden dier tot een martelend afwachten gedwongen zwaar gekwetsten. Lees de geschiedenis van Carré en Lerondeau, beiden kennen zij alle wisselingen
| |
| |
van bange hoop en verwachting waarvan geen onderdeel den schrijver is ontgaan. Met een innige vreugde en voldoening ziet hij Lerondeau het hospitaal verlaten, in zijn ziel snikt het om den dood van Carré, hij heeft hem niettegenstaande eindelooze zorgen niet kunnen redden. En al die gewonden toonen natuurlijk karaktertrekken in hun lijden. Daar zijn er die vertrouwen hebben in hun groote lichamelijke kracht en den geneesheer smeeken hen te redden en die toch moeten sterven; die ongeduldig en wrevelig zijn, geen enkele aanraking kunnen velen, terwijl daarnaast anderen, even zwaar verwond, of erger, geduldig en deemoedig blijven tijdens de folteringen van het onderzoek en het verwisselen der bezoedelde windsels. Met het geduld van een heilige tracht de chirurg den zwaar gewonde het afzetten van ledematen te besparen, hij moet terwijl hij zelf onophoudelijk aan genezing wanhoopt den gewonde telkens hoop en moed hergeven, het einde is toch een amputatie en...... de dood. Al deze beschrijvingen zijn zóó doordringend en in hun soort zóó volmaakt dat ik ze niet met aanhalingen er uit mag verminken. Wie ze gelezen heeft vergeet ze nimmer. Vie des Martyrs is een vizioen van menschelijk lijden, in oorlogstijd zóó geweldig dat het als een grootsche gedenkzuil in de letteren der wereld onvergankelijk zal blijven.
Nooit heb ik vertrouwen gehad in de vredepredikers die van achter hunne schrijftafels, mooie en ziellooze woorden zeggen. Maar zij die zich zonder weifelen aangeboden en geheel hebben opgeofferd voor hun land en voor een ideaal en de vervloeking van den oorlog ondergingen, dat kunnen de levende apostelen van den vrede worden.
Wie Georges Duhamel hebben leeren kennen, moeten sterk ontroerd geweest zijn door zijn vertrouwelijkheid, als van een bemind broeder. Tijdens zijn verblijf hier te lande, heb ik hem verscheidene malen ontmoet en dikwij.s met hem gesproken. Er moet van zijn wezen stellig iets uitgaan dat heel zelden onder menschen is, een aantrekkingskracht, een van zelf sprekende hartelijk- | |
| |
heid, een elkander in den edelsten zin verstaan, waarin ieder met hem gesproken woord het doordringende van deze openbaring nog voortdurend versterkt.
Want een openbaring is dit bewustworden, vooral omdat het komt in allerdonkersten tijd, als een schijnsel dat hoop geeft, na een langen nacht van helsche folteringen. In die hel moest deze mensch afdalen en hij heeft gezien hoe lotgenooten werden gemarteld, hun bloed heeft over zijn helpende, reddende handen gevloeid en is hem een doopsel geweest.
Honderden hebben getracht, te redden zooals hij deed, maar onder hen was hij de begenadigde die volledig getuigen moest van het offer dier martelaren, en die nu zeker weet dat er maar een weg is die naar het heil der verovering van de wereld voert, de weg door de harten der menschen.
Wij spreken met goede verstaanders gaarne over de bizondere gewaarwordingen des gemoeds. Laat mij daarom nog iets vertellen van enkele ondervindingen, die ik heb gehad en waarvan de schoone heugenis in mij stellig onverflauwd zal blijven. Ik denk aan den eersten keer dat ik Georges Duhamel zag.
Aan den uitgang buiten het spoorwegstation ontwaarde ik in het schaarsche licht van een laten Novembermiddag, een beweginglooze gestalte, ietwat gebogen staand in kastanjekleurige overjas, waarvan de grijze, warme tint der bonten kraag mij trof onder het groote, kalm uitkijkende hoofd met de ronde brilleglazen, beschaduwd door den rand van een vilten hoed. Naast hem, op den grond, het lederen handvalies.
Duhamel wist dat ik komen zou, wij herkenden elkander terstond. In den toon van zijn stem en het vertrouwelijkrustige kijken der donker grijze oogen, was een volkomen begrijpen en aanvaarden van de oorzaken die hem een oogwenk in onzekerheid hadden doen wachten.
Dit vergevensgezinde, goede verstaan ontroerde mij hevig. Naast hem voortgaand, want Duhamel had voorgesteld den langen weg naar mijn woning te voet af te
| |
| |
leggen, bleef gestadig in mij groeiende een zelf-verwijt dat mij hem herhaaldelijk mijn spijt deed betuigen. Maar mijn gast vertelde tevreden en op genoegelijke wijze van de koude gedurende zijn lezing in de tochtige zaal te Dordrecht en toonde zijn voldaanheid over de wandeling, die, naar hij zeide, warmte in hem wekte. In mij bleef voortdurend vaardig een diepe bewondering en een groot ontzag voor den mensch van geweldige ervaringen, den weldoener en redder van tallooze lijdenden.
Wij gingen toen door het bosch en de avond was nabij. In dat half uur was tusschen ons een wederzijdsche aanhankelijkheid van den geest ontstaan die mij wonderbaarlijk geleek en die bestendigd zou blijven.
Weinige minuten later had het huis hem opgenomen en het was weldadig hem te zien voor de koestering van het haardvuur.
Duhamels lezingen hier te lande. Het is verleidelijk er nu op terug te komen, voor zoovelen zijn het glanzende uren geweest, waarnaar eenige weken achtereen met een warm verlangen werd uitgezien. Een sterke persoonlijkheid toonde Duhamel zich. Ieder schrijver heeft zijn min of meer scherp belijnde opvattingen over litteratuur, en wat zij in ons leven beteekenen kan. Met welk een broederlijke overgave las Duhamel werk van vrienden en vereerden, die ontroerende fragmenten o.a. van Charles Vildrac, Charles Louis Philippe, Marcel Proust en anderen om te overtuigen dat de romanschrijver er thans naar moet trachten zijne lezers ‘het leven te doen begrijpen, te doen lief hebben en te doen eerbiedigen.’ Was het niet Charles Louis Philippe die in de Fransche letteren voor het eerst ‘la réelle fonction de l'âme’ bracht? Wij herinneren ons zijn mooi boekje La mère et l'enfant.
Hoe graag hadden wij Duhamel zelf hooren lezen uit eigen werk. Hij deed het niet. Ik voor mij geloof dat de lezing van stukken uit Vie des Martyrs of Civilisation,
| |
| |
voor hem thans reeds, veel te pijnlijk is; ongetwijfeld zou het hem te diep ontroeren. De gevoelige mensch die groote rampen heeft meegemaakt of, de ziel schrijnend verwondende ondervindingen moest beleven, spreekt er liever niet over onmiddellijk daarna. Buitenmate wordt zijn innerlijk er nog door beheerscht, en die bewogenheid kan dikwijls te overstelpend worden wanneer hij er anderen van vertelt. Eerst na vele jaren soms doet hij u in verstomming en verslagenheid neerzitten bij het verhaal van zijn getuigenissen. Ook Les Plaisirs et les Jeux, en Les Hommes abandonnés moeten resultaten zijn van Duhamels smartelijke getuigen, zoo goed als zijn Elégies, het dikwijls ironische Entretiens dans le Tumulte, Lapointe et Ropiteau.
En Confession de Minuit? Daarvan weten wij zeker dat het geen autobiografie is in den zin van Hamsun's Honger; waarmee het in veel opzichten overeenkomst toont. Maar is ook dit wonderlijk verhaal der cerebrale zelfkwellingen van een hysterio-neurasthenicus niet van een diepe tragiek?
Het schijnt zeker, dat Duhamel in de oogenblikken van wanhoop tijdens de, een onbevangen ziel boosaardig ontwijdende oorlogsrampen, soortgelijke kortstondige inzinkingen van den geest moet hebben gekend. Eerbiedigen wij zijn besluit om niet uit eigen werk te lezen.
Frankrijk bewaart nog en waakt nog over onuitputtelijke voorraden van velerlei krachten en allerlei waarden.
Meer dan Amerika lijkt Frankrijk mij het land der onbeperkte mogelijkheden. Men kan er alles van verwachten op elk gebied. In zijn taal, in het gesproken en geschreven woord, herleeft het sinds eenige jaren sterk en overtuigend.
Met vooroordeel beladenen wijzen spottend op het monsterachtige onthaal van Marguérite's verdachte mengeling der onverkwikkelijkheden en idealen. Wie eerlijk oordeelt blijft de rustige en gelukkige bezitter van eenige uitnemende, nieuwe Fransche boeken, waarvan de waarde die van enkele middelmatige ‘sellers’ in
| |
| |
andere landen verre overtreft. Iedere vergelijking zou hier ongerijmd zijn. Dan denken wij o.m. aan Romain Rolands Jean Christophe, aan Barbusse's enorme Le Feu, aan den verfijnden, doordringenden Marcel Proust met zijn A la recherche du temps perdu.
En vooral aan Georges Duhamels Vie des Martyrs en La Possession du Monde hechten wij ons sterker en dringender, ondat zij vertrouwder maken en in inniger gemeenschap brengen met de evangeliën, dan eenig boek in de wereldletterkunde onzer dagen.
Februari 1923. |
|