Onze Eeuw. Jaargang 23
(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
C.M. van Hille-Gaerthé.
| |
[pagina 245]
| |
‘In Knop’Ga naar voetnoot1) door C.M. van Hille-Gaerthé is een pas verschenen werkje dat eveneens handelt over kinderleven, het onderscheidt zich van de meeste andere werken over dit onderwerp door zekere paedagogische eigenschappen. Ik zou willen spreken van een mooi en een goed boek, goed is het om zijn vriendelijke strekking, mooi om de doorzichtig-zuivere verwoording van den inhoud. Valt Mevrouw van Hille-Gaerthé als schrijfster niet te onderschatten, hier willen wij Uw aandacht vestigen op de paedagoge. ‘Ik heb nu al zoovele jaren de kinderen rondom me en als ik eens een paedagogisch boek of brochure heb gelezen vol goede raadgevingen en als ik zoo duidelijk aangetoond zie hoe een kind reageert op die vraag en dat gezegde, als ik van opvoedings- en onderwijssystemen hoor, die alle kindergeluk besloten houden, dan is er altijd iets in mij, dat begint te twijfelen.’ Steeds zien uit een kindergezichtje
Twee droevige oogen mij aan
Heel stil en geduldig. Ze vragen
Een vraag, die ik niet kan verstaan.
Waarom, o kinderoogen!
Waarom uit dat bleeke gezicht,
Dat bleek en onschuldig gezichtje,
Dien blik op mij gericht?
Ik kan U geen antwoord geven.
Ach, zie mij zoo vragend niet aan!
Gij wekt in mijn harte een onrust,
Een smart, die ik niet kan verstaanGa naar voetnoot2).
‘Ik kan u geen antwoord geven’. Een boek van twijfel dus, geen brochure geregen aan zoovele andere, een echt oermenschelijk werkje, waarin de auteur durft te twijfelen. Het zijn eenige kleine schetsjes, verhaaltjes welke meestal handelen over de kleine dagelijksche gebeurtenissen | |
[pagina 246]
| |
in het leven van het kind. De diep indringende kinder psychologie, de kennis van de plastiek van kinderbewegingen, de fijne rake typeering maken ze tot iets zeer moois. Ons trof bovenal de groote schroomvalligheid, de begrijpende liefde, den teederen eerbied, waarmee de schrijfster nadert tot het kleine kind. Hoe moet men het kind kennen om er zoo natuurlijk en eenvoudig over te kunnen schrijven. Luister: ‘Met Jopie aan de hand, Pietje voor haar uit, ging ze naar buiten. Jopie liep niet vlug op zijn korte, dikke beentjes; hij keek veel om en wilde altijd Pietje achterna over alle stoepjes en onder de hekjes door. Om die tijdroovende afdwalingen bij beiden te voorkomen, zei ze slim: Piet, geef jij Jopie ook een hand, dan zijn we gauw bij de eendjes en we kunnen er lang blijven. Ik kan niet, zei Jopie, ik heeft Bloemertje in mijn arm. Zou je dan, waagde ze, want ze was nog zoo dicht bij huis, Bloemertje niet even thuis brengen, dan kunnen we harder loopen. Nee, besliste Jopie, Bloemertje vindt het juist zoo prettig bij de eendjes en ik heeft het hem beloofd. En hij hield krampachtig z'n rechter arm tegen de koperen knoopen van zijn duffeltje geklemd. Ze zwichtte, om niet zelf te tornen aan de beloften, die Jopie nog heilig waren. Ze zwichtte trouwens altijd, als haar belangen met die van Bloemertje in strijd waren. want Bloemertje was voor Jopie het allerdierbaarste, waar hij over beschikte; het was een denkbeeldig tijgertje, dat sliep in z'n bed, dat at van z'n bord, dat in huis door de kamers huppelde, maar nu op straat niet in staat was een stap te doen. Op straat werd Bloemertje altijd gedragen. Alle huisgenooten vergaten voortdurend het onzichtbaar bestaan van Bloemertje, maar Jopie dacht altijd aan hem, zag hem altijd en ijverde voor z'n belangen op de meest ongeschikte plaatsen en in de meest ongeschikte oogenblikken. | |
[pagina 247]
| |
Hij is nog net een heel klein kindje, verklaarde Jopie, hij kant niet ver wandelen’Ga naar voetnoot1). Wanneer men zelve kinderen heeft, dan weet men dat een kind leeft in een mooi droomland, een land waar voor ons grooten geen plaats is, een wereld van eindeloos spelen en zingen en droomen, een altijd blauwe horizon, een paradijs op aarde. Maar ik vraag mij af, heb ik ooit ten volle beseft den ontzaggelijken rijkdom van de phantasie van mijn kind. Ach ik wist het wel, maar door het uit te spreken heeft Mevrouw van Hille-Gaerthé het mij beter leeren verstaan, mij en misschien vele andere moeders en dat is de paedagogische waarde van haar werk. Hoe moeilijk is het godsdienst te brengen in het leven van een jong kind. In het laatste verhaal ‘Het Kerstfeest van de kinderen’ wordt deze questie aangeroerd. Het gegeven is eenvoudig. Twee kinderen zijn met Kerstmis bij hun oom en tante gelogeerd omdat hun moeder zwak is na de geboorte van een baby. De oom en tante zijn aardige, hartelijke menschen en daar zij ook zeer rijk zijn kunnen ze hun kinderen en de kleine neefjes en nichtjes een heerlijk kerstfeest aanbieden. Des avonds straalt een reusachtige, electrisch verlichte kerstboom in volle pracht, dan wordt er gedanst bij de muziek van de pianola en ten slotte komt een echt kerstmannetje de kinderen verrassen met een mand vol mooie geschenken. Tante's kinderen zijn opgetogen, maar Tineke het nichtje van 11 jaar is stil en wanneer ze een cadeau mag kiezen, vraagt ze om een wit beertje bestemd voor een veel kleiner kind. Niemand begrijpt er iets van maar 's avonds bekent Tineke aan haar oom dat ze het deed, ‘omdat hij net zoo kijkt als het heele oude beertje thuis’Ga naar voetnoot2). Over het kerstfeest is Tineke niet voldaan. ‘Och, zei Tineke, ongeduldig over zooveel onbegrip, prettig was het wel, maar ik zeg je immers, dat het niet echt was. Want als het echt Kerst-avond is, zie je, | |
[pagina 248]
| |
dan is er vertellen van Jezus en zingen van Kerstliedjes en...... én...... dan is alles anders dan op alle andere dagen. Zoo is het bij ons, he Kéa? En met kaarsen en niet zoo vreeselijk veel lawaai, he Kéa?’Ga naar voetnoot1) Wanneer den volgenden dag het kerstpak van thuiskomt, bereidt zij voor de kinderen het Kerstfeest op hare wijze. Hoe mooi is dat Kerstfeest van de kinderen in een oude schuur, bij flakkerende kaarsjes, temidden van de eenvoudige kerstverrassingen van thuis. Welk een wijding is er over dit feest wanneer Tineke vertelt het schoone oude Kerstverhaal en de kinderen zingen. Kindeke Jezus met oogskens zoo blij.
Wat zien er Uw oogskens dan vreugdigs in mij?
Kindeke Jezus, dat weent en dat lacht,
Het heeft voor mijn zonden zijn liefde gebrachtGa naar voetnoot2).
Gijsbert BrandGa naar voetnoot3), de oom, verborgen in een donker hoekje van de schuur, bespiedt het spel der kinderen en veel wordt hem nu duidelijk wat duister was. Gijsbert Brand denkt hoe vreeselijk het is, dat hier was een klein meisjeGa naar voetnoot4) ‘dat al de uren van den Kerstavond verlangd had naar het kindeke om met hem te zijn in de dingen zijns vaders.’ Nu weten wij hoe wij het Kerstfeest, ja heel het Evangelie, zullen brengen aan onze kinderen opdat de schuld niet op ons ruste dat onze kinderen vergeefsch verlangen naar het kindeke om met hem te zijn in de dingen zijns vaders. | |
[pagina 249]
| |
Wat kunnen wij in deze bitter zware tijden anders meegeven aan onze kinderen als een vast geloof. Ja er is toch nog iets. Luister nog eenmaal naar de schrijfster. ‘Wij kunnen niet anders dan nederig zijn en luisteren met ons hart en ze liefhebben, zóó, dat ze veilig bij ons terugkomen, ook al zwerven ze op wegen, waar wij ze niet hebben gevolgd. En misschien, dat we in onze liefde dan het verlossende woord kunnen spreken, dat ze terug doet keeren van de wegen, waarop het dor was en eenzaam - het woord, dat hen helpen zal, al zullen wij het nooit vermoeden, al zullen zij niet vertellen van hun wanhoop en verlatenheid, noch van het terugkomen tot het leven, waar ze zich weer veilig en vertrouwd gevoelen.’ Wij zouden Mevrouw van Hille-Gaerthé willen noemen ‘een kracht ten goede’, iemand van wie we nog menig boek hopen te lezen.
Zwolle, Januari 1923. |
|