Onze Eeuw. Jaargang 22
(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Verzen
| |
[pagina 365]
| |
Shelley.Ga naar voetnoot1)
Wij, die een eerste wijding van u kregen,
Geroerd, geslagen door uw machtig woord,
Vol eerbied hebben wij u aangehoord,
Zoodat alle and're stemmen in ons zwegen.
Zoo heb ook ik aandachtig, toegenegen
Naar u geluisterd, en een heerlijk oord
Van vrede en broederschap, niet meer gestoord
Door ruw geweld, scheen voor mij opgestegen.
Vergeefs, maar toch blijft gij de groote zaaier
Wiens woord nog werkt in dezen barren tijd,
Wiens troost nog sterkt, wiens liefde nog verblijdt.
En wat gespaard werd door den macht'gen maaier,
Die Dood heet, en gevoelt voor 't al-te-saam
Fluistert nog dankbaar uwen grooten naam.
| |
[pagina 366]
| |
De wind.Ga naar voetnoot1)
De wind vervult de wereld met geraas,
En rent de ruimten door met zoevend kreunen,
Hij doet de boomen en de stroomen dreunen,
En brengt van verre landen vreemd relaas.
Hij knakt op zee de masten en de raas,
Verzwelgt de schepen, die vertrouw'lijk leunen
Op 't golfgedein, en zingend doodsche deunen
Zaait hij verderf met bulderend geblaas.
Waarheen verwaait de wilde windenbende,
Die ronddwaalt door der wereld wijd gebied?
Wie is er die hun einddoel voelt of ziet?
Wie was er die ooit hunne banen kende,
Terwijl zij hollen door de hooge lucht
Of in diep dal versterven met een zucht?
|
|