Leestafel.
Het verborgen leven. Verzen van J.A. Rispens. E.J. Bosch Jb. Zn. Baarn.
In deze verzen is het niet vooral de muzikale streeling van rhythme en geluid, het Renaissancistische schoon, dat wij vinden; hier en daar zijn ook wel technische zwakheden die men dezen dichter echter vergeeft om het kostbare dat hij schonk. Want in deze verzen is uitgesproken een mentaliteit die niet bij het uiterlijke schoon blijft doch de omwending van het uiterlijk naar het innerlijk volbrengt en van het ervaarbare naar het ‘verborgen leven’ overgaat. De dichter beseft een innerlijk domein waarin de ziel haar grootere woning heeft en niet zelden getuigt hij van de diepere en grootere menschenverlangens en getuigt daarvan uit kracht van een persoonlijke beleving. Dit is wat dezen verzen hun wezen geeft, dat de dichter niet zekere overtuigingen in rijm brengt, maar dat in zijn ziel een drang leeft naar het onzienlijke; aan dien drang zijn de beste dezer gedichten ontsprongen.
Mij, pelgrim uit de wereldstad
Om u te volgen, Jacobsster,
Mij is, hoe moede en afgemat,
Geen last te zwaar, geen tocht te ver.
't Verlangen dat om liefde riep
Bleef ongestild, verkwijnde en zweeg;
Toen uit des hemels grondloos diep
Uw stille glans zich tot mij neeg.
'k Heb al mijn heil en heul gezocht
Bij menschen, altijd, altijd weer,
Totdat Diens liefde overmocht,
Tot Wien 't afkeerig harte keer'.
Nu is in mijn verlangensnood,
Om u te volgen Jacobster,
Schoon alle kracht mij schier ontvlood,
Geen last te zwaar, geen tocht te ver.