| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XL.
De oostersche quaestie.
Het is niet de eerste maal, dat een dezer Aanteekeningen onder bovenstaand opschrift verschijnt, en wij vreezen zeer, dat het ook de laatste niet zal zijn. Want ze is een nachtmerrie geweest, de Oostersche Quaestie, voor alle Europeesche volken sedert den tijd dat het Byzantynsche rijk, na zijn Aziatisch en Afrikaansch gebied aan den Islam verloren te hebben, ook in Europa ten onder ging en ondanks alle politieke verwikkelingen, oorlogen, conferenties waartoe zij aanleiding gaf, kan ze immer nog niet tot oplossing gebracht worden. Tijdens den grooten oorlog hebben wij telkens kunnen lezen, dat zij het was, die ten grondslag lag aan de geweldige botsing der volkeren en dat zij, met vele andere problemen, tot het verleden zou behooren na de overwinning der geallieerden. Doch ook dit heeft niet zoo mogen zijn, want terwijl het lot van andere landen en volken na den wapenstilstand werd geregeld in vredesverdragen die, ten deele althans, uitgevoerd werden, bleef de verdeeling van het Turksche rijk een probleem, ook nadat zij den 10en Augustus 1920, dus 'n kleine twee jaren na het einde der vijandelijkheden, in
| |
| |
het verdrag van Sèvres werd vastgelegd. Thans is zij opnieuw van een gruwelijke actualiteit geworden en de beestachtige verwoesting van Smyrna door de Turksche troepen herinnert ons er weer eens aan, dat het Oostersche vraagstuk niet in de eerste plaats is een interessant onderwerp van historisch onderzoek of politieke bespiegeling, maar een van de vele gevaren die onze West-Europeesche wereld bedreigen, een gevaar, dat nu plotseling zeer reëel en dreigend geworden is, en dat ons dwingt, op deze plaats nog eens dingen op te halen, die ongetwijfeld velen bekend zijn, maar bij vele anderen wel in 't vergeetboek zullen zijn geraakt, verdrongen door de talrijke andere gebeurtenissen van gewicht en de zwarigheden, die zich dichter bij huis afspelen en daardoor vanzelf vooraan staan in de belangstelling.
De jongste faze dan van de geschiedenis der Oostersche quaestie zet in met de revolutie in Turkije van 1907. Zij was het werk van een groep mannen - zich Jong-Turken noemend - die uit het land verdreven waren door de tyrannie van Abdul Hamid en grootendeels in Parijs en Berlijn hun vorming hadden genoten. Uiterlijk waren zij aanhangers van een westerschen grondwettelijken regeeringsvorm voor Turkije, maar in den grond der zaak was hun streven hierop niet in de eerste plaats gericht, maar veeleer op een verheffing van de Turksche macht in Europa en daarbuiten, die onder het regime van Abdul Hamid van jaar op jaar aan het verminderen was. Een sterk Turksch rijk, lichtelijk gemoderniseerd naar westerschen trant, maar niettemin een Islamitisch rijk, heerschend zoowel over de volken van zuid-west-Azië als over den Balkan, ziedaar het ideaal dezer vóór alles vurig nationalistisch gezinde Jong-Turken, het ideaal, waaraan de oude Abdul Hamid ten offer viel. Voorloopig leidde de geslaagde revolutie allerminst tot het beoogde doel, want in plaats van machts-expansie volgde een tijdperk van nog snellere afbrokkeling van het Turksche gezag. Eerst, terstond na de revolutie, annexeerde Oostenrijk-Hongarije definitief Bosnië en de Hertsego- | |
| |
wina en verklaarden de suzereine Balkan-staten zich onafhankelijk; vervolgens ging Italië met het eenig overgebleven Noord-Afrikaansche bezit van den Sultan, Tripoli en Cyrenaica, strijken, en eindelijk vereenigden zich de kleine Balkan-staten tegen het Turksche gezag en verdrongen dit, in den oorlog van 1912, geheel uit Europa, uitgezonderd de onmiddellijke omgeving van Konstantinopel.
De Oostersche quaestie scheen hiermee althans wat Europa betreft, op een oor na gevild, maar de redding voor de Turksche heerschappij kwam van den kant, waarvan ze al zoo vaak gekomen was: de overwinnaars werden 't oneens over de verdeeling van den buit, kwamen onderling in oorlog, en het slot was, dat in 1913 bij den vrede van Boekarest Turkije niet alleen Konstantinopel, maar ook Thracië tot aan de Maritsa toe, behield.
Toen een jaar later de groote oorlog uitbrak, sloten de beide verslagenen in den Balkan-oorlog, Turkije en Bulgarije, zich bij Duitschland aan in de hoop het verlorene te herwinnen, al zou dan bij een eventueele overwinning zeker weer oneenigheid onderling ontstaan zijn en al zouden beiden ongetwijfeld niet anders geworden zijn dan satellieten van het oppermachtige Duitschland, niet anders dan étappegebieden op den grooten weg van Hamburg naar Bagdad. Men kent echter den uitslag: reeds tijdens den oorlog heeft Turkije Arabië, een groot deel van Mesopotamië en Palestina verloren en met de ineenstorting der Centralen in den herfst van 1918 scheen het lot van Turkije nu waarlijk definitief bezegeld en de Oostersche quaestie opgelost, want de verdeeling van het Turksche rijk onder de bondgenooten, grooten en kleinen, was al vóór dat de overwinning behaald werd, in groote trekken vastgesteld en wachtte slechts op een definitief vredesverdrag om verwezenlijkt te worden.
Maar ook toen heeft het noodlot het anders gewild, en het spel, dat voor de Turken even hopeloos verloren scheen als voor Duitschland en Oostenrijk, liet zich korten tijd na het einde der vijandelijkheden heel wat
| |
| |
gunstiger aanzien. De oorzaken waren velerlei. Vooreerst stond de verdeeling van het Turksche rijk onder de geallieerden wel in beginsel vast en was in groote trekken voorbereid aan wie de stukken te beurt zouden vallen, maar heel veel moest toch nog geregeld worden en bovendien was een zeer belangrijke moeilijkheid gelegen in de omstandigheid, dat het plan voor de verdeeling opgemaakt was in den tijd toen Rusland nog bij de Entente behoorde en aan dit land Konstantinopel en de Dardanellen waren toegedacht, zoodat, nu de overwinning behaald werd zónder Rusland, het lot der Turksche hoofdstad een open quaestie was geworden, die natuurlijk zeer moeilijk te beslechten was zonder verwikkelingen tusschen de bondgenooten. Bovendien waren de stukken van het Turksche bezit die aan den een en den ander waren toebedeeld nog geenszins in de macht van de nieuwe rechthebbenden - als men 't zoo zeggen mag - en eindelijk hadden de ‘groote vier’, die ten slotte den vrede moesten maken, zoo veel nóg gewichtiger en terstond om afdoening vragende zaken te behartigen in die eerste maanden na den wapenstilstand, dat de ingewikkelde oostersche vraagstukken maar liever tot later werden uitgesteld. Zoo gebeurde het, dat terwijl Duitschland, Oostenrijk, Hongarije en Bulgarije achtereenvolgens werden gelukkig gemaakt met vredesverdragen, geheel gebaseerd op den grondslag van de complete Entente-overwinning, verdragen, die zij gedwongen waren te aanvaarden, voor de Turken zulk een verdrag eerst zeer lang in de pen bleef, en dat, toen het eindelijk, twee jaar na den wapenstilstand los kwam, het duidelijk was, dat het eene doode letter zou blijven.
Er was namelijk in die twee jaren veel gebeurd in 't oosten. De geallieerden, die de andere verslagen Centralen onder den duim konden houden, zagen begrijpelijkerwijze geen kans het kolossale Turksche rijk in Azië te bezetten, en vergenoegden zich met Konstantinopel en de zeeëngten onder toezicht te nemen in afwachting van de definitieve regeling, terwijl bovendien ieder van
| |
| |
hen die stukken Aziatisch Turksch gebied in bezit nam, die hem het begeerlijkst schenen - zoo Frankrijk stukken in Syrië, Engeland, Mesopotamië en Palestina. Een zeer groot gebied bleef derhalve zonder Europeesche heerschers en daar was het, dat de Jong-Turken, geleid door Moestafa Kemal Pasja en Enver Pasja, een nieuwe nationalistische propaganda begonnen, ja, een nieuwe regeering, steunend op niets minder dan een ‘Nationale Vergadering’ vestigden, zetelend in Angora. Deze Kemalisten zijn aanvankelijk ongetwijfeld geen sterke macht geweest, maar ze zijn het spoedig geworden dank zij de omstandigheid dat zij, naast de Grieken, de eenige militaire legermacht in Klein Azië vormden en voorts dank zij de vriendschap welke zij met Sovjet Rusland sloten. Het verdrag van Sèvres, geteekend door de regeering in Konstantinopel onder dwang der Entente, werd door hen zooals vanzelf spreekt, niet erkend en daar zij de macht hadden zich tegen de uitvoering te verzetten, werd Turkije de eenig der verslagen Centralen die den wil der overwinnaars, althans in Azië, kon trotseeren. Daar kwam bij, dat in Frankrijk gaandeweg de neiging om de Turken als verslagen vijanden te behandelen zeer verminderd was: voor de plannen in Syrië was een goede verhouding met de Kemalisten verre verkieselijk boven vijandschap en nóch de vriendschap dezer heeren met Frankrijk's doodsvijandin, de Sovjet-Republiek, noch het feit dat de Kemalisten-leiders dezelfde mannen waren die Turkije tot aansluiting bij Duitsch land in den oorlog brachten, weerhield de Fransche regeering van een soort van compromis, dat haar in staat stelde haar troepenmacht in Syrië te verminderen en dat het de Kemalisten vergemakkelijkte, zich tegen de uitvoering van het verdrag van Sèvres te verzetten. Engeland daarentegen volhardde en volhardt nog immer in zijn consequente anti-Turksche politiek, al riskeert het daarmede ernstige
verwikkelingen in zijn door Moslims bewoonde bezittingen.
Nog ernstiger werd deze Fransche-Britsche tegenstel- | |
| |
ling toen in 't najaar van 1920, dus kort na de teekening van 't verdrag van Sèvres (waar Frankrijk eigenlijk al niet aan wilde) in Griekenland bij de verkiezingen, de Entente-vriend Venizelos verslagen werd en Koning Konstantijn uit zijn Zwitsersche ballingschap in Athene terugkeerde en ondanks het verbod der groote geallieerden weer op den troon werd gezet. Daarvóór reeds had men zich in Frankrijk verzet tegen plannen om het Grieksche leger met steun der Entente in Klein-Azië te laten oprukken om de Kemalisten te bevechten, maar toen nu de zwager van den Duitschen Keizer, de vijand der Entente in de oorlogsjaren, zich aan het hoofd dezer expeditie ging stellen, wilde men in Parijs hiervan niets meer weten, en 't was waarlijk vermakelijk de vriendelijkheden, welke in die dagen in de Fransche pers den Grieken naar 't hoofd geworpen werden, te vergelijken met de ophemeling van het edele Helleensche volk in vroeger jaren, toen Griekenland tegen het destijds Duitschgezinde Turkije en Bulgarije vocht.
De Kemalisten stonden in die najaarsdagen van 1920 vrijwel even dicht bij Konstantinopel als zij nu staan en het scheen dus inderdaad een gewaagde onderneming voor het Grieksche leger om op eigen beenen, zij 't dan ook gesteund door Britsche ponden, de verdrijving der Turken uit Klein-Azië te ondernemen. Niettemin hebben de Grieken langen tijd met succes dezen oorlog gevoerd en al golfde het front vele malen heen en weer, in het najaar van 1921 was de toestand dusdanig dat heel het westelijk deel van Klein-Azië van Smyrna af tot aan de Zwartezeekust toe in de macht der Grieksche troepen was gevallen, zoodat Konstantinopel met omgeving als het ware tot een Turksche enclave geworden was te midden van Grieksch gebied - want het bij 't verdrag van Sèvres aan Griekenland toegewezen Thracië was evenzeer door Grieksche troepen bezet - en men zich begon af te vragen of dan toch ten slotte, ondanks Frankrijk's onwil, Konstantinopel weer Byzantium zou gaan heeten. Evenwel de krijgskans keerde opnieuw. De Kemalisten hebben
| |
| |
zich kunnen versterken, en, terwijl een maand geleden nog maar de Grieken waarlijk aanstalten maakten om zich in Konstatinopel te vestigen, brak plotseling aan het front in Klein-Azië de débacle los, eindigend met de verdrijving van het Grieksche leger uit het land, de verovering van Smyrna en de uitmoording en vernieling van die stad naar goed oud-Turkschen trant.
* * *
Wij moesten bovenstaande historische gebeurtenissen in groote trekken in herinnering brengen, omdat men slechts op grond hiervan den huidigen toestand van het Oostersche vraagstuk beoordeelen kan. Voor de Grieken is voor 't oogenblik de zaak droevig, maar eenvoudig genoeg:
Klein-Azië, Smyrna, zijn voor hen voorshands verloren en zij zullen blij mogen zijn als zij hun enorme gebiedsuitbreiding op den Balkan en aan de Egëische Zee behouden. Ongetwijfeld zullen hun verlangens naar de Aziatische kust van deze zee blijven uitgaan, maar na een nederlaag als deze zal voorloopig van een herwinning van Smyrna wel geen sprake zijn.
Maar welke gevolgen zal de Turksche overwinning voor Europa meebrengen en hoe zal de Entente - als we haar nog zoo mogen noemen - er tegenover staan? Dadelijk na de overwinning der Turken is in de Europeesche hoofdsteden de welbekende crisis-stemming uitgebroken, zich uitend in talrijke ministers-vergaderingen, wisseling van nota's, een macht van officieele verklaringen en nog grooter aantal beschouwingen van min of meer verantwoordelijke personen. De toon van die beschouwingen wees op een soort paniekstemming en wij konden zelfs bij den een of den ander lezen, dat de toestand van Europa even kritiek is als in 1914. Dit is natuurlijk ontzaglijk overdreven, want nog staan de Turken in Azië en er bestaat nu geen spanning tusschen groote Europeesche mogendheden als destijds, zoodat elke vergelijking met den tijd voor den grooten oorlog uitgesloten is. Maar kritiek, is de toestand zeer zeker in dien zin, dat
| |
| |
er zeer spoedig maatregelen genomen moeten worden om ernstige dingen te voorkomen en vervolgens om de situatie blijvend te regelen. Het onmiddellijke gevaar is natuurlijk, dat de Turken niet in Azië blijven, maar de zeeëngten oversteken en den oorlog naar den Balkan overbrengen. Moestafa Kemal is zoo openhartig geweest om dadelijk te verklaren, dat Smyrna het doel niet is, maar Konstantinopel en Thracie en zijn verzekering, dat hij de neutrale zone zal eerbiedigen heeft zooals van zelf spreekt niets te beteekenen. Die neutrale zone, moet men weten, is een strook gronds op den Aziatischen oever van Dardanellen en Bosporus, die bij het verdrag van Sèvres is afgebakend en die bewaakt wordt door geallieerde troepen dewelke aldus den weg van de Middellandsche Zee naar de Zwarte Zee moeten vrij houden. Kemals troepen staan voor die neutrale zone, of althans de weg daarheen ligt voor hen open, en aangezien de Europeesche troepen die haar verdedigen bij het uitbreken dezer crisis niet bijster sterk in getal waren - hetgeen ook niet noodig was zoolang Grieken en Turken elkaar in evenwicht hielden - is het begrijpelijk, dat de vrees vooral den Engelschen om het hart geslagen is, toen het bleek welk een groot gevaar er bestond voor de verovering van Konstantinopel, waar zij thans de baas zijn, door de Turksche Nationalisten.
Of dezen op stuk van zaken den oorlog met Engeland zullen wagen, de neutrale zone aanvallen en pogen Konstantinopel te bezetten, moeten wij nog afwachten, maar zeker is het, dat de droom van een sterk Turksch rijk niet alleen in Azië, maar ook in Europa, hen opnieuw bezielt. Welke gevaren hun inval in den Balkan zou meebrengen, men kan het zich slechts vaag indenken: allereerst zou de Grieksch-Turksche oorlog overgebracht worden naar Thracië, want de Grieken zouden natuurlijk niet zonder weerstand Adrianopel aan den vijand overlaten. Dan is de kans niet gering, dat Bulgarije, 't zij aan den kant van Turkije, 't zij tegen de Turken, zou meedoen, ten einde het in den oorlog verloren terrein
| |
| |
te herwinnen. Hiertegen zou natuurlijk de zoogenaamde Kleine Entente - Servië, Tsjecho-Slowakije, Roemenië - in het geweer komen en de kans is niet gering dat ook Hongarije zich niet buiten het spel zou houden, begeerig om de stukken die Roemenië zoo juist heeft weggenomen, terug te pakken. Dan bestaat ook nog de kans dat Sovjet-Rusland, immers de bondgenoot der Turken, mede in het strijdperk treedt...... kortom, de verschijning der Kemalisten in Europa zou heel den zuid-oosthoek van ons werelddeel in vuur en vlam kunnen zetten. Wel is waar zijn al die volken nog uitgeput door den grooten oorlog en lijden zij onder geldgebrek en een miserabelen economischen toestand, edoch deze bezwaren schijnen den doorslag niet te geven als 't op vechten voor nationalistische idealen aankomt, want ook met de Turken en Grieken was dit het geval, en ook zij lieten zich hierdoor niet weerhouden.
Reden genoeg dus voor de kabinetten in Londen, Parijs en Rome om overleg te plegen en te pogen tot een gemeenschappelijke actie te geraken. In de eerste dagen na den val van Smyrna heeft namelijk ieder op zich zelf gehandeld, en daarbij is het verschil in standpunt duidelijker dan ooit aan het licht getreden: Engeland heeft alles gedaan om zijn troepenmacht aan de neutrale zone te versterken en heeft een aanzienlijke vloot in deze wateren saamgetrokken, Frankrijk daarentegen verwijderde zijn troepen van Tsjanak, d.i. den ingang der Dardanellen, daarmee als het ware de Turken uitnoodigend verder te trekken en de heerschappij over de zeestraat weer te aanvaarden. Waarom? Duister zijn de wegen der Fransche diplomaten voor een nuchter Nederlander met niet meer dan gewoon gezond verstand, en de formule die de Fransche pers of de Fransche regeering uitgevonden heeft om haar politiek ingang te doen vinden bij het publiek, dat n.l. deze politiek in de Levant ‘vredelievend’ is, kan ons moeilijk overtuigen van haar juistheid, want die vredelievendheid kan bezwaarlijk tot iets anders leiden dan dat de Turksche troepen doen
| |
| |
wat hun leiders belieft, m.a.w. tot den nieuwen Balkanoorlog. Wij weten wel dat de Fransche regeering vast zit aan de afspraak, waarover wij zoo straks spraken en dat zij de Grieken niet helpen mag en niet helpen wil, edoch bij die overeenkomst is toch zeker niet bepaald, dat de Turken in Europa mogen komen en de Turksche vriendschap die Frankrijk de vrije hand gaf in Syrië lijkt wel wat al te duur gekocht, als ze er toe leiden moet, dat Frankrijk's vrienden in Oost-Europa - Roemenië en Servië - aan de grootste gevaren worden overgeleverd, terwijl de positie van zijn vijanden, d.i. de Sovjet-Republiek en misschien zelfs van de Duitschers - de Kemalisten zijn stellig Pro-Duitsch en de Sovjet-Republiek heeft 't immers juist met Duitschland tot een verdrag gebracht - er door wordt versterkt. Wat wil Frankrijk dan eigenlijk? Turkije tot vriend houden ten einde Engeland in het oosten den voet dwars te zetten? Of wil het met dit terugtrekken van zijn troepen alleen maar duidelijk laten zien, dat het aan Engeland's anti-Turksch optreden niet zoomaar zonder meer wil deelnemen?
Op deze vragen zal het antwoord vermoedelijk spoedig gegeven zijn en hoe 't ook zij, er wordt nu onderhandeld en het plan voor een conferentie, waaraan de geallieerden, de Turken, de Grieken, Roemenen, Serviërs zullen deelnemen is vastgesteld.
Laat ons hopen, dat de Turken zoo vriendelijk zijn deze bespreking af te wachten en niet, vóór men aan het spreken gaat, pogingen doen, de Engelsche troepen ‘in zee te jagen’ zooals zij het de Grieken hebben gedaan.
* * *
Als men dan aan het bespreken gaat op de basis, dat de Turken de baas zijn in Klein-Azië, de Engelschen aan de zeeëngten en de Grieken in Thracië, dan zal het moeten moeten blijken of deze grondslag tot beter resultaten leidt dan de toestand van anderhalf jaar geleden, toen een Turksch-Grieksch-Europeesche conferentie in Londen ten eenenmale mislukte door de onverzoenlijkheid van elk der partijen. Dat was in Februari van het vorige jaar en
| |
| |
de situatie is nu inderdaad wel zeer veranderd: men mag hopen, dat de Grieken eenige toonen lager zingen, ja misschien zullen zij voorloopig in het verlies van Smyrna berusten. De Turken daarentegen verlangen zeker meer dan destijds, hebben reeds te kennen gegeven, dat zij met niet minder tevreden zullen zijn dan met Konstantinopel, de zeeëngten en Thracië, Adrianopel inbegrepen, dat is dus hun gebied tot vóór den oorlog. De Britsche regeering heeft verklaard, er niet over te denken de Turken weer in het bezit van de zeeëngten te stellen en zoo zullen op deze conferentie de verlangens fel tegen elkander botsen. Omtrent den uitslag kan men zich daarom moeilijk veel illusies maken een regeling die ‘den vrede in het oosten zal waarborgen’ - om de geliefde uitdrukking te bezigen - en waardoor nu waarlijk eens en vooral de oostersche quaestie uit de kabinetten onzer diplomaten en de geschiedenis-schoolboekjes der toekomst verdreven zal worden, komt daar zeker niet tot stand, op z'n best een voorloopig compromis waarbij Griekenland noch Turkije zich neerlegt. Stel, dat het Engeland lukt, de Turken te beletten, opnieuw heerschers te worden aan den Bosporus en de Dardanellen, dan blijven dezen verlangend uitzien naar deze heerschappij, terwijl de Grieken even verlangend naar de stad aan den Bosporus hunkeren en van hun kant niet zullen rusten aleer ook de Aziatische oever der Egeische Zee Grieksch geworden zal zijn. En beide volken zijn blijkbaar gaarne bereid om hun geschillen nog eens 'n keer met de wapenen te beslechten.
Een voor den toekomstigen vrede veelbelovende regeling mag men van deze conferentie dus zeker niet verwachten. Zou de Volkenbond zich er niet mee bemoeien? Zoo heeft men gevraagd en erop gewezen, hoe beschamend het is, dat dit alles zich afspeelde terwijl hij in Génève praatte over zaken die geen mensch ter wereld op dit oogenblik belang inboezemen. Beschamend is dit inderdaad, vooral omdat de Volkenbond rekening zou kunnen houden met andere factoren dan het eigenbelang der
| |
| |
naties, bijzonderlijk met het lot van de ongelukkige volken in Klein-Azië die nu wel onder het Turksche juk zullen blijven zuchten. Maar wij weten 't immers al lang, dat de bond nog machteloos is, een praatvereeniging, tot de tijd komt, dat de volkeren rijp zullen zijn voor de aanvaarding van een souvereine macht boven hun eigen regeeringen. Zoo als 't nu is, ziet het er voor de rampzalige Armeniërs slecht uit. Hun hoop op bevrijding als gevolg van de Turksche nederlaag in den grooten oorlog, hebben zij duur moeten betalen en men vraagt zich af, of het nu waarlijk onmogelijk zou zijn dat het beschaafde en Christelijke West-Europa deze geloofsgenooten tegen uitmoording zou beschermen.
Wat er ook gebeure, met de Oostersche quaestie heeft Europa nog niet afgerekend.
Groningen, 21 September 1922.
| |
Naschrift.
Voor het ter perse gaan van dit artikel wijzigde de situatie zich in zoo verre als Frankrijk, Engeland en Italië gemeenschappelijk aan de Kemalisten hebben voorgesteld, den strijd te staken tegenover de belofte dat Turkije de zeeëngten, Konstantionpel en Thracië met Adrianopel erbij, zullen terugkrijgen, waarbij dan slechts de vrijheid van Dardanellen en Bosporus gewaarborgd zal worden door ‘demilitarisatie’ en contrôle uitgeoefend door den Volkenbond. 't Staat dus al vast, dat de Turksche heerschappij in Europa niet tot het verleden zal behooren, maar de groote vraag is nu maar, of Kemal na dit duidelijk bewijs, dat de Europeesche mogendheden zich zwak voelen tegenover zijn kracht, halt zal houden voor de neutrale zone, want een heerschappij-in-schijn over Dardanellen en Bosporus is immers juist wat hij niet wil, terwijl Engeland een werkelijke beheersching van den weg tusschen Middellandsche en Zwarte Zee niet kan en mag toelaten.
25 Sept.
|
|