Onze Eeuw. Jaargang 22(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 374] [p. 374] Vers Van Martien Beversluis. Bloesemboom. Doodstil welft de jonge bloesem van haar hout dat scheurt, over d'oude stam die nauw zich nog langs 't water beurt, scheef-verzakt en half ontworteld, onder kroon die geurt. Hoeveel zomers nog? de laatste? eenmaal nog de Mei door Uw afgeleefde takken, eens...... en dan voorbij? en een ander openbrekend schooner nog dan gij? Want de grond die uwe wortlen dorstend eens doorreten, en de kracht die gij ten toon spreidt telken jaar...... wij weten, plaats en geur en alle schoonheid zullen zijn vergeten...... [pagina 375] [p. 375] En de vogel die zich wiegende in uw volle weelde...... in en uit uw takken vliegende van uw blijheid deelde...... leeft ze nog die stem, die luide uit de bloesem kweelde? Leeft ze nog? ja nu nog luistert heel mijn ziel naar 't lied, dat den morgen en den middag al 't geluk verried van uw bloei, die wél verschemert maar verduistert niet. Maar een morgen zal verschijnen over deze dracht, witter zal het water zijn en wezenloos de pracht, en haar bloemen zullen kwijnen in haar beeld dat lacht. Sluit de armen vast te samen om dit broos bezit, noem het bij de schoonste namen, want ik zing U dit: dat de bloesem voor Uw raam is morgen niet meer wit. Geschreven bij de gedachtenis aan Jacqueline v.d. Waals. Vorige Volgende