| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXIX.
‘Frankrijk herneemt zijn vrijheid’.
Malaise waarvan het einde niet te voorzien is, bezuiniging die ieder ons voorpreekt zonder te zeggen hoe zij te verwezenlijken is behalve ten koste van de hoogste belangen, en geen uitzicht op beterschap, nu poging op poging tot herstel mislukte en wij alleen maar kunnen hopen, dat op den langen duur vanzelf de internationale samenleving zich herstellen zal en de welvaart wederkeeren...... ziedaar het beeld van dezen weinig zonnigen zomer, in ons land zoowel als daarbuiten. Wellicht is het zoo nog te licht gekleurd en moet men spreken van dreigende gevaren die het grijze uitzicht nog versomberen.
In Genua zou de redding gevonden worden door de oplossing van twee groote vraagstukken die de oorzaak zijn van de ellende: het Russische probleem en dat van de Duitsche schadeloosstelling, maar Genua mislukte finaal. In den Haag zou men 't beproeven met een van de twee, met het Russische, al zou het dan slechts een voorbereiding van oplossing zijn, maar den Haag mislukte ten eenenmale. En de Londensche samenkomst van deze maand die had kunnen leiden tot een redelijke en practische regeling van de financieele verhouding van de Entente tot Duitschland, stelde voor 't eerst de wereld,
| |
| |
- die dit reeds lang verwacht had - voor een openlijk erkende breuk in de Entente, waarvan de gevolgen nog ganschelijk niet te voorzien zijn.
Wie dit alles ziet en dan daarnaast, hoe in Duitschland een somber-misdadige reactie de beste mannen door sluipmoord neervelt, op de eerste gelegenheid wachtend om het land dieper in den afgrond te storten, terwijl bovendien de Fransche politiek Duitschland als 't ware drijft naar wanhoopsdaden, die vraagt zich wel eens af, of dan waarlijk in ons werelddeel het einde der dingen op komst is, dan wel of dit alles nog beschouwd moet worden als de onvermijdelijke nawerking van den waanzin der oorlogsjaren, waaraan een einde komen zal, gaandeweg, met het opgroeien van een nieuwe generatie?
Een oogenblik scheen het, alsof de ten hemel schreiende misdaad die de moord op Rathenau was een begin van verlossing zou zijn: de man met zoo hooge idealen, steunend op groote kennis en ervaring, goed begrip van verhoudingen en een wetenschappelijk denksysteem, die de eenige scheen te zijn, in staat om zijn land en tegelijk zijn vijanden den weg tot de redding te wijzen; die er reeds in geslaagd was een basis van verstandhouding met Frankrijk te leggen - hetgeen immers het eenige en uitsluitende middel is om tot herstel te geraken! - hij scheen gevallen te zijn als de martelaar voor een betere toekomst. Want de schok die na den moord door Duitschland ging, maakte de lauwen wakker, en 't was alsof deze misdaad aan de Duitsche republiek eindelijk datgene zou brengen wat zij voor haar voortbestaan niet missen kan: de geestdrift van het Duitsche volk voor zijn nieuwen staatsvorm, die de moreele kracht moet zijn, sterk genoeg om de republiek te verdedigen tegen het gevaarlijk ideaal van 't herstel der monarchie in haar oude glorie en het niet minder gevaarlijke van een Duitsche Raden-republiek. Want een innerlijk sterke Duitsche republiek, vredelievend en werkzaam, onverschillig of ze door sociaal-democraten dan wel door ‘burgerlijke’ partijen geregeerd wordt, mits ze maar eerlijk Duitsch- | |
| |
land's schuld wil afdoen door hard werken, zou ongetwijfeld de krachtigste factor tot herstel zijn en geen Poincaré zou tegenover haar een politiek van neerdrukken van Duitschlands herstel kunnen volhouden. Zoo zou, als Rathenau's dood tot deze innerlijke versterking geleid had, zelfs deze prijs niet te hoog zijn geweest. Edoch, na het verslappen van de eerste ontzetting zijn de oude tegenstellingen weer bovengekomen en de ‘wet tot bescherming van de republiek’, waarin de nieuwe geestdrift haar uiting had moeten vinden, kwam terecht in den politieken molen, leidde tot nieuwe oneenigheden, zelfs tot nieuw gevaar voor een scheuring
tusschen noorden zuid-Duitschland, en het slot is dat de Duitsche republiek in deze dagen nog evenzeer in wankelbaar evenwicht overeind staat als zij gedaan heeft sinds het oogenblik dat zij in den nood van de nederlaag tot stand kwam. Het verlies van haar besten staatsman wordt de republiek door geen enkele winst vergoed en de vermindering van het gevaar voor nieuwe burgeroorlogen die het gevolg was van den moord is weer ten volle te niet gedaan door den schrikbarenden val van de mark vóór en na de Londensche conferentie, welke niet anders kan dan leiden tot een nieuwe duurtegolf, met al de gevaarlijke gevolgen van deze.
Ja, de dalende mark! Als een barometer die altijd door met groote sprongen daalt en slechts zoo nu en dan 'n streepje rijst om weer met nog grooter snelheid te zakken, geeft zij de depressie in het economische en politieke leven van ons werelddeel weer. En al is zij dan niet de oorzaak van het slechte weer en is - de staathuishoudkundigen leeren het ons - de malaise ten onzent geen gevolg van deze fantastische depreciatie, zij hangt daarmee dan toch ten nauwste samen, spruit voort uit dezelfde oorzaken en leidt op haar beurt tot verergering van den internationalen toestand, maakt het Duitschland onmogelijk zijn schulden af te doen, leidt tot politieke verwikkelingen, belet handelsverkeer tusschen de Duitschers en hun buren, kortom is symptoom van de kwaal
| |
| |
en kwaal opzichzelf tegelijkertijd. Zij moet een einde nemen, wil er verbetering intreden. Ze kan echter alleen een einde nemen na zuivering van den politieken toestand en tot dat doel - zoo meenden wij, naieven! - was in Londen de Opperste Raad saamgekomen. Nu de samenkomst mislukt is, vertelt men ons, dat dit het geval geenszins is geweest; dat de samenkomst niet noodig was en alleen heeft plaats gehad op verzoek van Poincaré, juist den man die haar deed mislukken...... en we wilden wel, dat dit inderdaad juist was. Maar gelooven kunnen we het niet, ook al is er in de week, verloopen tusschen de mislukking der samenkomst en het schrijven dezer letteren, nog niets gebeurd dat op wereldschokkende gevolgen van de mislukking wijzen zou. Neen, de samenkomst werd gehouden, voorzoover Engeland en Italië betreft, met het doel de gansche schadeloosstellings- en leeningsqueastie grondig te regelen, d.w.z. een wat dit betreft volkomen herziening van het verdrag van Versailles tot stand te brengen, door Duitschland, dank zij een nieuwe regeling, te verplaatsen uit de rol van overwonnen maar sterken vijand die in het zweet zijns aanschijns zijn schuld moet afwerken, naar een andere: die van klant en leverancier aan wien goed geld te verdienen valt, kortom van medewerker in het economisch proces. Daardoor moest de samenwerking hersteld, de malaise en de werkeloosheid in het westen bestreden worden en niemand kan ontkennen, dat dit inderdaad de eenige manier is om dit doel te bereiken. Waarom de Franschen de conferentie wilden, is moeilijker te zeggen, want de wenschen en wegen der Fransche politiek zijn onbegrijpelijk en duister voor een ieder die de Fransche oorlogsgeestesgesteldheid niet ten volle heeft doorgemaakt, en ook de zorgvuldige lectuur van Fransche regeeringsuitingen, persstemmen en uitvoeriger politieke beschouwingen kan ze ons, dommen neutralen, niet duidelijk maken. Al praat men ons
nu uit der treure voor, dat het een ten hemel schreiende onrechtvaardigheid is, als Duitschland zich eerder herstelt van de oorlogsgevolgen
| |
| |
dan het gemutileerde Frankrijk, en ook al erkennen wij dit uit den grond onzes harten, wij kunnen nu eenmaal niet begrijpen, hoe de scherpzinnige Franschen de simpele waarheid niet kunnen inzien, dat een verarmd, bijkans te gronde gericht Duitschland door geen macht ter wereld gedwongen zal kunnen worden, Frankrijk te herstellen, en dat derhalve de methode die Parijs sinds drie jaar toepast nooit en nimmer tot het doel kan leiden. Van 't oogenblik af, dat het verdrag van Versailles gepubliceerd werd, is het door talloozen gezegd en geroepen: hoe wilt ge tegelijkertijd Duitschland klein houden en het dwingen uw verliezen te herstellen? Maar het Fransche antwoord op die eenvoudige vraag heeft nooit in iets anders bestaan dan in een: dat moeten de Duitschers weten, niet wij! Zoo heeft nu nog Poincaré gepraat op de conferentie in Londen en tegenover Lloyd George's welgekozen formuleering van 't meeningsverschil: ‘wij willen hetzelfde als gij; het gaat slechts over de methode om het doel te bereiken’ is de houding der Franschen dezelfde gebleven: ‘Duitschland moet het goud opbrengen; hoe het daarin slaagt, moet het zelf weten, maar als 't dit niet doet, zullen wij “waarborgen” nemen.’ En al rekenden de deskundigen dan voor dat die waarborgen geld zouden kosten en geen geld opbrengen, het Fransche standpunt, onredelijk als het was, bleef ongewijzigd en zelfs voor een schikking waren de heeren ditmaal niet te vinden. Misschien is het beter zoo, want een schikking zou al weer een lapmiddel geworden zijn, terwijl nu...... ja wat er nu komt weten we niet, maar nu de geallieerden het eindelijk formeel oneens gebleven zijn, gebeurt er wellicht eens iets anders dan er in de afgeloopen drie jaar telkens gebeurd is en wat geen enkele der partijen een stap vooruit gebracht heeft.
Maar waarom dan heeft de Fransche regeering op deze samenkomst aangedrongen? 't Is in Parijs immers niet onbekend, dat de Britsche politiek sinds een jaar ongeveer ten volle de richting gekozen heeft, die kort na den vrede alleen liberalen en arbeiders aanhingen: de politiek
| |
| |
van 't herstel der betrekkingen met Duitschland en Rusland? Heeft men dan gemeend, door politieken ruilhandel (concessies in de Levant of elders?) den bondgenoot nog eenmaal mee op sleeptouw te kunnen nemen? Of door intimidatie? Meent men soms in Frankrijk, evenals de Amerikaansche bankier Vanderlip, dat de Engelschen heimelijk bang zijn voor Frankrijk's geweldig leger en zijn angstwekkend groeiende macht aan vliegtuigen en duikbooten? Wij kunnen het niet denken: slechte psychologen hebben de Fransche staatslieden zich nog nimmer betoond, en zij kunnen niet verwachten, dat als Engeland in Frankrijk een gevaar voor zijn wereldmacht begint te zien, het zijn trotsche hoofd buigen zou, liever dan, getrouw aan zijn historische traditie, heel zijn politiek in te richten op vernietiging van den nieuwen ‘sterksten man op het continent’. Wat dan? Een belangstellend buitenstaander, al vermeet hij zich dan niet de Fransche staatkunde te kunnen begrijpen, moet 't voorloopig wel 't meest voor de hand liggend achten, dat men 't eenvoudig maar eens geprobeerd heeft: 't was al zoo vaak gelukt de bondgenooten mee te krijgen op de wegen der Fransche politiek en dat 't in het laatste jaar wat minder goed begon te gaan, was misschien ook wel het gevolg van een verslapping van Frankrijk's houding onder den minder beginselvasten - wij zouden zeggen: onder den verstandigeren en helderder vooruitzienden - Briand, zoodat, nu Frankrijk vertegenwoordigd werd door den onvervalschten voorstander van de politiek van den ijzeren vuist, gesteund door heel den ministerraad en het parlement, de bondgenooten wellicht weer zouden inbinden tegenover zooveel standvastigheid. En deden zij dit niet...... dan was de mooie formule reeds gevonden: ‘Frankrijk hernam zijn vrijheid van handelen.’
Wat dit beduidt, wij weten het niet en Europa wacht op de ontsluiering van dit geheim in meer of minder angstige spanning. Maar hoe 't ook zij, men heeft gezien welk een mooie kans op succes de politiek- | |
| |
Poincaré in Londen nog gehad heeft: hoe Lloyd George zich heeft uitgeput om de grens der tegemoetkomendheid tot het uiterste te verschuiven, door tegenvoorstellen te doen betreffende ‘waarborgen’ die ongetwijfeld door de groote meerderheid der Engelschen ten zeerste betreurd en alleen ter wille van het behoud der Entente aanvaard zouden zijn; hoe de Belgen alles gedaan hebben om bemiddeling te brengen, die gaarne aanvaard is aan Britsch-Italiaanschen kant, maar is afgestuit op den Franschen onwil...... Zùlke offers wilden de bondgenooten nog brengen aan de Fransche vriendschap en dat zelfs deze alle verworpen zijn, wijst er op, dat de Franschen zich in dit tijdperk der wereldgeschiedenis sterk genoeg voelen om desnoods alleen te staan tegenover de heele wereld. Zal het die houding waarlijk ten volle en consequent aanvaarden?
Frankrijk herneemt dan zijn vrijheid. Wat beduidt dit en hoe zal het van de hernomen vrijheid gebruik maken? Officieele of officieuze commentaren op de mooie formule hebben wij niet gelezen en de eenige verklaring, die dadelijk na de Londensche mislukking van de Fransche regeering uitging, was een mededeeling van Havas, dat men nu niet meteen hoefde te rekenen op een militaire actie. Tot dusver is er inderdaad nog in 't geheel niets gebeurd en vergaderen slechts de commissie van herstel en de Fransche ministerraad. Maar natuurlijk moet er eerlang wel degelijk iets gebeuren, anders vraagt men in de Fransche Kamer, zoodra deze weer bijeenkomt, aan Poincaré waar nu de gouden marken of anders de ‘waarborgen’ blijven. De Fransche pers nu heeft tijdens de conferentie wel een en ander over de mogelijkheden geschreven waartoe de mislukking zou kunnen leiden en wat zij schreef kwam ongeveer daarop neer, dat de mislukking Frankrijk niet kon schaden omdat het op zichzelf alleen alle noodige machtsmiddelen bezit en op z'n eentje datgene kan doen, wat als het zijn zin gekregen had, de gezamelijke Entente gedaan zou hebben. Naar men weet kwam dit neer op een in beheer nemen
| |
| |
van bepaalde takken van nijverheid in Duitschland, een controle op de Duitsche staatsfinanciën, aandeel in de Duitsche industrie en zoo meer. Zou men er nu waarlijk in Parijs over denken om dergelijke maatregelen op eigen gelegenheid toe te passen? Vermoedelijk is men inderdaad in staat ze van Duitschland af te dwingen, b.v. onder bedreiging met bezetting van groote stukken Duitsch gebied, want de toestand is nu eenmaal zoo, dat Duitschland ontwapend is - al mogen er dan hier en daar geweren en mitrailleuses verborgen gehouden worden - terwijl Frankrijk de militaire krachtige natie gebleven is, die het in den oorlog geworden is. De machtsmiddelen bezit het dus, maar werd nu inderdaad dit bedoeld met de ‘te hernemen vrijheid van handelen’? Dat zou dan toch een vrijheids-herneming wezen, welker rechtmatigheid aan zeer ernstige bedenkingen onderhevig is. Er bestaat nog een verdrag van Versailles, waarbij de toestand die ontstaat als Duitschland zijn verphchtingen niet nakomt, tamelijk nauwkeurig geregeld is, en waarin tal van bevoegdheden verleend zijn aan de ‘geällieerden en geässocieerden’, aan ‘de voornaamste geällieerden’, die echter alle gebaseerd zijn op een samengaan der overwinnaars en niet op afzonderlijke actie. Daar is ook nog zoo iets als een Volkenbond, welks regeling in datzelfde verdrag is opgenomen en waarbij de gedragslijn van een land dat een ander wil beoorlogen nauwkeurig omschreven is. En wat anders dan oorlog is 't waarmee Frankrijk Duitschland bedreigen kan, wil het de ‘waarborgen’ nemen? Natuurlijk is ons juristen-gilde, dat in Frankrijk zoo voortreffelijk vertegenwoordigd is, in staat om er een mouw aan te passen, indien de Fransche regeering door dik en dun wil gaan, maar dat zij dit doen kan zonder den geest en grondslag van het vredesverdrag aan te tasten, lijkt ons uitgesloten. En hoe zullen Frankrijks bondgenooten het verdrag nog respecteeren,
wanneer Frankrijk zelf dit niet doet? Wel is waar is nog niet ronduit gezegd, dat Frankrijk erover zou denken het verdrag tot een nieuw vodje papier te maken, maar er
| |
| |
zijn dan toch berichten geweest waarvan 'n mensch raar moest opkijken: zoo dat Havas-telegram, meldend, dat Frankrijk de te wachten beslissing der commissie van herstel alleen dan zou eerbiedigen, als ze niet strijdig was met Frankrijk's belangen!
Waarlijk het lijkt een al te roekeloos spel dat de Fransche diplomaten op deze wijzen zouden ondernemen. Al is Frankrijk dan op 't oogenblik de sterkste militaire macht van het continent, het sterkste volk van Europa is het Fransche niet en vriendschappen kan het op den duur zoo min als eenige andere natie missen. Verbreekt het de samenwerking met zijn vrienden en misbruikt zijn macht, dan kan dat tijdelijk voordeel opleveren - waarschijnlijk zelfs dit niet eens - maar op den duur leidt het onvermijdelijk tot wreede teleurstelling. Wie nu in de Fransche bladen het schelden op Lloyd George leest, op den man die zoo kort gelegen nog de rotsvaste steun en toeverlaat was, voelt dat deze mentaliteit noodlottig moet worden voor Frankrijk. Aan vijandschap tusschen de ‘nations amies et alliées’, aan oorlog tusschen Frankrijk en Engeland durft men zelfs niet te denken: het denkbeeld is te monsterachtig en zelfs in een tijd van verdwazing als deze zal geen mensch aan de mogelijkheid ervan gelooven. Maar zelfs een voortdurende tegenwerking onderling, een afbreken van het weinige wat er in en na den oorlog aan internationale goede verstandhouding opgebouwd is, zou zoo noodlottig werken op het herstel, zulke groote gevaren meesleepen voor een ieder, dat men toch wel mag verwachten dat van de vrijheid die nu door de Franschen met zulk een trotsch gebaar hernomen is, een in werkelijkheid tamelijk bescheiden gebruik gemaakt zal worden, zulk een gebruik dat althans de uiterlijk vriendschappelijke verstandhouding in stand en de samenwerking die door het verdrag van Versailles voor tallooze gevallen vereischt wordt, mogelijk blijft.
En ziedaar nu, waarom wij, - onder het grootste voorbehoud zij het gezegd - voorloopig de mislukking
| |
| |
van de Londensche conferentie niet kunnen betreuren. Was ze gelukt, d.i.t.z. was er een compromis tot stand gekomen, dan zou dat bestaan hebben in een uitstel van betaling tegenover een macht van maatregelen, schadelijk voor het economische leven in Duitschland, schadelijk voor het verkeer tusschen Duitschers en hun buren, gevaarlijk voor den binnenlandschen toestand in Duitschland, schadelijk voor het herstel, kortom in een lapmiddel van de soort als waarmee nu reeds drie jaar lang gesukkeld is en die ons werelddeel, en te mee de rest van de wereld, steeds dieper in de put brengt. Terwijl wij nu althans mogen hopen op een toestand, waarbij Frankrijk alleen zijn maatregelen neemt, minder sterk staat tegenover de Duitschers dan wanneer de anderen op sleeptouw genomen waren, en niet al te sterk durft ingrijpen, gebonden als het ondanks alles nog is door verdragen en door de noodzakelijkheid om den band met zijn oude vrienden niet volkomen te verbreken.
Daar komt nog een ding bij: Frankrijk staat zwaar in het krijt bij zijn Britschen bondgenoot. Vóór de conferentie scheen de regeering te Londen voornemens deze vordering als troef uit te spelen, ongeveer op deze wijze, dat Frankrijk kwijtschelding zou kunnen krijgen tegenover concessies van Franschen kant in zake de vordering op Duitschland. Waarom hiervan niets gekomen is, bleef ons onduidelijk, en eerlijk gezegd heel die geruchtmakende Balfour-nota is ons nooit recht helder geworden, ook niet na lezing van de Engelsche perscommentaren. Want als men niet tusschen de regels wilde lezen of gevaarlijke conclusies aan haar woorden vastknoopen, zeide ze niet anders, dan dat indien Amerika aandrong op betaling der schuld van Engeland, dit Frankrijk om voldoening zou aanspreken, en omdat 't van te voren al vast stond dat de Amerikanen niet aan kwijtschelding dachten, leek de nota heel veel op een sommatie tot betaling aan Frankrijk's adres. Zoo is ze in Frankrijk ook opgevat en ze heeft de te verwachten uitwerking gehad, dat men aldaar aldus redeneerde: wanneer Engeland
| |
| |
ons geld wil zien, dan is er zooveel reden te meer voor ons om onze vordering op de Duitschers 't koste wat het wil af te dwingen. Aldus bezien, heeft dan de nota meer kwaad dan goed gedaan. Misschien is in de lange gesprekken die Lloyd George met Poincaré aan lunch en diner gehouden heeft, het voor de hand liggende denkbeeld nog ter sprake gekomen om de vordering op Frankrijk geheel of ten deele te schrappen tegenover bewilliging van Frankrijk in een moratorium aan Duitschland, en is zij aldus nog als een ruil-object in het diplomatieke spel gebruikt, maar in de officieele berichten hebben wij niets daaromtrent vernomen. Hoe 't zij, nu Frankrijk zijn vrijheid gaat hernemen, zal Engeland ook wel de vrijheid nemen, betaling te eischen en nu weten wij wel, dat een mogendheid-schuldeischeres in een nog slechter positie verkeert tegenover een wanbetalenden schuldenaar dan een particuliere crediteur tegenover een privaten debiteur en dat Engeland geen machtsmiddelen heeft om dit geld binnen te krijgen, maar...... als 't nu tusschen Frankrijk en Engeland min of meer hard tegen hard moet gaan, dan is het voor de Franschen toch wel bijster onaangenaam, dat daar die geweldige onbetaalde post nog blijft open staan.
Zoo is na vier jaar oorlog en vier jaar vrede de verhouding tusschen de wapenbroeders die ons werelddeel van het Duitsche militairisme verlost hebben, gecompliceerd en précair en we zouden meer optimisme in ons moeten hebben dan waar wij over beschikken om te kunnen voorspellen dat hun tegenwoordige verhouding beter dan hun zoogenaamde vriendschap van tot dusver in staat zal zijn in afzienbaren tijd een einde te maken aan de moeilijkheden waaronder onze generatie gebukt gaat.
* * *
Tegenover het belang van de Britsch-Fransche verhouding en de betrekkingen jegens Duitschland vallen alle andere problemen in het niet, zelfs het Russische, en zoo was de finale, bijna belachelijke mislukking der Haagsche conferentie voor geen mensch ter wereld een
| |
| |
teleurstelling, voor niemand een slag. Ja bijna belachelijk is ze geweest, die bespreking met een groep menschen die klaarblijkelijk niet het minste plan gehad hebben, eenige concessie te doen en die wisten, dat West-Europa niet tot hun standpunt zou overgaan. Gelukkig heeft de pers de mislukking ditmaal niet onder stoelen of banken gestoken en slechts 'n enkel Haagsch blad voelde zich nog geroepen om de laffe woorden te herhalen, die na elke mislukte conferentie geschreven zijn, dat er ‘een kentering gekomen is’ en ‘men de resultaten meer kan voelen dan aanwijzen’. Neen, resultaten zijn er in 't geheel niet bereikt en men vraagt zich slechts met verbazing af, waarom na Genua deze comedie nog noodig is geweest. Diende het alleen tot binnenlandsch gebruik in Rusland? Wilde men daar aan diegenen die nog iets met 't westen te maken willen hebben, laten zien dat er met deze ‘bourgeois’ toch niets aan te vangen is? Of is de Sovjet-regeering er op uit, om met de mogendheden afzonderlijk tot overeenkomsten te komen en is zoo een conferentie een geschikte gelegenheid om met den een en den ander onder de roos wat te konkelen, terwijl de besprekingen in de vergadering alleen maar voor de galerij gehouden worden? In elk geval, ook na den Haag blijft Rusland geïsoleerd, overgeleverd aan den honger en de raden-regeering en wie in onze gewesten gehoopt mocht hebben, dat de welvaart spoedig zou wederkeeren dank zij de wederintree van Rusland binnen de samenleving der volkeren, zal nu zijn verwachtingen wel waarvel gezegd hebben.
Aldus eindigt deze beschouwing even weinig opbeurend als zij begonnen is. Er is niets aan te verhelpen: de barometer blijft op regen en wind staan en er is geen stukje blauw aan de lucht te zien. Het eenige dat 't iemand mogelijk maakt den moed niet te verliezen, is de overweging die menigeen dezen zomer op een grauwen regendag getroost zal hebben: dat het niet altijd kan blijven regenen, en de zon eenmaal moet doorbreken.
Eerbeek, 20 Aug. 1922.
|
|