| |
| |
| |
In afwachting
Door Mr. Paul Scholten.
De verkiezingen liggen achter ons - we wachten nog of ze ons een wijziging in de regeering zullen brengen en zoo ja welke. Het is het oogenblik om zich over haar beteekenis te bezinnen.
Eén ding valt daarbij dadelijk op. We hebben niet noodig voor die bezinning om ons los te maken van het hartstochtelijk gewoel van den strijd, we behoeven niet ons oordeel uit te stellen tot een tijdruimte na den uitslag om vrij te zijn van de emotie die een heftig gevecht brengt ook over hem die niet meer is dan belangstellend toeschouwer. Aan dezen strijd ontbrak alle heftigheid, al de opwinding die kracht geeft maar ook bedwelmt. Wie vóór de verkiezingen rondzag in het politieke Nederland en bedacht hoe het vroeger wel kon zijn, hoe het b.v. in 1905 was geweest, toen ook een rechtsch kabinet aan het bewind was, kon moeilijk iets anders zien dan lauwheid en onverschilligheid. Voor het eerst zou het algemeen stemrecht van mannen en vrouwen in Nederland een uitspraak geven over regeeringsbeleid en richting van staatkundig leven - was dit het volk dat die belangrijke functie zou vervullen, die mannen en vrouwen die aan alles dachten en over alles praatten, behalve over de verkiezingen? Was dit zijn pers, met haar slappe artikeltjes en beschouwinkjes, waar nergens, links noch rechts, iets van
| |
| |
een brandende strijdlust te bespeuren was? Waar bleven betoogingen en meetings, bezocht door anderen dan die altijd den ‘geliefden spreker’ de noodige ondersteuning voor zijn weinig zeggende woorden brengen? Het leek de dood in de pot.
Na den beslissenden dag werd het oordeel wat anders. Het viel mee. Er was goed gestemd, de thuisblijvers waren weinigen. Er was ernstig gestemd: de menschen die roet in het eten wilden gooien, het geheele parlementaire stelsel op evenredige vertegenwoordigeng gebouwd, in elkaar wilden trappen kregen de kous op den kop: de rapaillepartij, die bij de Amsterdamsche gemeenteraadsverkiezing ons zóó aan het schrikken had gemaakt, dat de Regeering zelfs een afzonderlijk wetje tegen haar noodig achtte, kreeg geen noemenswaardig aantal stemmen. Er was meer wat verheugde, althans indien men in de naaste toekomst de evenredige vertegenwoordiging en het daarop gebouwde parlementaire stelsel wenscht te behouden. Het succes der kleine partijen was uiterst gering. Men moet bij die kleine partijen twee soorten onderscheiden. Er zijn er die voortkwamen uit het verlangen een ander beginsel ter onderscheiding van politieke groepeering te stellen dan tot nu toe gebruikelijk is. Dat is volkomen normaal en in onzen tijd volkomen begrijpelijk - velen, en ik reken mij zelf tot hen, gevoelen zich bij geen der politieke partijen geheel thuis, - al geloof ik niet dat een der partijen die thans gevormd zijn een groote toekomst wacht. Maar de tallooze lijstjes waarmee ons stembiljet bedrukt was dankten grootendeels haar ontstaan niet aan zulk een overweging maar aan de eerzucht van enkelingen en het zonderling politiek gedoe van politiek onmondigen. Geen beter voorbeeld dan de lijst der onafhankelijken. De fine fleur van het Nederlandsch intellect steunde haar, en bewees daardoor weer eens, als het nog bewijs behoefde, dat dit niet politiek is aangelegd. Men wilde menschen kiezen die nu eens tot geen partij behoorden maar die intelligent waren en betrouwbaar en belang stelden in wetenschap en in kunst.
| |
| |
Maar men vergat dat men in het tegenwoordige stelsel niet personen kiest maar een groep. Het stemmen op een groep, die door niets gebonden is dan dat zij niet gebonden wil zijn heeft geen zin. Beteekenis zou het slechts kunnen hebben als protest tegen de verkiezingen met evenredige vertegenwoordiging in het algemeen, als fatsoenlijke pendant van wat de rapaille-partij wil. Maar zulk een protest was niet de bedoeling der onafhankelijken, zij wilden meewerken aan het parlementaire werk als anderen. En dit parlementaire werk dwingt in onze dagen tot partij-vorming. Waren velen van de lijst der onafhankelijken gekozen, het zou niets dan verwarring hebben gegeven - bij vragen van fundamenteel belang hadden deze mannen en vrouwen vierkant tegenover elkaar gestaan, indien zij niet, stuurloos in de politiek als zij zijn, door de een of andere partij waren opgeslokt. Het blijft mij onbegrijpelijk, dat zelfs mannen van inzicht dit niet hebben begrepen. De kiezers hebben dezen wel duidelijk gezegd, dat zij het partij-stelsel voorloopig niet willen prijs geven.
Geen stemming over een tastbaar strijdpunt, dat een scherpe scheiding maakt tusschen de geesten - wèl een partij-verkiezing, dit is het eerste, waardoor deze verkiezing wordt gekarakteriseerd. Dit treft te meer, omdat deze verkiezing eigenlijk een grondwets-stemming was.
De Regeering heeft de onbeduidendheid van haar Grondwetsherziening wèl geaccentueerd. Zij deed dit eerst door haar slappe houding tegenover de oppositie, die het aanvankelijk door de Tweede Kamer aangenomen wetsontwerp in de Eerste vond. Had zij krachtiger voor haar werk gestaan, dan zou het zeer te bezien zijn geweest of de Eerste Kamer een verwerping had aangedurfd, maar het beslissende woord, dat de oppositie zou hebben gepakt sprak de Minister-President niet. De Eerste Kamer wilde van het ontwerp niet weten en de Regeering kon toen niet veel anders doen dan door een compromis ieder en niemand tevreden stellen. Waarom ook niet? dat het bij een Grondwetsherziening om principieele
| |
| |
vragen behoort te gaan schijnt immers een meening, die haar tijd gehad heeft. Het bleek weer. De Grondwet eischt na aanneming van een ontwerp tot wijziging ontbinding der kamers en een tweede lezing in de nieuw gekozen vertegenwoordiging. De strekking van dit voorschrift is duidelijk - den kiezers moet gelegenheid gegeven worden over de herziening hun oordeel uit te spreken, de verkiezing moet daartoe dienen. Het is een vorm van een referendum ingevoerd in een tijd, die nog geen referendum kende. Maar wat doet de Regeering? Zij laat deze verkiezing met de periodieke samenvallen. Ik zeg weer: waarom ook niet? het spaart tijd en geld en wie werd er door benadeeld? Wie maakt zich over deze grondwetsherziening warm, wilde daarover nu afzonderlijk gestemd hebben? De uitkomst stelde de Regeering in het gelijk. Waar ook over gesproken werd in verkiezingsredevoeringen en -schrifturen, over de Grondwet was het niet. De poging van enkelen om den kiezers duidelijk te maken dat zij door de nieuwe bepalingen over Indië te aceepteeren den eersten stap zetten op een geheel nieuwen weg, de mogelijkheid openden van een geheel nieuwen staatsvorm voor onze kolonie, faalde; van een kiezers-wensch daaromtrent bleek niets. Gegeven déze gezindheid der kiezers en gegeven déze herziening was het inderdaad verstandig dat men periodieke verkiezing en grondwetsstemming deed samenvallen, maar het blijft niettemin waar, dat daarmee de beteekenis der herziening is geoordeeld en ook - het gezag der Grondwet verminderd. Immers naast de gequalificeerde meerderheid is het juist de tweede lezing na een speciaal daarop gerichte nieuwe samenstelling der Volksvertegenwoordiging die de Grondwet onderscheidt van een gewone wet. Daardoor moet zij een bijzondere verankering hebben in het oordeel der kiezers, van meerdere waarde zijn dan een simpel wetje. Zóó wordt die bijzondere waarborg tot een paskwil.
Niet vóór of tegen de Grondwetsherziening ging de verkiezing, ook niet vóór of tegen het kabinet. Het spreekt van zelf dat als er een linker meerderheid gekomen was, het
| |
| |
kabinet van het tooneel was verdwenen, gelijk het niet vreemd is, dat thans enkele ministers hun portefeuilles zullen behouden. Maar dit maakt een verkiezingsstrijd nog niet tot een strijd voor of tegen het ministerie, daarmee wordt het kabinet nog niet tot den inzet der verkiezingen. Dat het dat niet was volgt uit de houding der rechtsche partijen, zij alleen hadden het kabinet die plaats kunnen geven en zij hebben dat niet gedaan. Ook hier blijkt weer, hoe wijzigingen in den vorm der verkiezingen allerlei aanvankelijk niet voorziene gevolgen met zich kunnen brengen. Verkiezingen bij evenredige vertegenwoordiging dwingen niet als verkiezingen bij meerderheid met eventueele herstemming tot partij-coalities vóór de stemming. Waar dit stelsel wordt gevolgd is het noodig dat de partijen, willen zij te samen een meerderheid vormen, tot regeeren in staat, vóór de stembus overleg plegen over de voorwaarden waarop zij elkaar zullen steunen, over een regeeringsprogram dat zij bij een eventueel overwinnen zullen volgen. Dan vechten de partijen min of meer verbonden, nu gaat ieder geheel haar eigen weg. Waar geen afspraak is tusschen de partijen, kan de strijd niet gaan vóór een kabinet dat uit leden dier partijen is samengesteld. Het is dus volkomen in den haak dat eerst thans over een regeeringsprogram tusschen de rechtsche partijen wordt onderhandeld en pas als dat is vastgesteld kan blijken, welke personen tot deelneming aan de regeering zijn geroepen. Dank zij de evenredige vertegenwoordiging, stemt men niet meer voor een bepaald persoon, die men in de kamer begeert - het belang der voorkeurstemmen is wel heel gering, - maar men geeft door de stemming evenmin zijn oordeel te kennen over bepaalde concrete vragen van regeeringsbeleid, zelfs niet over de vraag in welke richting dat regeeringsbeleid in het algemeen moet gaan, men wijst een groep aan van door zekere beginselen verbonden personen in wie men het meest
vertrouwen heeft als het om de vraag van staatsinrichting en staatsbestuur gaat en de uitslag der verkiezingen bepaalt welke groepen aangewezen zullen zijn om te samen een program van con- | |
| |
crete regeeringsmaatregelen op te stellen. Het is niet abnormaal maar zal, zoolang geen bepaalde scherp af te bakenen concrete vragen het volk in tweeën deelen, regel worden dat bij evenredige vertegenwoordiging de verkiezingsstrijd niet gaat vóór of tegen het zittend ministerie.
Tot zoover het formeel karakter der verkiezingen. Nu een enkele opmerking over den uitslag van den strijd in het bijzonder. Dan treft vooreerst wel de nederlaag van den Vrijheidsbond. Het kon moeilijk erger. De liberale groepen hadden zich vereenigd, kleine onderlinge geschillen waren vergeten, zoo heette het, nu zou men de kracht van het liberalisme weer eens zien - zoo was de verwachting. Hoe bitter is het tegengevallen. In deze vereeniging zat geen kracht, de vrijzinnig-democraten hadden het juiste inzicht, toen zij zich er buiten hielden. Nog vlak vóór de verkiezingen toonde het aarzelend optreden der Vrijheidsbondfractie in de Staten van Noord-Holland die eerst deze zijde opwilde, toen die koos, hoezeer hier stuur ontbreekt. Heterogene elementen bij elkaar brengen geeft geen kracht. Intusschen het is niet aan ons, het is aan de leden van de Vrijheidsbond om daarover te treuren. Maar voor ieder die in het welzijn van het land belang stelt is het een betreurenswaardig verschijnsel, dat de Vrijheidsbonders nog niet schijnen te zien, waar hun fout schuilt. De oorzaak van de nederlaag wordt aan alles toegeschreven behalve aan het gebrek aan beginsel, waarin zij naar onze overtuiging zit. Het is een algemeen belang, dat het liberalisme, dat toch zeker niet dood is in het land, een aan zijn kracht evenredige vertegenwoordiging in de Staten-Generaal vindt. Maar die zal het niet bekomen, zoolang zijn leiders niet hun beginsel trachten te hervinden, zoolang zij dit niet voorop stellen in den geestesstrijd dien zij voeren. Nu scheen liberalisme synoniem met streven naar bezuiniging, reactie op het gebied der sociale wetgeving, loonsverlaging. Deze verkiezingen leeren, dat het het beginsel, de overtuiging is, die de keus der kiezers bepaalt. Wie zekere overtuigingen heeft waaraan hij hooge waarde toekent, waarde ter
| |
| |
wille dier overtuigingen zelf is bereid zich over te geven aan hen, die deze met hem deelen. Zij hebben zijn liefde, hebben wervende kracht. Maar dat geldt alleen van die oordeelen die terug te brengen zijn op wat voor hem in het leven centraal is, bij velen de godsdienst, bij andere het socialisme. Het liberalisme bekleedt slechts bij zeer enkelen de centrale plaats. Het zou weer een levensbeschouwing moeten worden, wilde het ook in de politiek zijn beteekenis herwinnen. De liberale partij in Nederland in de 20e eeuw kan de belichaming van het opportunisme genoemd worden, door geen naam wordt het beter getypeerd dan door dien van Goeman Borgesius. Het liberalisme was anti-clericaal en anti-socialistisch, maar miste positieven inhoud. Zulk beginselloos opportunisme bindt noch trekt de massa op den duur. Bij de fusie tusschen Vrij-liberalen en Liberale Unie kregen de eersten de leiding, het scheen uit het oogpunt, waaruit ik nu de zaak bezie, een voordeel, maar die leiding nam een deel van de bedenkelijke geesteshouding van hen met wie zij zich vereenigde over. Thans zijn haast allen die tot de Liberale-Unie-groep hebben behoord uit de Kamer verdwenen. Het is te hopen dat de overigen zullen inzien dat het den Vrijheidsbond allereerst aan innerlijke kracht ontbreekt, dat het niet aankomt op al maar nieuwe afdeelingen en meer leden, maar op het zich zelf weer verwerven van een waarlijk liberale levensleer en op het uitwerken van die leer in onze concrete verhoudingen - wat allerminst gelijk staat met het terugkeeren tot wat liberalen vroeger hebben geleerd. Niemand zal beweren dat het de leiding van den Vrijheidsbond aan bekwaamheid ontbreekt. Moge zij inzien dat die bekwaamheid alleen geen wervende kracht is, dat het den Bond in dezen strijd aan iets anders heeft ontbroken. Een beginselvast en sterk liberalisme kan ook hij terug verlangen, die overtuigd is dat juist zulk een tot de kern teruggaan hem duidelijk zou maken, dat hij dààr niet
behoort. Het is een algemeen belang dat een geestesstrooming, die bestaat, zich haar beginsel bewust is en overeenkomstig dat karakter de plaats vindt, die haar toekomt.
| |
| |
Maar, zal men tegenwerpen, gaat het in onzen tijd niet in de eerste plaats om bezuiniging en moest deze dus niet voorop worden gesteld? De overheerschende beteekenis van de economische verhoudingen op dit oogenblik ontken ik allerminst, ik kom daar straks nog op terug, maar het pleit voor het inzicht der kiezers in hun taak dat zij niet daardoor hun keuze hebben laten bepalen. Bezuiniging is een kwestie van techniek en voor wie haar door moet voeren van karakter, maar eerst dient de vraag gesteld waaróp dan wel bezuinigd moet worden. Wij roepen er allen om, maar ieder maakt een voorbehoud voor de zaken die hem lief zijn: bezuinigen goed - maar aan ons heilig huisje mag niet worden geraakt. Tot bezuiniging zullen we wel gedwongen worden, de vraag is in welke richting zij moet worden gezocht. Over de bekwaamheid om de economische gevolgen van de te nemen maatregelen te beoordeelen, over het karakter om ze af te dwingen tegen vijand en vriend in en met de zekerheid van impopulariteit als belooning, kunnen de kiezers niet oordeelen, het is goed dat zij zich door het geroep om bezuiniging niet hebben laten begoochelen maar hun vertrouwensmannen hebben aangewezen naar de beginselen die hen leiden. Zij mochten hopen dat dezen dan wel de met die beginselen minst strijdige richting zullen vinden waarin het bezuinigingsstreven zal hebben te gaan. De roep daarom is een leus voor de gekozenen van alle partijen, niet voor de kiezers.
De beteekenis van het beginsel toont ook de betrekkelijk goede uitkomst, waarop de vrijzinnig-democraten kunnen wijzen. Voor hen ligt de kern in de democratie en het zou een geluk zijn als zij het voorvoegsel, waarmee hun oorsprong uit het liberalisme hen belast, konden kwijt raken. Zij zijn de democratische partij in Nederland bij uitnemendheid, ze zijn het meer dan de sociaal-democratie. Of misschien is dat niet geheel juist, in de S.D.A.P. blijven al schijnt de eenheid thans grooter dan ooit twee stroomingen: de socialistische en de democratische. Troelstra heeft getoond dat hij bereid is de democratie
| |
| |
aan het socialisme op te offeren, daartegenover zijn er zeker velen, wien de democratie te lief is om haar prijs te geven voor een voorbarig grijpen naar socialisatie. Zij zijn even socialist als de anderen wellicht, maar als de tweesprong komt is het houden van den goeden weg hun dierbaarder dan het sneller bereiken van het doel. Of liever - zij meenen dat het maar schijn is als men denkt het doel sneller te bereiken door den goeden weg te verlaten. Die tegenstelling is er, maar voor het oogenblik wordt zij bedekt gehouden en zoo lang dat het geval is, zijn we gerechtigd de vrijzinnig democratische partij als de eigenlijke vertegenwoordigster der democratische gedachte te beschouwen. Ik zeide, dat zij liefst dat ‘vrijzinnig’ moest kwijt raken, haar eigen politiek stuurt immers reeds zoo lang naar een samengaan met de democratische elementen in de rechtsche partijen. Die zijn er ongetwijfeld. Vooral als men democratie niet, zooals ten onrechte nog altijd gebeurt, met meerderheidsregeering identificeert, maar haar ziet als het beginsel der erkenning van den ander, van ieder ander als gelijkwaardig, als de ontkenning van een recht tot heerschen op geboorte, rijkdom of intellect gegrond, als men haar Angelsaksisch en niet Fransch begrijpt. Toch geloof ik niet, dat wij spoedig één groote democratische partij zullen bezitten. De uitslag der verkiezingen wijst niet in die richting.
Want het belangrijkste punt ter karakteriseering daarvan heb ik nog niet genoemd, het is dit: dat ons volk nog altijd in groote meerderheid zóó aan zijn godsdienst is gehecht, dat het in de onderscheiding naar godsdienstige overtuiging het criterium ziet, waarnaar het zijn vertrouwen ook in politieke zaken wegschenkt. Zestig tegen veertig, het is inderdaad een niet verwachte, het is een indrukwekkende meerderheid. Bleek daar waarlijk uit een krachtig geloofsleven in het Nederlandsche volk, zóó krachtig dat het ook, neen juist, in de economische moeielijkheden die we beleven steun zoekt in het geloof, het zou zijn om op te springen van vreugde. Maar we weten wel beter, we weten dat de weg tusschen geloofs- | |
| |
leven en stembus heel lang is, dat het politiseeren van Christenen het Christendom vaak meer nadeel dan voordeel heeft gebracht, dat het altijd weer gevaren oproept die het geloof meer hinderen dan bevorderen. Maar dit moeten we er toch zeker uit leeren: de traditie die aan kerkelijke richting bindt is nog altijd sterk in Nederland en de verbinding tusschen haar en de politiek, die de 19de eeuw heeft gelegd, wordt niet gemakkelijk verbroken. Als ik naar het buitenland, met name naar Engeland zie, kan ik het niet anders zien dan als gevolg van de politiek van onze liberalen. Maar wat daarvan zij, de oude pogingen om de menschen te leeren dat politiek en godsdienst gescheiden kunnen worden gehouden evenals de nieuwere der socialisten om de arbeiders aan het verstand te brengen, dat zij vóór alles arbeider moeten zijn, als verkiezingen ter sprake komen, en dan in de tweede plaats, als zij het wenschen, aanhangers van eenigen godsdienst, zij zijn afgestuit op de kerkelijke neiging van het Nederlandsche volk. De Christelijke arbeiders heeft de sociaal-democratie nog niet voor zich gewonnen, zij erkent het zelve; de band van den godsdienst gaat vóór die van de klasse. Ook dit wordt door de evenredige
vertegenwoordiging in de hand gewerkt. Omdat het niet gaat om een concrete strijdleus maar om de aansluiting bij een groep bepalen gevoelsmotieven meer dan anders het geval zou zijn de keus. Een socialist of een vrijzinnige moge dingen verkondigen waarmee men het wel eens is, men voelt zich toch vóór alles lid van de kerk en stemt zooals dat lidmaatschap meebrengt. Ik ben overtuigd, dat de politieke programma's der rechtsche partijen voor de kiezers maar van uiterst gering belang zijn, de uitslag was niet veel anders geweest, als die programma's eens geheel anders - hetzij in reactionnairen of in hervormenden zin - hadden geluid. De vaak gehoorde meening, dat velen rechts hebben gestemd uit reactie tegen socialistische stroomingen schijnt me dan ook in haar algemeenheid niet juist. Het zal wel gebeurd zijn. Maar gaan zelfs de Christ.-historischen, die
| |
| |
dan vooral zouden hebben geprofiteerd op het gebied der sociale wetgeving zoo veel minder ver dan de Vrijheidsbond? Zijn er onder hen niet, wien de arbeidersbeweging na aan het hart ligt? En vonden die enkel maar reactionnairen wien zelfs de Vrijheidsbond nog te ‘rood’ was geen uitkomst bij de groep van Houten? Maar dit is de juiste kern in deze bewering. Het anti-clericalisme heeft afgedaan en intuitief voelen de menschen dat als het om het beginsel gaat enkel de rechtsche partijen sterk staan tegenover het socialisme, vandaar de stemmen van zoo velen, wier geloofsovertuigingen niet zeer positief zijn op een partij als de Christelijk-historische. Deze heeft hun vertrouwen.
Bij dien stand van zaken is een scheuring in de rechtsche partijen waardoor de democratische elementen een nieuwe partij met de vrijzinnig-democratie zouden kunnen vormen niet zeer waarschijnlijk. Men mag het betreuren, men moet het erkennen. Hoe sterk de eenheid in de Katholieke partij is heeft het gebeurde met de Nieuw-katholieken geleerd. Zeker er zijn machtsmiddelen gebruikt, die zelfs de katholieke partij niet al te veel gebruiken kan, maar hoe groot was dan ook de morrende ontevredenheid. Toch heeft zij tot niets geleid. Anti-revolutionairen en Christelijk-historischen missen die machtsmiddelen. Voor hen heeft de kerk als instituut nimmer de beteekenis die ze voor de Roomschen heeft. Daar staat tegenover dat van verschil in oordeel ten aanzien van vragen van wetgeving hier voorloopig minder is gebleken. Maar wat daarvan zij, al zou het zelfs tot een breuk komen - waaromtrent ik niet gaarne iets zou voorspellen - dan nog zou dit hoogstens tot gevolg hebben dat er vooruitstrevende en behoudende Katholieke en Prot. Christelijke partijen kwamen, niet dat de eene helft opging in den Vrijheidsbond, de andere in de democratie.
Daartoe is helaas de kloof in - ik moet nu wel een mode-woord gebruiken - mentaliteit te groot. Dat geldt nergens zoo zeer als voor die maatschappelijke groep die als het op stemmen aankomt den doorslag geeft, de arbei- | |
| |
ders. Er mogen teekenen zijn, dat ook onder sociaal-democraten het inzicht groeit dat de godsdienst nog wel wat anders is dan een machtsmiddel van de bezittende klasse of een verouderde meening over het wereldraadsel - zoolang de leiding en de geheele richting dier partij ten deze niet radicaal anders wordt georienteerd, is hier geen verbetering te hopen. Maar daarvoor moet zij leeren niet altijd naar Duitschland te zien.
Uitgesloten dus een democratische partij, uit elementen van rechts en links samen gebracht, maar uitgesloten ook een reactionnair verbond. Er waait een wind van reactie, het valt niet te betwijfelen, maar het zijn de rechter partijen in haar geheel die het te vormen ministerie moeten steunen. Dit verhindert de vorming van een reactionnair ministerie.
Met de samenstelling daarvan heeft de Koningin Mr. Ruys belast. We hebben die keus, zoolang zij niet tot een resultaat heeft geleid, niet te beoordeelen. Trouwens al komt het tot een tweede ministerie-Ruys, tegenover den uitslag der verkiezingen is de aanwijzing van een Katholiek als kabinetsformeerder volkomen verantwoord. In een beoordeeling van personen treden we voor het oogenblik niet, we hebben af te wachten, hoe de kabinetsformatie verloopt. We hebben ook af te wachten, met welk program de nieuwe regeering zal optreden. Daarop, meer dan op de menschen komt het aan. De inzinking dreigt, ieder verkondigt het, hoe ontkomt Nederland er aan? Maar we zijn eigenlijk nog in dieperen zin in afwachting dan enkel naar een kabinetsformatie en een regeeringsprogram. We weten dat nooden en rampen ons van alle kanten bedreigen, erger is dat we niet weten, in welke richting onze maatschappelijke ontwikkeling moet gaan. Ons scheepje is in gevaar, maar zelfs als we die directe gegevaren te boven komen, dan weten we nog niet, waarheen de vaart gaat. Er is een groote aarzeling over de geesten gekomen, het valt gemakkelijk te bespeuren ook waar het niet openlijk wordt erkend. De zekerheid, waarmee we voor eenigen tijd de richting zagen, al vochten we ook
| |
| |
over het tempo waarin we hadden te gaan, is verloren. De sociale wetgeving zooals die door Aalberse met zoo veel kracht is aangegrepen kalmweg voortzetten, het gaat niet - maar anderzijds reactie tot vóór 1914 is ten eenenmale uitgesloten. Het geroep om loonsverlaging en verlenging van den arbeidsduur klinkt valsch - het eigenbelang van de roepers doet hen hun stem onmatig uitzetten. Wie iets van de gezindheid der arbeiders weet begrijpt dat het een holle klank moet blijven. Ik zeg niet dat niet loonen hier en daar verlaagd moeten worden, nog veel minder dat de uniforme arbeidsduur-regeling moet worden behouden, maar maatregelen in dien zin hebben toch slechts partieele beteekenis. We vragen ons de lijnen der ontwikkeling op nieuw aan te wijzen. De positie die de arbeiders zich veroverd hebben mogen zij zich niet meer laten ontnemen, maar er moeten wegen gevonden worden die met volkomen erkenning daarvan ons tot iets anders leiden dan al maar meer staatssocialisme. We verlangen nieuwe lijnen van staatsbeleid, bovenal een nieuwen geest die ons uit de verwarring van dezen tijd zal brengen. Maar daarop kunnen we slechts hopen, dien geeft God op Zijn tijd. In afwachting daarvan hebben we te zoeken naar de richting die we uit moeten gaan met de sociale wetgeving, met de belasting politiek, met het militarisme. Zou het waarlijk onmogelijk zijn, dat wij, zoover onze positie in den Volkenbond het toelaat, het voorbeeld gaven van ontwapening? Moet het zinnelooze spel dat we met onze militaire uitgaven spelen, te veel voor onze krachten, te weinig naar onze behoeften, dan maar altijd doorgaan? Deze vraag dringt zich op en zij is niet de eenige van groot gewicht die een positief antwoord vraagt. Waarlijk de taak die de regeerders wacht is wel onnoemelijk zwaar. Mannen te vinden die bewust van den grooten nood helder zien, waarheen we moeten gaan, die althans het groote werk aandurven, het zal wel heel moeielijk zijn. Toch is het van overwegend
belang, dat zij gevonden worden. Ik wilde zeggen: van het grootste belang. Doch dat zou niet juist zijn. Niet hier maar in den stillen strijd
| |
| |
tusschen de groote machten wordt grootendeels ook het lot van ons land beslist. En de wind, die thans uit Parijs waait, is voor de economische kansen van West-Europa niet gunstig. Maar niet daarover wil ik spreken, het blijft van groote beteekenis, dat ook naar binnen met diepen ernst en met kennis zoo van den nood der tijden als van de bijzondere positie waarin thans de groepen van ons volk tegenover elkaar staan wordt gezocht naar een vaste lijn, die de ontwikkeling van ons staatkundig en maatschappelijk leven kan gaan. Wij wachten.
7 Augustus, 1922.
|
|