Leestafel.
E.G. van Bolhuis. De Rechtmatigen. Amsterdam. N.V. Drukkerij Jacob van Kampen. z.j.
Niet altijd is het weglaten van het jaartal van uitgave op de titelpagina van een boek een betreurenswaardig feit. Er zijn gevallen waarin het, als daad van piëteit, alleen maar dankbaar te waardeeren is. Piëteit jegens den tijd waarin wij leven en welks cultuur door een vorschend nageslacht eens mocht worden beoordeeld naar sommige uitingen, die met kunst geen andere relatie onderhouden dan een vijandelijke. Zooals het hierboven genoemde boek. Een boek dat intusschen volstrekt niet den indruk maakt van een argelooze of pretentielooze uiting: een breed-opgezet boerendrama, waarin, terwille van de ‘rechtmatigheid’ zelfs niet minder dan twee moorden geschieden: één door een ietwat malenden boerenarbeider op een beminnelijke jonge weduwe en één door den auteur op onze Nederlandsche taal, daar waar hij zijn machteloosheid zoekt te verbergen onder een vooze gewichtigdoenerij met een taal-op-eigen-houtje. Ware het niet om deze laatste geweldpleging, deze impotente poging-tot-een-roman zou geen aanleiding kunnen geven er een kwart-uur tijd of een kwart-bladzijde van dit tijdschrift aan te wijden. Nu tart zij een protest:
‘......en de zon, prillerend van jeugdige kracht, moedig optrok.’
‘......de lucht, die helder als weleer kolkte over de wereld.’
‘H'r blikken dwaalden erheen, h'r handen grepen. Met haastige stroffelende pasjes slipte ze op h'r klompen naar de heg.’
‘Op z'n groote klompen slorde hij binnen.’ ‘Gelse snukte.’
‘Z'n bloote voeten schorrelden diep door het zand.’ ‘......de loome stilte die leefde in het tweelicht.’
‘Het oude kerkje stond als een donker propje gedrukt tusschen een pluik hoog opgaand geboomte, waarboven parmantig uitspitste 't kleine torentje, dat als een uitkijk stond voor heel het verre vlakke land. Gedurigaan toonde het een doffe galm uit......’
‘(Tonia)...... maakte zich dan weer ergens anders te doen.’
Dit zijn slechts enkele van de fraaiigheden, zooals die voor 't grijpen liggen in dit over-langdradige relaas, waarin alles wat ook maar even naar spanning of ontroering zou kunnen zweemen, tot hopelooze verstikking is gedoemd.
Voorts zij nog vermeld dat deze ‘literatuur’ ook nog ‘verlucht’ is en wel met landelijke aspecten, die zich in een reeks van treffende gelijkmatigheid over de vier-en-dertig hoofdstukken uitstrekken. Gelukkig is de drukker zoo welwillend geweest er hier en daar den tekst van de achterzijde doorheen te drukken, waardoor er dan niet al te veel meer van te zien is. Waarvoor hem hierbij zij dank gebracht.
Marie Schmitz.