| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXVIII.
Tusschen Genua en Den Haag.
In de - door omstandigheden buiten mijn wil gelegen al te lang geworden - periode, verloopen tusschen het verschijnen van mijn jongste Aanteekening en de onderhavige, heeft het rad der wereldgeschiedenis wel is waar niet stil gestaan, maar bijster snel is het tempo zijner omwenteling zekerlijk niet geweest. Onopgelost als in December zijn ook thans nog: het Russische probleem, dat van Duitschland's herstel en schadeloosstellingsverplichting, het vraagstuk van den Levant, en tot op zekere hoogte ook het Iersche dat toen juist genaderd was tot een vrede Engeland-Ierland om echter terstond daarna over te gaan in een oorlog tusschen de Ieren onderling, waarin de Britsche regeering zich in meerdere of mindere mate toch zal moeten mengen. China beleefde een nieuwen burgeroorlog, die sloot met de overwinning van een der partijen zonder de situatie van het Hemelsche Rijk in de wereld-staatkunde aanmerkelijk te wijzigen, en eindelijk bleef eveneens ongewijzigd, helaas, de lamentabele economische toestand, het droevigst in Rusland en vervolgens in afnemende
| |
| |
mate minder droevig in Oostenrijk, Polen, Tsjecho-Slowakije, Duitschland, West-Europa en Amerika.
De groote gebeurtenis echter die al deze vraagstukken in een nieuw en beter stadium had moeten brengen en tevens hoop geven op herstel van het economisch verkeer tusschen de volkeren die lijden of te gronde gaan ten gevolge van het ontbreken daarvan, zou de conferentie in Genua worden, destijds reeds aangekondigd als verlossende daad en in het voorjaar voorbereid door de bespreking in Cannes. Ik weet niet of de lezer hooger illusies gekoesterd heeft van deze besprekingen dan schrijver dezes, maar indien dit wel het geval is, moet voor hem de teleurstelling zooveel te ernstiger geweest zijn, want - om nu maar meteen met de deur in huis te vallen - voorzoover thans te zien valt heeft zij volstrekt niets opgeleverd, al hebben Lloyd George, Italiaansche staatslieden en ook kanselier Wirth er hoog van haar werk opgegeven. Wij weten natuurlijk allen uit langjarige ondervinding, dat men zulke uitlatingen van staatslieden niet bij de letter nemen moet en dat zij gemeenlijk gedaan worden met het oog op binnenlandsche politiek nog meer dan op buitenlandsche, edoch àlle waarde mag men haar toch niet ontzeggen, en in elk geval, als men zich hieraan niet tot op zekere hoogte vasthouden mag, waaraan mag men 't dan wèl? Welnu dan, als men de uitlatingen vóór en na de conferentie met elkaar vergelijkt, dan treft het volgende verschijnsel (en wel het meest treft dit in de uitlatingen van Lloyd George die nog immer de hoofdpersoon der internationaal-diplomatieke tragedie of comedie blijft): vóór de conferentie gehouden werd, stelde men het voor alsof, indien zij slaagde, zij de langverwachte wereldverlossende gebeurtenis zou zijn daar zij immers het eerste overleg was tusschen de tot dusver vijandige volkeren der wereld; slaagde zij echter niet, dan zou zij juist het omgekeerde worden en leiden tot nieuwe ellende, ja waarschijnlijk tot nieuwe oorlogen. Na de conferentie evenwel, hoewel zij geslaagd heette, werd ons verzocht tevreden
| |
| |
te zijn met het bescheiden resultaat, dat er ‘een atmosfeer van internationaal overleg geschapen was die sinds den oorlog niet meer bestaan had’, dat ‘er een wapenstilstand van acht maanden gesloten was tusschen hen die nog immer bezig waren elkaar te bevechten of de lust daartoe mochten voelen opkomen’ en meer van dit moois. De conferentie was mislukt; de mislukking had niet tot het noodlottige resultaat gevoerd dat voorspeld was met het doel haar te doen slagen, maar had ook geen enkele der quaesties opgelost, misschien zelfs niet nader tot oplossing gebracht, naar welker beslechting wij allen te gader snakken. Met name bleef de isolatie van Rusland onbeperkt in stand en op de deelneming dezer millioenen aan het wereldverkeer blijft het wachten, terwijl geen hand meer dan totdusver uitgestrekt wordt om de hongerende millioenen in het leven te houden. De verhouding van Duitschland tot zijn gewezen vijanden bleef wat ze was en we zagen niet dat er een noemenswaarde stap gedaan werd tot opklaring daarvan met dien verstande, dat door stabiliseering van het Duitsche ruilmiddel Duitschland op hechte basis kan deelnemen aan het verkeer met het westen, waarvoor immers eerst weer opheldering en wijziging van de politieke verhouding noodig zal zijn. Nog veel minder geschiedde dit ten aanzien der vroeger tot de Oostenrijksch-Hongaarsche monnarchie behoorende landen. De eenige spijkers met koppen werden geslagen, niet door de geallieerden samen met de Duitschers of de Russen, maar door dezen onderling in het veel-uitgekreten verdrag van Rapallo dat zoo halfjes weer werd ingeslikt, maar niettemin zoo levend is als zijn vrienden maar kunnen wenschen. Het resultaat van allen arbeid was derhalve hetzelfde als dat van vorige conferenties: de moeilijkheden werden tot nader order verwezen, d.i. naar nieuwe conferenties, waarvan er een, de bankiers-conferentie in Parijs, zoo juist in haar pogingen is gefaald ten gevolge van Frankrijk's
houding, de andere, de Haagsche, ons na de mislukking van de Genuëesche werd voorgehouden als het licht waarnaar
| |
| |
wij in dezen duisteren nacht hebben uit te zien. Intusschen moest en moet heel de arme wereld maar met haar ellende blijven zitten, de Russen van honger sterven, de Armeniërs door de Turken uitgemoord worden, midden-Europa gebukt blijven onder zijn toomeloos hooge prijzen en de volken van West-Europa, en ook Amerika, verarmen ten gevolge van hun hoogen geld-standaard, die de oorzaak werd der ‘malaise’, welke de arbeiders werkeloos maakt, de werkgevers in handel en industrie ongekende verliezen doet lijden, de dagelijksche lijst van faillissementen tot een schrikbarende lengte laat aangroeien en ambtenaren en intellectueelen, gedrukt door de geweldige belastingen die den vooruitgang hunner salarissen verslinden, brengt tot fatsoenlijke of onfatsoenlijke armoe of hen dwingt hun spaarpenningen of kapitaaltjes op te maken. Zoo is de toestand na drie à vier jaar vrede.
* * *
Men zij zoo vriendelijk het bovenstaande niet als een boutade te beschouwen en nog veel minder als een schimpscheut op die ‘domme diplomaten’ die door den man achter de bittertafel of ‘in the street’ al heel makkelijk voor een stel ezels worden uitgemaakt. Inderdaad staan de beste stuurlui nu eenmaal gewoonlijk aan wal en als gij of ik in de plaats van Lloyd George of Poincaré zat - de hemel beware ons ervoor! - dan zouden we er vermoedelijk niet veel méér van terecht brengen dan zij. Poog maar eens een groepje menschen over een of ander onderwerp van gering belang tot overeenstemming te brengen en ge zult bemerken hoe spoedig uw energie uitgeput is; stel u dan voor dat eenige tientallen diplomaten met al hun staven van secretarissen en deskundigen, sprekende in alle talen der wereld, het moeten eens worden over aangelegenheden waarbij even zoo vele werkelijke of vermeende levensbelangen hunner volken betrokken zijn, en ge zult 't kunnen verklaren, dat de meeste van die conferenties tot dusver uiteengegaaan zijn zonder veel anders te doen dan de moeilijkheden aan de volgende
| |
| |
over te geven. Voeg daarbij, dat die vergaderende staatslieden minder vrij zijn dan eenig ander mensch ter wereld: dat Lloyd George niet zijn eigen zin en meening mag voorstaan, maar die meening welke hem het voortregeeren in Engeland mogelijk maakt, - en dàt dan niet omdat zijn persoonlijke smaak dit voortregeeren zoo noodzakelijk zou achten (ik weet niet of dit het geval is) maar omdat een regeling naar zijn eigen gezindheid niet het minste nut zou hebben als ze niet door de competente organen der Britsche staatsinrichting werd onderschreven. Voorts dat Barthou zeker nog minder vrij is dan zijn Engelsche collega, die een oogenblik zoo vijandig tegenover hem stond, omdat hij te vreezen heeft niet Poincaré als persoon, maar de richting die Poincaré aan het bewind houdt en die Briand wegvaagde, toen deze in Cannes slechts een oogenblikje poogde naar een andere kant te zeilen. Eindelijk, dat de Russen die in Genua op zoo goeden voet waren met de diplomaten van het westersch kapitalisme, rekening en verantwoording hebben af te leggen aan zeer veel onverzoenlijker partijgenooten...... en de conclusie ligt al weer voor de hand, dat van een vergadering als deze geen wereldverlossende daden te verwachten zijn en dat we inderdaad al heel blij mogen wezen, als men er elkaar niet als vijanden bejegent, maar als die fameuze atmosfeer van internationale goede verstandhouding geschapen wordt, die dan in den Haag nog beter moet worden en eindelijk misschien eens leiden kan tot waarlijken vrede.
Men vraagt zich alleen wel eens af, of het nu wezenlijk noodig is, dat er telkens weer zulk een bespreking gehouden wordt. De reden dat zij zoo weinig effect sorteeren ligt immers voor de hand: n.l. dat een oorlog van zulk een geweld en zulk een langen duur alles dermate ontwricht dat lange jaren noodig zijn om de golven weer tot rust te laten komen; of, concreter gezegd, dat de volkeren zonder uitzondering zoo zwaar beladen zijn met oorlogsgevolgen, dat ze alle op een of andere wijze zich hopen te herstellen ten koste van een ander, met het gevolg
| |
| |
dat ieders belang in waarheid fundamenteel verschilt van dat van den ander en dat concessies door staatslieden gedaan, terstond aangezien worden als verraad aan 's lands zaak. Deze geestesgesteldheid schijnt slechts te kunnen uitslijten door de ondervinding van de onmogelijkheid om een ander de lasten te laten dragen, en zoolang die uitslijting niet heeft plaats gehad, schijnen besprekingen als deze wel tot vruchteloosheid gedoemd.
Aan den anderen kant - en zoo redeneeren vermoedelijk de diplomaten die dit alles natuurlijk veel beter weten dan wij - is het toch mogelijk dat dit internationaal overleg het proces dat doorgeziekt moet worden helpt bespoedigen. Daar zijn dan nu toch weer Russen van invloed in contact geweest met westersche staatslieden en als zij in Moskou terugkomen, kunnen zij de kameraden, die in hun isolatie den geest van het westen wat al te zeer kwijt geraakt zijn, met de zoozeer geprezen ‘atmosfeer’ besmetten, d.w.z. hun heel duidelijk maken, dat er van het westen waarlijk niets los te krijgen is, als men van hùn kant niet wat verder over de brug komt. Barthou kan dan toch iets van den indruk dien de onaangenaamheden met Lloyd George bij hem achtergelaten hebben naar Parijs overbrengen en daar het bewustzijn wekken, dat het spel niet al te hoog gespeeld kan worden, wil men geen breuk met Groot-Brittanje riskeeren. En zoo kan Lloyd George na al wat hij met Russen, Duitschers en Franschen doorgemaakt heeft, zijn vrienden en vijanden thuis doen begrijpen, dat hij er wellicht eenmaal in slagen zal Duitschland lucht te geven om op adem te komen zonder dadelijk Frankrijk een aanleiding te bieden naar Frankfort op te rukken. En wij, die gezucht hebben onder lange lappen met Genueesche berichten en geneigd waren dat alles voor nuttelooze gewichtig-doenerij uit te kramen, komen als we dit bedenken weer van onzen wrevel terug en erkennen, dat de reis- en verblijfkosten voor minister van Karnebeek en zijn stoet raadgevers en van de journalisten e.d. misschien toch niet heel en al in het water geworpen geld zijn, net zooals we, wanneer
| |
| |
we ziek zijn in vele gevallen des dokters drankjes slikken in het bewustzijn dat we ook zonder deze, door de natuur alleen, wel beter zouden worden, maar dat het ons toch allicht 'n paar dagen vroeger op de been helpt.
Met deze gevoelens staat schrijver dezes tegenover de verwachte plechtigheden in den Haag. De lappen met berichten zullen de kolommen onzer pers ongetwijfeld nog veel overvloediger sieren dan bij vorige besprekingen het geval was, en menig lezer zal er na de eerste dagen al genoeg van hebben - misschien is dit standpunt reeds lang bereikt als dit geschrift in druk verschijnt - en opnieuw wrevelig worden, ‘omdat 't allemaal toch niks helpt’! Hij moge dan bedenken dat dit toch vermoedelijk niet geheel juist is en het allicht iets baat en dat niets doen zekerlijk niet helpt.
Dat het voor ons land of zelfs voor onze residentie een groot geluk of een schoone onderscheiding zou wezen, dat de conferentie juist daar gehouden wordt, gelijk ons reeds van vele kanten is toegeroepen, het wil er bij mij niet in - afgezien dan van de goede zaken die winkeliers en hotelhouders zullen maken en die misschien indirect onze berooide schatkist een weinig ten goede komen. Men heeft immers, al confereerend, reeds bijna alle beschikbare plaatsen afgereisd, en wijl het nu eenmaal noodig schijnt om elke maal te beproeven of het elders soms beter lukt, zou het wel een wonder geweest zijn als eindelijk niet eens de stad van het vredespaleis gekozen werd, vooral nu er, sinds niet alleen de geallieerden meedoen, veel voor te zeggen is, saam te komen op neutraal terrein. 't Geen niet wegneemt, dat de aanwezigheid der internationale diplomatie in de stad, die ook onze regeeringsbureaux herbergt, gemak en misschien zelfs wel eens eenig nut kan opleveren. In deze Haagsche samenkomst evenwel iets symbolisch te zien, iets als de dageraad van den wereldvrede die in de stad van het vredespaleis zou gaan gloren, is niet goed mogelijk en vermoedelijk zullen we al blij mogen zijn als over eenige maanden de staatslieden weer kunnen getuigen dat de atmosfeer van inter- | |
| |
nationale toenadering opnieuw een weinig duidelijker merkbaar is geworden.
* * *
De hooge verwachtingen waarmee de Haagsche samenkomst eerst werd aangekondigd zijn trouwens bij het naderen harer opening aanmerkelijk gedaald en in deze dagen - d.i. half Juni - kan men in een macht van berichten lezen dat zij géén conferentie worden zal als de Genueesche, dus geen wereldverlossende gebeurtenis, maar alleenlijk een soort van akademische gedachtenwisseling. Ja in Parijs heeft men zelfs een Latijnsche term ontdekt om haar onschadelijkheid aan te duiden, heeft men n.l. uitgemaakt dat zij alleen dient ‘ad referendum’ d.w.z. ze mag heelemaal niets beslissen. Vandaar dan ook, dat het een bespreking zal zijn, niet van diplomaten, maar van deskundigen. Deskundigen op welk gebied? Mij is het niet duidelijk geworden, ook niet na het lezen van de lange lijsten met namen van gedelegeerden. Hoog-politieke deskundigheid zal blijkbaar niet vooropstaan, want daarin munten de ministers zelf natuurlijk uit en is niemand deskundiger dan zij, dus zal het ten slotte wel neerkomen op economische en financieele deskunde. Edoch, de zeer belangrijke aangelegenheid van de internationale leening aan Duitschland staat blijkbaar niet op het program, want daarover is in Parijs gepraat tusschen bankiers e.d. en daarover kwam men helaas niet tot een oplossing. Ook de vraag van de Duitsche schadeloosstelling mag niet behandeld worden, daar Frankrijk 't verbiedt, en nog veel minder de quaestie der bezetting van het Rijngebied die zoo ruïneus is voor de Duitsche schatkist, want dit alles raakt het verdrag van Versailles, hetwelk naar men weet een heilig huisje is. Al wat Duitschland betreft en van eenig belang zou kunnen zijn voor het herstel van ons werelddeel, schijnt dus buiten behandeling te zullen blijven en wijl daarbuiten geen enkele aangelegenheid van overheerschend belang bestaat dan de verhouding tot Rusland, zullen
| |
| |
wij, als we dan iets van het praten in den Haag willen verwachten, moeten hopen dat althans deze in een ietwat gunstiger stadium treedt.
In Genua immers is te dezen aanzien, als wij de zaak nuchter bekijken, heelegaar niets bereikt, al wordt deze waarheid in de officieele toespraken veelal verbloemd. De Russen zijn naar Genua gëinviteerd en zijn er gekomen met het doel de isolatie van het sovjetrijk op te heffen. De westersche volken waren in vier jaar tijds tot de conclusie gekomen, dat de raden-regeering tamelijk vast overeind staat en diegenen onder hen wier regeeringen poogden Lenin c.s. ten val te brengen, hadden hun pogingen als vruchteloos opgegeven. Allen, Frankrijk niet uitgezonderd, waren tot de slotsom gekomen, dat het voordeeliger was om verkeer met de roode republiek te onderhouden dan haar uit de rij der beschaafde naties verbannen te houden, waarbij dan de vraag der formeele erkenning een onbelangrijk woordenspel is. Moreele bezwaren tegen gemeenschap met de ‘sovjettyrannen’ kent alleen nog maar Amerika, want Frankrijk doet nog wel alsof het ze eveneens koestert, maar zoodra de regeering in Moskou de oude schulden erkent, zullen de moreele bezwaren verdwenen zijn. Trouwens als zulke bezwaren niet bestaan tegen verkeer met een regeering als de Turksch-Nationalistische die een heel volk laat uitmoorden - de berichten over de Armeniërsmoorden zijn moeilijk te wantrouwen! - en zij ook niet bestonden tegen gemeenschap met de oude Russische autocratie, waarom dan wel in dit geval? Bezwaren zijn in deze richting dus niet te vinden en ook onze regeering, ofschoon ze nog immer een gezant van de oude Russische regeering in den Haag erkent - welk een positie! - had niet 't minste bezwaar de vertegenwoordigers der raden-republiek als evenwaardig met anderen te ontvangen en in den Haag te herbergen. - Aan den anderen kant was in Rusland gaandeweg dezelfde overtuiging gerezen als in 't westen, n.l. dat herstel van verkeer tusschen het groote land en het rijke westen nood- | |
| |
zakelijk is, wil de Russische bevolking niet te gronde gaan en op grond van die
overtuiging werd ook aan die zijde heengestapt over alle principieele bezwaren en de reis naar Genua, om overleg te plegen met de menschen van een andere wereldbeschouwing, werd aanvaard. Het was er derhalve om te doen, voorwaarden te vinden voor een hersteld verkeer, zoo handig gekozen, dat zoowel de communistische regeering in Moskou, als de zeer tot toenadering gezinde Engelsche en Italiaansche diplomaten alsook de veel minder toeschietelijke Fransche staatslieden ermee accoord konden gaan. Men heeft het weken lang gepoogd, maar 't is finaal mislukt! De conferentie is eerst bijna uiteengespat omdat de Franschen 't al niet eens konden worden met Engelschen en Italianen en toen er eindelijk een soort van overleg tusschen dezen was tot stand gekomen, kwam er van Russischen kant een antwoord dat volstrekt onnaannemelijk was voor de wederpartij. Het doel der conferentie was dus volslagen mislukt en onverrichterzake ging men uiteen, na de moeilijkheden verwezen te hebben naar de deskundigenconferentie in den Haag. In Lloyd George's eind-speech werd dit eigenlijk zeer duidelijk toegegeven, want zij vormde een zeer goed geformuleerd en beleefd, maar ondubbelzinnig dreigement aan het adres der Russen van deze strekking: ‘gij hebt ons heel wat meer noodig dan wij u; gij gaat te gronde zonder onze hulp, wij kunnen 't zonder u nog best stellen; komt in den Haag met een ander gelaat dan ge hier hebt getoond.’
Ziedaar dus de vraag waarvan het slagen der Haagsche conferentie grootendeels zal afhangen: willen de Russen verder over de brug komen? Het antwoord hangt dan weer voornamelijk af van een andere vraag: in hoever overeenstemming met al de westersche staten nog een noodzakelijkheid voor Rusland is? Immers met Duitschland werd men 't reeds eens, met Italië is een overeenkomst gesloten die wel is waar nog niet van kracht, maar toch zekerlijk niet meer tegen te houden is, zoodat van de grooten, Engeland, Frankrijk, Amerika en Japan
| |
| |
overblijven. Met Japan schijnt reeds onderhandeld te worden, omtrent Amerika's houding ten aanzien van Rusland valt niets te zeggen, Engeland zou gaarne willen als Rusland maar 'n beetje naderbij kwam en alleen Frankrijk blijft wederstreven. De taak der Britsche politiek-economisch-financieele deskundigen in den Haag zal dus deze zijn: Franschen en Russen tot elkaar te brengen. Het werk is reeds voorbereid in de nota-wisseling tusschen Parijs en Londen betreffende het programma der conferentie en blijkbaar is de reis van Poincaré naar Londen, waarover in deze dagen berichten komen, een nieuwe poging in deze richting, terwijl dan in den Haag de lagere goden het werk moeten verrichten, waartoe de opperste geesten zelf niet in staat waren.
Gesteld nu, dat men slaagt, d.i. het eens wordt op 't een of ander program dat verkeer met Rusland weer mogelijk maakt, zal het den een en den ander veel baten? In Frankrijk blijft men immer nog het tegendeel volhouden, zeggend dat Rusland in zoo langen tijd niets zal kunnen teruggeven tegenover hetgeen het van dézen kant ontvangt, dat het verkeer zou neerkomen op het verstrekken van een kolossaal krediet aan een hoogst dubieuzen debiteur, die nog een enormen onbetaalden post heeft uitstaan. Inderdaad is dit zeer waarschijnlijk juist, maar wat is het alternatief? Slechts dit: Rusland overlaten aan zichzelf, of beter gezegd, aan zichzelf met Duitschland als helper, en ziedaar nu juist geen verschiet dat den Franschen kan toelachen. Vermoedelijk is 't ook alleen deze mogelijkheid, die Frankrijk bereid heeft gemaakt om mee te doen aan verder overleg en in dien zin is dan het Duitsch-Russische verdrag het tegenovergestelde van een politieke fout geweest, althans voor zoover Rusland betreft.
Wat Duitschland aangaat staat de zaak anders en zijn uitsluiting - voorloopig althans - van de Haagsche conferentie is en blijft de reden dat we van haar zoo weinig kunnen verwachten, want hoe gewichtig de Russische quaestie voor de toekomst van ons werelddeel
| |
| |
moge wezen, voor 't oogenblik zijn de verschillende problemen betreffende de verhouding van Duitschland tot West-Europa oneindig belangrijker, en het is een groot ongeluk, dat 't zij dan tengevolge van het Duitsch-Russische verdrag, 't zij om andere redenen, noch het valutaprobleem, noch de quaestie der schadeloosstelling, noch die van de kosten der bezetting, kortom dus de herziening van het verdrag van Versailles in den Haag ter sprake mag komen. Wel is waar lezen we dezer dagen over een reis van Stinnes naar den Haag en zal dus wellicht heimelijk dit alles wèl besproken worden, maar de eigenlijke conferentie zal er zich niet mede mogen inlaten.
Hoe betreurenswaardig wij dit ook mogen achten, we zullen ons toch dienen te wachten de verantwoordelijkheid hiervoor op Frankrijk alleen te laden, want de schroom om het Duitsche vraagstuk flink aan te pakken ligt vermoedelijk dieper, n.l. in het wantrouwen dat ook bij de andere Entente-volkeren nog altijd tegenover Duitschland bestaat. En ook wij, die voortdurend in de bladen de bewijzen lezen van het voortbestaan in Duitschland van dien ouden geest van agressie, die leven blijft ondanks de republiek, wij kunnen dit wantrouwen begrijpen, billijken, moeten er misschien dankbaar voor zijn dat de vuist van den overwinnaar de keel van den verslagene nog immer niet loslaat en dat de voortdurende bedreiging door het Fransche leger 't aan de mannen van het Ludendorff-regime onmogelijk maakt, de macht in Duitschland te heroveren. Waarlijk, zoolang dit gevaar niet geweken is, kan er van ontwapening in Frankrijk, en heel Europa, moeilijk sprake zijn en als de Fransche staatslieden op dit punt van geen wijken willen weten tegenover drang welke wellicht op hen uitgeoefend wordt van Britsche of Italiaansche zijde, kunnen wij hun houding volkomen begrijpen. Wat ons stuit in de Fransche politiek is niet dit, maar wèl dat angstvallig vasthouden aan de bepalingen van het verdrag van Versailles, ook waar deze duidelijk vexatoir zijn, en het weder overeindkomen van Duitschland beletten; 't is het voortdurend
| |
| |
dreigen met nieuwe militaire maatregelen voor 't geval financieele verplichtingen niet naar de letter worden nagekomen; 't is het verlangen om Duitschland te beletten zich economisch te herstellen tot een debiteur die zijn verplichtingen kan afdoen. Eerst wanneer hierin verandering gekomen zal zijn, mogen wij hopen niet op wereldverlossende conferenties, maar althans op een geleidelijke verbetering in de levensomstandigheden der bevolking van Europa.
Groningen, half Juni 1922.
|
|