Onze Eeuw. Jaargang 22(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] Kind en metgezel Door Nine van der Schaaf. Van het Kind. Als ik te morgen ontwaak Zie ik de machtige die mij stilzwijgend wacht, Hij zit in mijn stille kamer Gedoken in de mantel van een koning, In mijn droomen heeft hij tot mij gesproken: ‘Al wat je wilt, mijn jongen, dat zal vervuld zijn’, Nu wordt hij kleiner, hij wordt gestolen, Hij wordt nevel, ik zie hem verdwijnen, Hij vliedt onzichtbaar, mij blijft wat hij zeide. Een geest komt binnen, groot mensch die met veel gerucht Plast in het licht dat in mijn kamer stroomt, Hij lijkt op het brood dat ik hongerig verslinden zal, Zijn stem spreekt laag ratelend, dat is zijn morgengroet, Ik luister en ik schater en ik kus heel behoedzaam De metgezel, ik sta aan de rand van zijn donkere wereld, Ik zie in zijn oogen, ik woon dicht bij zijn hart, Ik vervluchtig, ik vlied onzichtbaar, hem blijft mijn geschater. [pagina 231] [p. 231] Van de Metgezel. Hoe uit mijn schaduwenland Te treden in zijn morgenland? Ik heb veel vezels versponnen tot fijn dradenspel, Ik heb de wind gebreideld en zijn bevende muziek opgevangen, Ik heb mij in stilte bewogen in wouden met veel geruisch, Nu sta ik bevende aan de grens onzer landen, Blind beweeg ik mij in het andere, Blinde colos kom ik struikelend hem naderbij, In zijn fijne en wilde spelen word ik opgenomen, Hij geleidt mij en speelt mijn ziel dronken, Dat ik mijn wijsheid uitspreek in gebroken klanken, Van hem komen de fijne pijlen door het ruim jagen, Suizende elk als een vluchtige hartszang van zijn wil, Hij is eindeloos meer dan mijn bedachtzaamheid, Struikelend ga ik om zijn gang te begeleiden, Wijl mijn gedachte, ijdele zwerver, Eindeloos wijd zijn jonge leven omkruist. Vorige Volgende