Onze Eeuw. Jaargang 22(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 228] [p. 228] Verzen Van W.G. Zwaan. Sombering. 'k Ben dof - en moe - en zonder zin -; De wassende maan straalt zilver-blauw aan glanzen hemel, Te midden van het stip-licht flikk'rend sterrengewemel; De zee bruist van verr' haar eind'loos zingend, teeder lied, Als droevend weene-zacht hoe zij wreed haar vloeding stiet -, klaagt klachte - lang -, wat ik zoo min' -. Iets trilt - diep ver -, treed 't Al nu in -; 't Is windeloos stil alom in 't bleek doorlichte duister, Slechts soms een enkele zucht streelt als zoet liefd' gefluister -; 'k Weet dat 't waze strand-, duin-, bosch, lieven in wond'ren droom, O, hoe gaarne zou 'k wand'len, met uren-urenlang loom' -, Week -, zonder eind - zonder begin -. Maar -, 'k ben dof - en moe - en zonder zin -! 't Is mij of 'k aan handen en voeten Eng gebonden ben, - Als zou ik starre moeten boeten Tot 'k mijn lot gewen -. [pagina 229] [p. 229] Mist op zee. Een warme mist schoof tusschen aard' en zonne; - De lieve stralen geelden nog met matten kracht, Pogend zich te beroepen op hun steedsen macht -, Doch de guldene bol werd 'lijk een nonne, Die, niet achtend 't leven, verbloemend vrouwlijk pracht, Zich uit over des wereld's Zijn in bede-klacht - En haar wezen heenblankt tot een madonne. - De duinen starden in room-witte glansen, - Zwegen, zwegen -, zooals het breede vreemde strand; - De loome golven spoelden langzaam uit op 't zand, - Zij hadden gestaakt 't vele krullend dansen, Als werden zij neergedrukt door onweerbaar hand;...... Hun doez'lige rijen verdunden tot smal kant, Dat soepel siersel scheen der zeeë-transen. - Voor mijn oor waren alle geluiden heen; - Geen stem -, geen lach, geen zang wilde tot mij komen, Geen mensch of dier -, geen kleur of zoete aromen -; Zachte klaagde in mij droevig-vol geween; - De miste-vacht scheen de wereld af te zoomen, - Alleen op doffe zee hing een zeil te droomen Van enkel schip dat in lucht te drijven scheen. - Mijn ziel geleek dat stille vage zeil, Zoo alleen, alleen op misten aard' -, Zwevend teeder, niet opsteig'rend steil, Maar glijdend langzaam, naar zon'gen gaard'. - Vorige Volgende