Onze Eeuw. Jaargang 22
(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
China's politieke ontwikkeling
| |
[pagina 46]
| |
samenhang der feiten. Aan de oppervlakte zag alles er zoo anders uit dan het in werkelijkheid was. Het scheen waarlijk alsof de democratie in China had gezegevierd, of hervorming en inzicht eindelijk hadden getriomfeerd over de duistere machten van conservatisme en domheid. Het scheen of een nieuwe eeuw was gedaagd, - het oude was voorbij gegaan, en ziet, het was alles nieuw geworden! Zoo sprak en zoo schreef men, menschen als Sun Yat-sen en Wu Ting-fang, die het buitenland uitstekend kenden, wisten zeer goed den juisten toon te treffen in hun proclamaties en het is geen wonder dat daarom ook onder de vreemdelingen in het algemeen veel sympathie bestond met de zaak van de revolutionairen. Aan enthousiasme ontbrak het voorloopig niet, althans in de zuidelijke provincies. Nog eens warmde men zich aan den gloed van de Fransche revolutie en van onder den kouden asch van cynische wereldwijsheid werd het onbluschbare vuur van woorden als vrijheid, gelijkheid en broederschap weer opgerakeld. En ook de andere groote republiek gaf haar historische inspiratie door haar vrijheidsoorlog. Had men niet zijn Washington in den persoon van Sun Yat-sen, die vrijwillig, ten bate van het gemeene best, zijn macht had overgedragen aan Yüan Shih-k'ai? - Het is waar dat reeds toen bij het noemen van dièns naam onder de ‘returned students’ gemompeld werd: Napoleon! In ieder geval was men bevrijd van het ‘juk’ van de Mandsjoes, en men wilde nu eenmaal gelooven dat dezen de oorzaak van al het kwaad waren geweest, en dat nu niets meer China belette spoedig een volwaardig lid van de familie der volkeren te worden. Ik zeide reeds dat deze voorstelling van de Mandsjoes geheel onhistorisch is. Wel is het waar dat gedurende de geheele 19de eeuw slechts zwakke vorsten op den Drakentroon hadden gezeten, ook zij gevallen als slachtoffers van de verweekelijking van een Oostersch hof, zooals ook vroegere epigonen van zuiver Chineesche dynastieën zoo vaak een | |
[pagina 47]
| |
wanbestuur hadden gevoerd. De dynastie was eenvoudig op haar beurt gedegenereerd, en zeer waarschijnlijk zou zij al omstreeks 1860, ten tijde van den geweldigen T'ai-p'ing opstand, zijn gevallen, hadden toen niet de Mogendheden haar kunstmatig in het leven gehouden. Nu waren haar dagen geteld, en in den gewonen loop der gebeurtenissen zou een nieuwe dynastie in haar plaats zijn gekomen, zooals b.v. de stichter van de Mingdynastie een bedelmonnik, die van de beroemde Handynastie een eenvoudige man uit het volk was geweest. Maar hier kwamen de moderne ideeën in het spel met de tooverwoorden, republiek, democratie, en grepen kunstmatig in den natuurlijken loop der gebeurtenissen in, die, na den val van een dynastie, wier Mandaat van den Hemel was geëindigd, een nieuwen Zoon des Hemels uit het volk zou hebben doen voortkomen om een nieuwe dynastie te stichten. Het vooze van den toestand lag hierin, dat de minderheid, die aldus ingreep, niet in staat was den door haar geschapen toestand uit eigen kracht te handhaven, doch daartoe steunen moest op een man, in wien de oude Chineesche instincten op zeer krachtige wijze werkten; die de Republiek alleen aanvaardde als een pis-aller, als een stepping-stone tot iets anders, dat zijn ambities pas geheel zou kunnen bevredigen. Het was voornamelijk het verlangen zijn persoonlijke eerzucht zooveel mogelijk voor de buitenwereld te verbergen en een mooien schijn te bewaren, dat hem ervan terughield direct de oude wegen te bewandelen en de hoogste macht te grijpen. Ik geloof niet dat ik onbillijk ben in dit zeer harde oordeel. De latere gebeurtenissen hebben aangetoond dat Yüan Shih-k'ai, terwijl hij ongetwijfeld de bekwaamste was van al de overgebleven dienaren der Ch'ing-dynastie, ten slotte voor niets terugdeinsde, waar het gold te bereiken wat hem en elken Chinees van den ouden stempel de natuurlijke afloop van de revolutie moest schijnen: het Keizerlijk Geel. Het is een sterk bewijs van de handige politiek van | |
[pagina 48]
| |
Yüan, dat hij er zoo volkomen in geslaagd is, de buitenwereld langen tijd te overtuigen, dat het heil van China met zijn persoonlijke macht en invloed onafscheidelijk was verbonden. Dat daarom al zijn handelingen, waardoor de laatste werd versterkt, slechts het eerste op het oog hadden, en, mochten zij al niet met den geest van de grondwet overeenkomen, toch geïnspireerd werden door belangelooze motieven van vaderlandsliefde. Zoo gelukte het hem zelfs velen van die talrijke buitenlanders, die aanvankelijk de revolutionairen zeer sympathiek gezind waren, te overtuigen, dat de al spoedig door hem gevolgde politiek van meedoogenlooze vervolging en onderdrukking van oproerige elementen, niets anders beoogde dan het handhaven van rust en orde. In zekeren zin was het stellig waar, dat het beste belang van China lag in een sterk man in Peking, die met ijzeren vuist de losgeraakte eenheid zou weten te bevestigen, en de teugellooze elementen binnen de perken te houden. De separatistische neigingen van de provincies waren door de revolutie zeer toegenomen. In verscheidene provincies was in plaats van den afgetreden of vermoorden keizerlijken gouverneur een modern officier gekozen of opgetreden als militair gezaghebber en voor hen bestond het verband met Peking voorloopig bijna alleen op papier. Naar hartelust wierven zij troepen aan om hun eigen positie zoo sterk mogelijk te maken, zoodat er na de revolutie een voortdurende stijging was der militaire uitgaven. Zij brachten ontzaglijke sommen aan papiergeld in omloop, voerden onderhandelingen tot het sluiten van buitenlandsche leeningen met verpanding van allerlei bronnen van inkomsten, en - knoeiden maar al te dikwijls nog veel erger dan hun voorgangers. Het kwam er op aan hen weer aan discipline te wennen en de bevelen uit Peking te doen gehoorzamen. Het Keizerlijk gezag en het aloude prestige dat het, ondanks alles, nog steeds had bezeten, was verdwenen, en in plaats van dit moreele gezag kwam nu de macht van den sterk- | |
[pagina 49]
| |
ste. Yüan moest daarom allereerst toonen dat hij de sterkste was. In het Noorden had hij al spoedig voor het grootste deel zijn creaturen in de vacante gouverneurschappen; officieren, die grootendeels jarenlang onder hem gediend hadden en aan zijn persoon waren verknocht. Hierin lag zijn groote kracht, dat hij op deze wijze over het moderne leger kon beschikken. In het Zuiden ging deze persoonsverwisseling niet zoo snel in haar werk, doch na de mislukte, zoogenaamde tweede revolutie van 1913 was hij sterk genoeg om ook daar de revolutionairgezinde of voor hem niet geheel betrouwbare generaals te vervangen door anderen die zijn persoon waren toegedaan. Doch terwijl hij, aan den eenen kant, zijn kracht tegenover het oproerige Zuiden en de Jong-Chineesche elementen in het Parlement putte uit het feit dat hij, behalve op zijn persoonlijke troepen, kon rekenen op de militaire gouverneurs, hoofdzakelijk de noordelijke, en hun legers, lag hierin aan den anderen kant ook zijn zwakheid. Want op den duur beheerschte hij hen niet meer, doch werd hij geheel van hen afhankelijk. Hij slaagde er niet in een werkelijke machtscentralisatie te doen voortgang hebben. Vóór alles was het hem te doen om de zekerheid, dat de provinciale generaals, die tegelijk gouverneurs waren, zijn persoon zouden steunen, en hij waagde het niet hun verknochtheid op den proef te stellen door te trachten hun macht te zeer te knotten. Zoolang hij er was, bleef zoo de eenheid in schijn althans bewaard, maar hoe slecht dit systeem gewerkt had, bleek al dadelijk na zijn val, toen de provincies sterker dan ooit zich tegen Peking verhieven, waar nu niemand met de autoriteit van een Yüan Shih-k'ai tegenover hen kwam te staan. Als Yüan van het begin af had getracht een modus vivendi te vinden met Jong-China, en, ondanks al de tekortkomingen daarvan, tot elken prijs een breuk met het Parlement had trachten te voorkomen, met opoffering | |
[pagina 50]
| |
van zijn eigen ambities, dan was het minder noodzakelijk voor hem geweest zich geheel en al te verlaten op de provinciale gouverneurs en het leger en daardoor ten slotte hun macht zoo bedenkelijk groot te doen worden. Doch een breuk tusschen hem en de scheppers van de Republiek bleek alras onvermijdelijk. Men mag wel aannemen dat Yüan te goeder trouw meende, dat in dit conflict het landsbelang het best door hem begrepen werd; in al het geschetter van moderne leuzen kon hij niet veel anders zien dan een gevaarlijk aantasten van de meest fundamenteele begrippen waarop het Chineesche staatsgebouw steeds had gerust. En ook waren de vertegenwoordigers van Jong-China, zooals hij die in het Parlement of als ambtenaren in de provincies, leerde kennen, voor een deel inderdaad niet zeer geschikt om hem een hoogen dunk van hen te geven, oppervlakkig in hun kennis, ijverig in het naäpen van westersche uiterlijkheden, ongedisciplineerd, en bovenal, - tuk op persoonlijk voordeel als zij veelal waren. Doch een man van zijn scherp doorzicht had het niet mogen ontgaan dat het in de hoogste mate on-politiek was deze roerige elementen van zich te vervreemden en dat hun gewelddadige onderdrukking hun zaak, die toch waarlijk meer waard was dan de vertegenwoordigers ervan soms deden vermoeden, slechts sterker zou maken. Daarvoor maakte hem zijn persoonlijke eerzucht blind. Hoe eer hoe liever wilde hij een einde maken aan het spel van ‘make believe’ van Republiek, constitutie en al haar paraphernalia, waardoor een wereld van onwerkelijkheid werd geschapen die tot innerlijke zwakte gedoemd was. Want het dient erkend dat de constitutie die de grondslag van de Regeering moest vormen zich niet onderscheidde door sterken zin voor realiteit. Dit was het instrument dat in Nanking door de afgevaardigden van de zuidelijke provinciën, zetelende als Voorloopige Nationale Raad, was samengesteld, en dat bij den afstand van de Mandsjoes en de hereeniging van Noord en Zuid als de basis was aangenomen. Geboren in | |
[pagina 51]
| |
den eersten gloed van republikeinsche geestdrift, had het geheel en al een academisch karakter; met de werkelijke toestanden in China hield het geenerlei verband. Geen wonder daarom dat het vele zeer ernstige leemten en gebreken vertoonde. Omdat, post varios casus, ook thans nog dit document als de grondwet der Chineesche Republiek fungeert, en juist de gebreken daarvan tot zulke ernstige moeilijkheden hebben aanleiding gegeven, is een korte uiteenzetting daarvan gewenscht. Om te beginnen was de verhouding tusschen de Uitvoerende en Wetgevende Macht zeer slecht geregeld. Aan den eenen kant waren aan het Parlement uitgebreide bevoegdheden toegekend, doch er bestond geen machinerie om den President te dwingen zich te schikken naar den wil van de vergadering. Wel kon men hem, evenals de Ministers, in staat van beschuldiging stellen, doch de zeer groote meerderheid die hiervoor vereischt werd maakte dit in de praktijk zeer moeilijk. Aan den anderen kant miste de President alle controle op het Parlement; noch het recht van veto, noch dat van bijeenroeping, noch dat van ontbinding werd hem gegeven, terwijl alle voorstellen die hij het Huis ter behandeling aanbood, gemakkelijk konden worden geobstrueerd doordat de tegenwoordigheid van een zeer groot aantal leden vereischt werd om een quorum te vormen. Men kon dus door eenvoudig weg te blijven de behandeling verhinderen. De President was hiertegen machteloos. Verder was de verantwoordelijkheid van de Ministers niet duidelijk vastgelegd. Voor hun benoeming of ontslag had de President weliswaar de goedkeuring noodig van het Parlement, maar toch was hij het die hen benoemt of ontslaat, en het Parlement mocht hen alleen in staat van beschuldiging stellen voor werkelijk plichtsverzuim of wetsovertreding, niet voor kwesties betreffende hun algemeen beleid. In plaats van aan het Parlement zijn de Ministers dus veeleer in werkelijkheid verantwoordelijk aan den President. Deze halfslachtige, dubbele | |
[pagina 52]
| |
verantwoordelijkheid brengt een eigenaardigen toestand teweeg: de werkelijke uitvoerende macht berust bij den President, en hij is niet verantwoordelijk aan het Parlement, immers, de controle die het Parlement over hem heeft, bestaat practisch niet; daarentegen voert hij het bestuur door en in samenwerking met zijn Ministers, die evenwel weer niet geheel en al aan hem alleen verantwoordelijk zijn, en die hij niet geheel en al naar eigen goeddunken kan benoemen of ontslaan, daar het Parlement hiervoor zijn goedkeuring moet geven. Deze onvoldoende regeling laat gelegenheid te over voor geschillen en moeilijkheden, niet alleen tusschen Uitvoerende en Wetgevende Macht, maar ook tusschen President en Kabinet onderling. De geschiedenis van de laatste jaren heeft hiervan inderdaad meer dan één voorbeeld opgeleverd, en de werkelijke macht heeft nu hier, dan daar berust, al naar gelang waar zich de sterkste persoonlijkheid bevondGa naar voetnoot1). In deze Voorloopige Constitutie is nog slechts sprake van een Nationalen Raad, de z.g. Ts'an Yi Yüan, die onmiddellijk bijeen zou komen, gekozen door de verschillende provincies op een door deze zelf te bepalen wijze. Eén van haar plichten zou echter zijn de organisatie en wijze van verkiezing vast te stellen van het eerste werkelijke Parlement, dat binnen 10 maanden zou moeten bijeen komen, waarna zij zelf zou uiteengaan en haar bevoegdheden daaraan zou overdragen. Dit Parlement zou dan de Constitutie voor goed vaststellen. Zoo zetelde in Peking in de loop van 1912 deze Ts'an Yi Yüan, voornamelijk gekozen door de Provinciale Raden. In April 1913 kwam het nieuwe Parlement bijeen, bestaande uit een Lager- en een Hoogerhuis, resp. met 596 en 264 leden. De leden van het Lagerhuis waren gekozen door het volk, door middel van kiescolleges, voor een termijn van drie jaar, die van het Hoogerhuis | |
[pagina 53]
| |
door de Provinciale Raden, en hun zittingstijd was zes jaar. De verkiezingen daarvoor waren door Yüan eenige maanden uitgesteld, om de eerste opwinding wat te doen betijen en meer gematigde elementen verkozen te krijgen. Doordat echter hoofdzakelijk de jongeren van hun kiesrecht gebruik maakten, - de conservatieven lieten zich met dit alles niet in, - was de oppositie in beide huizen toch nog zeer sterk, vooral bestaande uit die lieden met ‘westersche kennis’ waarover ik hierboven uitvoerig heb gesproken. Zoo worden de eerste jaren van de Republiek geheel beheerscht door den strijd van Yüan met Jong-China. Slechts door de voornaamste gebeurtenissen aan te stippen zal ik dien illustreeren. Al dadelijk ontstond een geschil over de vraag wat de toekomstige hoofdstad van de Republiek zou zijn. Het Voorloopig Bewind zetelde in Nanking. Nanking was ook vroeger meermalen de hoofdstad van China geweest en had als zoodanig symbolische beteekenis voor de Jong-Chineezen van overwicht van het Zuiden op het Noorden. Men verlangde dat Yüan zich naar Nanking zou begeven en daar den eed op de grondwet afleggen. Doch Yüan voelde zich in Peking het sterkst. Peking zou de hoofdstad blijven, en hij dacht er niet aan door een eedsaflegging te Nanking als het ware officieel te erkennen dat hij de macht uit handen van het volk ontving. Hij stelde zich op het standpunt dat hij de macht direct uit handen van de afgetreden dynastie had ontvangen die in haar laatste edicten - die door Yüans eigen secretarissen waren opgesteld! - hem had aangewezen als den man die de nieuwe Regeering zou organiseeren. Door een even tragische als gruwelijke gebeurtenis werd de strijd over dit punt spoedig beslist. Juist toen eenige afgevaardigden uit Nanking te Peking waren aangekomen om Yüan uit te noodigen naar Nanking te gaan, barstte er den 29sten Februari een soldaten-oproer uit waardoor sommige van de rijkste wijken in Peking in de asch gelegd en leeg- | |
[pagina 54]
| |
geplunderd werden. In de volgende dagen herhaalde zich dat tooneel in verscheidene andere plaatsen van Noord-China. De afgevaardigden uit Nanking lieten zich hierdoor overtuigen dat de tegenwoordigheid van Yüan in het Noorden niet gemist kon worden en stemden er in toe dat de eed in Peking zou worden afgelegd. De vraag van het verplaatsen van de hoofdstad raakte hiermede vanzelf in den doofpot. Hoe ongeloofelijk het voor Europeesche ooren moge klinken, - voor althans de oorlog ze van nog vreeselijker dingen deed tuiten, - er bestaat zeer ernstige verdenking dat de eerste uitbarsting in Peking door Yüan zelf was geënsceneerd. De vraag van het in Peking blijven was voor hem van principieel belang, en hij deinsde voor geen middelen terug waar het erop aan kwam zijn wil door te zetten. Daarom alleen, als illustratie van zijn methoden, deel ik deze episode mede. Onder deze omstandigheden dus zwoer hij den eed op de constitutie. Het was geen fraai begin van een strijd die nog steeds in heftigheid zou toenemen. De moord op Sung Chiao-jen, kort voor de opening van het Parlement, een man, op wien groote verwachtingen gevestigd waren voor de leiding der oppositie, deed bij Yüans vijanden reeds dadelijk de sterkste verdenking ontstaan, dat hij ook hiervoor verantwoordelijk moest worden gesteld, en verscherpte nog het wantrouwen waarmede zij al zijn handelingen gade sloegen. De geldkwestie leidde al spoedig tot een zeer ernstig conflict. Zonder geld was ook Yüan machteloos, daarom trachtte hij tot elken prijs een leening van het buitenland te krijgen. Waar alle ambtelijk beheer in China van oudsher zoo weinig vertrouwen bij het volk geniet, hebben binnenlandsche leeningen daar zeer weinig kans van slagen en het gebrekkige systeem van belasting leverde volstrekt ontoereikende inkomsten, zoodat men wel op het buitenlandsch kapitaal was aangewezen tot demping van de steeds grooter wordende tekorten. Doch | |
[pagina 55]
| |
het is begrijpelijk dat de buitenlandsche financiers waarborgen verlangden bij den onzekeren toestand waarin China verkeerde, en deze zekerheid was op afdoende wijze alleen te verkrijgen door controle op de uitgaven. Dit nu gaf aanleiding tot het heftigst verzet in het Parlement en in de provincies. Vele factoren werkten daarbij samen: angst voor buitenlandsche bemoeienis en eerlijk patriotisme, de afkeer van centralisatie van de financiën en de zucht der provincies deze zelf in handen te houden, de afkeer van controle op het beheer van gelden, - zoo ingeworteld in het Chineesche mandarijnendom, - en bovenal: de vrees der Jong-Chineezen en der provincies, dat de President, zoodra hij kon beschikken over de noodige fondsen, deze zou gebruiken tegen hèn. Die laatste vrees nam toe naar mate de maanden verliepen, en toen plotseling, na maandenlange onderhandelingen, in het voorjaar van 1913 een leening van £ 25.000.000 bij het Bankconsortium tot stand kwam, brak een storm van verontwaardiging los. Behalve tegen de voorwaarden der leening zelf, waarvoor de inkomsten van den zoutaccijns als onderpand werden gegeven, richtte die verontwaardiging zich vooral tegen het feit, dat, tegen de bepalingen der Voorloopige Constitutie in, de uitdrukkelijke goedkeuring van het Parlement hiervoor niet was gegeven, zoodat het sluiten ervan kon worden aangezien als een directe tarting van zijn bevoegdheden. De heftige oppositie in de beide Huizen werd al spoedig gevolgd door onrust in de provincies, waar Yüan, nu sterk in het bezit van fondsen, begon met de persoonsverwisseling van gouverneurs, waarvan ik reeds sprak. Weer vielen provincialisme en parlementarisme samen, en het resultaat was de ontijdige 2de revolutie in den zomer van 1913, door Yüan eer uitgelokt dan vermeden. Inderdaad was deze tweede revolutie een directe voortzetting van de eerste, die niet was uitgevochten. Teekenend was het dat zij werd onderdrukt door den | |
[pagina 56]
| |
generaal, Chang Hsün, die in 1911 Nanking had moeten ontruimen doch steeds geweigerd had de Republiek te erkennen en de Mandsjoes was trouw gebleven. Halverwege de spoorlijn Nanking-Tientsin, in Hsüchow, had hij zich neergezet en daar een geheel onafhankelijke positie ingenomen. Uit persoonlijke gehechtheid aan Yüan Shih-k'ai, wiens beschermeling hij jaren lang was geweest, was hij wel bereid hem te steunen tegen de revolutionairen, die hij meer dan iets anders verfoeide. Hij en zijn troepen, die evenals hij zelf, ostentatief nog steeds den Mandsjoe-staart droegen, heroverden Nanking, en de val van deze stad, voor dit leger, was symbolisch voor den ondergang van de zaak der revolutionairen, die in 1912 scheen te hebben gezegevierd. Sun Yat-sen en de andere leiders moesten vluchten en een prijs werd op hun hoofd gezet. Een gruwelijke jacht begon nu in de zuidelijke provincies, waar Yüans creaturen als gouverneurs benoemd werden, naar menschen die van revolutionaire woelingen werden verdacht. Een soort Inquisitie werd in Peking ingesteld, en tot den val van Yüan toe bleef, diep verborgen onder den uiterlijken schijn van rust en orde, een waar schrikbewind heerschen, dat tallooze slachtoffers door een snelle en geheime terechtstelling deed verdwijnen. Onder deze omstandigheden had het Parlement te Peking getracht zijn werk voort te zetten. Een comité uit zijn midden gekozen, had een ontwerp samengesteld voor de a.s. definitieve constitutie. Het had bij zijn zittingen den toegang geweigerd aan vertegenwoordigers van den President, en het lekte al spoedig uit dat allerlei bepalingen in dit ontwerp waren opgenomen waarbij scherpe controle op de financiën werd ingesteld en een dictatuur onmogelijk zou worden gemaakt door het zwaartepunt van de macht geheel bij het Parlement te leggen, en zelfs buiten den zittingstijd van het Parlement een vast Parlementair comité in Peking achter te laten dat alle machtsoverschrijding van den President zou | |
[pagina 57]
| |
moeten tegengaan. Dit was te veel voor Yüan. Hij wachtte op een gunstige gelegenheid tegen dit balsturige lichaam zijn slag te slaan. Doch eerst had hij het nog noodig. Hij was immers nog slechts Voorloopig President; allereerst moest zijn positie definitief worden geregeld. Zoo bewerkte hij, - en vele Parlementsleden lieten zich door zijn klinkende argumenten maar al te gemakkelijk bewerken, - dat eerst dat gedeelte van de nieuwe ontwerp-grondwet, dat betrekking had op de verkiezing en den ambtstermijn van den President, zou worden behandeld. Toen dit hoofdstuk was aangenomen, werd het Parlement, nog onder den verschen indruk van het échec der 2de revolutie, half door intimidatie, half door omkooperij, ertoe gebracht hem als Eersten Definitieven President te kiezen. En den 10den October 1913 werd hij als zoodanig ingehuldigd en zwoer hij den eed op de Voorloopige Grondwet. Veilig nu in zijn positie naar binnen en naar buiten, - de Mogendheden, die op hem al hun vertrouwen stelden, haastten zich onmiddellijk na zijn verkiezing de Republiek te erkennenGa naar voetnoot1), - sloeg hij zijn grooten slag: den 4den November verscheen een mandaat, waarbij de leden van de Kuo-min-tang, de oppositie partij, van hun lidmaatschap van het Parlement werden ontzet, op grond van beweerde medeplichtigheid van de partij als zoodanig aan den opstand van den zomer. Door dezen maatregel werden 132 leden van den Senaat en 306 leden van de 2de Kamer getroffen, en de zittingen van het Parlement onmogelijk gemaakt, daar hiervoor de aanwezigheid van meer dan de helft van het totaal aantal leden werd vereischt. Aan het bestaan van het Parlement was hierdoor practisch een eind gemaakt, - zonder dat het woord ‘ontbinding’, waartoe de President de macht niet had, was gebruikt, - en de volle macht van dictator bevond | |
[pagina 58]
| |
zich van nu af aan in handen van Yüan Shih-k'ai. En van nu af aan leidde de Republiek nog slechts een schijnleven. Alle uiting van verzet werd onmiddellijk in bloed gesmoord. De zoogenaamde ‘vertegenwoordigende’ lichamen die in snelle opeenvolging op bevel van den Meester in het leven werden geroepen na het afsterven van het Parlement, bewogen als marionetten in de handen van den man die aan de touwtjes trok. Het woord ‘Parlement’, waarin ondanks al de zeer ernstige tekortkomingen van het lichaam dat voor het eerst dien naam droeg, toch iets had gelegen van idealisme, van hoop op een betere toekomst, werd door deze opeenvolgende colleges van jabroers geheel tot een caricatuur gemaakt van wat het had bedoeld te wezen. Ik zal den lezer niet vermoeien met een opsomming van hun namen of wijze van verkiezing of bevoegdheden: genoeg zij, dat door hun medewerking Yüan in het voorjaar van 1914 werd voorzien van een ‘verbeterde’ uitgave van de Voorloopige Constitutie. Hoe deze eruit zag, laat zich gemakkelijk raden. Alle feitelijke macht werd in handen gelegd van den President; de Ministers waren slechts departementshoofden, onder een Staatssecretaris, (ingesteld naar het Amerikaansche model), die slechts aan hemzelf verantwoordelijk zou zijn. Een soort Staatsraad, genaamd Ts'an Cheng Yüan, bestaande uit 70 leden, door den President benoemd, werd in het leven geroepen, die wetgevende bevoegdheid zou bezitten totdat een nieuw, door het volk gekozen lichaam zou zijn bijeengekomen. Onnoodig te zeggen dat behoorlijke maatregelen en beperkingen waren getroffen om te zorgen dat in deze lichamen alleen elementen werden gekozen van wie geen oppositie te verwachten was. Behalve dit Wetgevend lichaam, de Li Fa Yüan, zou nog een Nationale Conventie bijeen worden geroepen, om de Grondwet definitief te maken, alles ter meerdere eere der democratie! De gebeurtenissen hebben de tot stand koming van deze paskwillige organen verijdeld. Zoo was de eerste ronde uitgestreden tusschen Parle- | |
[pagina 59]
| |
ment en President en was de laatste geheel overwinnaar gebleven. Aan wien de schuld voor deze droevige mislukking van een parlementairen regeeringsvorm? Het onderlinge wantrouwen tusschen beiden bedierf alles in den grond, en de constitutie was er niet naar om de samenwerking gemakkelijker te maken. In zijn ijver zijn rechten te verdedigen, vergat het Parlement herhaaldelijk de practische eischen van het uitoefenen van het bestuur en voerde het obstructie tegen alle voorstellen van den President. Daarbij komt dat de persoonlijke integriteit en het plichtsbesef bij slechts al te velen onder zijn leden zeer veel te wenschen overliet. Tot op zekere hoogte had Yüan gelijk wanneer hij weigerde zich de handen al te zeer te laten binden door dit college dat onmogelijk altijd au serieux kon worden genomen; doch alweer, zijn persoonlijke begeerte naar de macht deed hem verder gaan dan geoorloofd, of zelfs wijs was. Voor zijn terreur geldt het, voor een staatsman, vernietigende vonnis van Talleyrand: ‘c'est pire qu'un crime, c'est une faute’. Toch was, onder zijn ijzeren hand, de periode '14-15 er één van grooter binnenlandsche rust en eenheid dan daarna is voorgekomen. In de provincies had hij nu overal zijn eigen creaturen als gouverneurs, en hij werd gehoorzaamd voor zoover hij althans niet principieel hun macht verkortte. Het was een tijd waarin weer aan constructief werk kon worden gedacht, en allerlei plannen van reorganisatie die door de revolutie zoo schromelijk waren verstoord werden weer opgenomen. Had deze periode langer kunnen duren, wellicht had Yüan kunnen toonen wat hij waard was en had China een flinken stap voorwaarts kunnen doen onder het bestuur van dezen ‘verlichten despoot’. Maar haar ontwikkeling werd eerst verstoord door den noodlottigen buitenlandschen factor, daarna door de tragische ikzucht, die een man, die groot had kunnen zijn, maakte tot een vergulden operetten-koning, wiens dood door | |
[pagina 60]
| |
ieder, misschien wel door hemzelf, werd begroet als de beste oplossing van een onmogelijke situatie. Yüan genoot den steun van de Mogendheden. Dit nam niet weg dat zij, als goede kooplieden, waar het zoo pas gaf, profiteerden van gunstige gelegenheden. Doch ik laat deze moeilijkheden, zooals met Rusland over Mongolië, met Engeland over Tibet, thans rusten. Een andere kwestie eischt dwingend belangstelling, om het infame van de zaak zelve en de heillooze politiek waaruit zij voortkwam. Scherp stelde zij in het licht, aan welke baatzucht China is blootgesteld, zoolang haar regeerders eigen baat niet kunnen verzaken ter wille van het gemeene best. Ik spreek van den rooftocht van Japan in vollen vrede. Reeds tal van kwesties waren in de eerste jaren van de Republiek gerezen die den Oostelijken buurman goede gelegenheid hadden geboden in troebel water te visschen. Doch dit alles was nog maar katvisch, nauwelijks de aandacht waardig van zulk een geweldig visscher voor het aangezicht des Heeren. De Europeesche oorlog bracht een schoone belofte van rijken buit. Ik behoef hier niet uit te weiden over Japans oorlogsverklaring aan Duitschland, hoe het Tsingtao aanviel en veroverde, hoe het daarbij, meer dan noodzakelijk scheen, de onzijdigheid van Chineesch grondgebied schond en zich, na de verovering van Tsingtao, niet alleen daar, - allen plechtigen beloften ten spijt, - maar in het geheele achterland, d.i. een belangrijk gedeelte van de provincie Shantung, vestigde als heer en meester. Doch ik moet althans even kort herinneren aan de eischen, die het zich vermat te stellen naar aanleiding van China's protest tegen de usurpatie in Shantung. Tegen alle gebruik in, overhandigde de Japansche Gezant in Januari 1915 aan den President persoonlijk deze reeks van eischen. Onder bedreigingen werd China geheimhouding opgelegd. Toen zij, na geruimen tijd, toch bekend, en eindelijk geloofd werden, verwekten zij de grootst mogelijke ontsteltenis in China en daarbuiten | |
[pagina 61]
| |
Den inhoud ervan resumeer ik hier slechts kort. Allereerst werd van China van te voren instemming gevraagd met elke regeling omtrent de beschikking van Tsingtao, die Japan in de toekomst met Duitschland zou treffen. Dan verlangde Japan allerlei voorrechten in Zuid-Mandsjoerye en Oostelijk Binnen-Mongolie, die de Chineesche souvereiniteit in die gebieden op den duur illusoir moesten maken. De ijzer- en steenkoolondernemingen in het Midden-Yangtsebekken, bekend onder den naam van Han-yeh-p'ing werken, zouden voortaan ‘in samenwerking’ met Japansche kapitalisten worden gedreven. China moest een verklaring afleggen dat het geen havens of eilanden aan de kust aan eenige Mogendheid zou verpachten, en dat het in het bijzonder aan de kust van de provincie Foekiën geen militaire versterkingen door een andere Mogendheid zou doen aanleggen. En ten slotte zou China talrijke Japansche adviseurs in dienst moeten nemen, de Japanners moeten toestaan in het binnenland land te koopen voor scholen en (Boeddhistische) zendingsposten (!), en in de toekomst besprekingen moeten openen over de aankoop van wapens uit Japan en het vestigen van een gemeenschappelijk arsenaal. Verschillende van deze eischen waren oorspronkelijk in nog veel scherper vorm gesteld. Zoo werd aanvankelijk verlangd dat de politie in belangrijke plaatsen door China en Japan gemeenschappelijk zou worden georganiseerd! Na velerlei gedraai, waarbij Japan bij de buitenwereld de voorstelling trachtte te wekken alsof de ergste eischen die direct China's souvereiniteit aantastten slechts waren bedoeld als beleefde desiderata, kwam het, na maandenlange onderhandelingen, ten slotte met een ultimatum, waarbij de laatste eischen (‘Groep V’) werden weggelaten, en ‘werden verschoven naar toekomstige besprekingen’. Den 8sten Mei 1915 boog de Chineesche Regeering het hoofd en stemde zij toe in wat werd verlangd. Deze straatroof op klaarlichten dag had althans één gunstige uitwerking. Een oogenblik werden de onder- | |
[pagina 62]
| |
linge geschillen vergeten en was het land één in zijn verontwaardiging over een dergelijke handelwijze. Alle opgekropte ergernis over de teleurstellingen die de Republiek gebracht had barstte los in haat tegen Japan. Een ernstige boycott van Japansche goederen ontstond. Zelfs werd als positieve uiting van de weer ontwaakte gevoelens van patriotisme een fonds gesticht ‘tot redding van den staat’, dat binnen korten tijd een aanzienlijk bedrag bereikte. Wel verflauwde na eenigen tijd de ijver en belangstelling en verliep de boycott na enkele maanden, maar de haat tegen Japan bleef voortsmeulen bij jong en oud beide. Het gevoel van eigenwaarde der Chineezen is door deze daad van Japan dieper gekwetst dan door wellicht eenig ander voorval in de geheele pijnlijke historie van China's betrekkingen met het buitenland. Intusschen, terwijl de opwinding hierover nog nauwelijks tot kalmte was gekomen, was te Peking een eigenaardige beweging ontstaan die al spoedig geen twijfel meer overliet omtrent de werkelijke bedoelingen van den President. Terwijl de scherpste verbodsbepalingen bestonden en het scherpste toezicht werd uitgeoefend op politieke vereenigingen, werd in den zomer van 1915 opgericht de zoogenaamde ‘Ch'ou An Hui’, ‘Vereeniging tot in stand houding van rust en vrede’, waarvan het doel was te bestudeeren welke van de twee regeeringsvormen voor China het beste was: een republiek of een constitutioneele monarchie! Onder de oogen der Regeering groeide de vereeniging spoedig zeer aanzienlijk, en verscheidene hooge ambtenaren traden toe. Onder-afdeelingen werden gesticht op vele andere plaatsen. Tevens verscheen een, nu beroemd geworden, pamphlet van een der oprichters, den literator Yang Tu, waarin het vraagstuk van de wenschelijkheid van een republiek of een monarchie werd besproken en men tot het resultaat kwam dat een monarchie voor China eigenlijk veel beter zou zijn. Ten overvloede werd een rapport gepubliceerd van den Amerikaanschen regeeringsadviseur, Dr. Goodnow, waarin eveneens werd betoogd dat China | |
[pagina 63]
| |
niet rijp was voor een republiek en de voordeelen van een monarchalen regeeringsvorm werden aangetoond. Door dit alles werd het alras duidelijk uit welken hoek de wind woei. Aangezet door zijn omgeving, in de eerste plaats, naar het schijnt, door zijn oudsten zoon, had Yüan besloten een einde te maken aan het schijnleven der Republiek en een nieuwe dynastie te vestigen. Inderdaad bezat hij reeds alle macht. Door nieuwe bepalingen omtrent den duur van den termijn van het Presidentschap had hij zich dit het vorig jaar feitelijk reeds voor zijn geheele leven verzekerd. Door de wederinstelling van de oude offers aan den Hemel en aan Confucius, die vroeger door of namens den Keizer werden verricht, had hij zich reeds omgeven met den ouden hoogepriesterlijken luister van den Zoon des Hemels. Doch het heerschersinstinct was in hem te machtig. Hij wenschte ook den titel, naast de werkelijke macht, hij wenschte aan het nageslacht te worden overgeleverd als de stichter van een nieuwe dynastie. Met zijn gewone voorzichtigheid had hij nog wel wat willen wachten, doch zijn omgeving overtuigde hem dat de Europeesche oorlog de goede gelegenheid bood en hij meende te kunnen rekenen op den steun van Japan. Het is waarschijnlijk dat hij hiervoor zijn goede gronden had. Er zijn dingen die wijzen op beloften van Japan in die richting, in ruil voor zijn toestemming in de 21 eischen. Maar zeker is het dat hij zich hierin misrekende. Want het mag wel als vaststaand worden aangenomen, dat het verzet, dat ontstond tegen zijn monarchie, vanuit Japan werd gesteund, - en dat wel niet alleen door een diplomatieke actie! Openlijk hield echter Japan, evenals de andere Mogendheden, zich voorloopig onzijdig en zag het toe bij het zonderlinge bedrijf dat nu werd gespeeld. Getrouw aan zijn gewone politiek, alles steeds te doen ‘in overeenstemming met den wil van het volk’, hield Yüan zich of hij buiten de gansche beweging stond en in alles slechts zou doen wat het volk verlangde. Daartoe werd thans door den Ts'an Cheng Yüan, in zijn | |
[pagina 64]
| |
kwaliteit van tijdelijk Wetgevend Lichaam, die in Peking zitting had, besloten, de kwestie te doen beslissen door vertegenwoordigers van het volk in de verschillende provincies. Binnen korten tijd werden in alle oorden des lands officieele colleges van volksvertegenwoordigers georganiseerd. De uitslag van de te houden stemming was natuurlijk niet twijfelachtig. Uit de documenten die bekend zijn geworden na het uitbreken van den opstand tegen de monarchie, is ten duidelijkste gebleken, hoe de geheele beweging tot in details vanuit Peking werd georganiseerd en de gouverneurs werden geïnstrueerd ervoor te zorgen dat de stemmingen uitsluitend ten gunste van de monarchie zouden uitvallen, met gelijktijdige verkiezing van Yüan als Keizer. Het geheel was een bedrog op reusachtige schaal, steunende op intimidatie en omkooperij in een mate als zelfs in China nog niet vaak was voorgekomen. Aanvankelijk ging alles naar wensch. Doch eind October kwam het eerste wolkje, ‘als van een mans hand’. De Japansche Zaakgelastigde, geflankeerd door den Britschen en Russischen Gezant, kwam vragen wat deze beweging eigenlijk beteekende, - op een wijze die deed vreezen dat Japan meer bedoelde dan zij zeide. Doch men was reeds te ver gegaan om nog op den ingeslagen weg te kunnen terugkeeren. Alle voorbereidende maatregelen werden nog verhaast, in officieele documenten werd de President reeds aangesproken als ‘Uwe Majesteit’ in den zelfden stijl van onderdanigheid die onder de Mandsjoes gebruikelijk was geweest, en in December was Yüan Shih-k'ai door de ‘vertegenwoordigers’ van het gansche land officieel tot Keizer ‘gekozen’. Den 11den van die maand werd hem door den gehoorzamen Ts'an Cheng Yüan, - altijd nog optredend als Wetgevend Lichaam, - de troon aangeboden, dien hij, na een formeele weigering, goedgunstig aanvaarddeGa naar voetnoot1). | |
[pagina 65]
| |
Hoe men ook moge denken over de vraag of een republiek dan wel een monarchie voor China de meest geschikte staatsvorm is, de cynische wijze waarop de publieke opinie in dit proces is verkracht maakt het moeilijk met eenige waardeering te spreken over deze gansche historie. Tonnen gouds zijn in deze onderneming op slinksche en verholen manier verspild, het peil van de politieke moraliteit is lager gezonken dan ooit tevoren. Het is een gunstig teeken dat dit bedrog op grooten schaal op den duur niet kon worden volgehouden, - al kwam dit dan ook door een menigte factoren. Het verzet in het land begon even literair als de beweging zelve. Liang Ch'i-ch'ao, een der hervormers van 1898, een man die door zijn geschriften grooten invloed heeft op Jong-China, publiceerde een reeks artikelen, waarin hij protesteerde tegen de voorgenomen verandering van regeeringsvorm. Zijn woorden vonden veel bijval. Onder de conservatieven waren er natuurlijk velen die wel een dynastie, doch dan de oude Mandsjoedynastie wenschten, onder de intellectueelen, ook bij hen die voor de republiek weinig sympathie hadden, verwekte het het cynisch en bruut optreden van Yüans handlangers ergernis en afkeer. En natuurlijk kookte en woelde het onder de echte revolutionairen. Maar wat, met het oog op de werkelijke machtsverhoudingen, belangrijker was, de provinciale militaire gouverneurs voelden in den grond heel weinig voor de heele onderneming. Weliswaar hadden zij aan Yüan hun positie te danken, en waren zij over het algemeen wel gewillig om met hem samen te werken, doch de laatste jaren waren zij steeds zelfbewuster en onafhankelijker geworden, veilig in het bewustzijn dat Yüan hen noodig had in zijn strijd met Jong-China, en sterk door hun troepen, waardoor zij heer en meester waren in hun provincies. Van hun meester, die hij eens was, was Yüan van hen afhankelijk geworden, en zij waren slechts half geneigd, ondanks de adellijke titels waarmede zij overladen werden, mede te werken tot zijn meerdere eer en versterking van zijn | |
[pagina 66]
| |
positie. Moest er een dynastie komen, welnu, waarom dan niet de Mandsjoedynastie, waaraan sommigen van hen althans oprecht nog gehecht waren. En, laatste, ofschoon niet de minste, factor, daar was Japan, dat ijverig ageerde tegen Yüans plannen en overal zijn agenten had. Daarom, toen eenmaal, Kerstmis 1915, in één provincie het verzet was uitgebroken - in Yünnan, in het Zuidwesten van het Rijk - bevonden zich overal elementen die gereed waren zich daarbij te scharen. Enthousiasme om voor Yüan en zijn monarchie te strijden was er ook niet bij de Noordelijke generaals die er tegen werden uitgezonden. Waartoe zijn eigen kostbare positie in den waagschaal te stellen voor een dergelijke zaak? Het begrip van loyauteit was reeds lang ondermijnd bij deze militairen. Ondanks eenig militair succes der noordelijken viel de eene provincie na de andere de zaak van Yünnan bijGa naar voetnoot1); tevergeefs trachtte Yüan door een prinselijken titel den gouverneur van Kuangtung, Lung Chi-kuang tot een expeditie te bewegen. En steeds duidelijker werd dat Nankings gouverneur, Feng Kuo-chang, die de benedenloop van de Yangtse beheerschte, mede tot de afvalligen behoorde. Na zich eerst bereid te hebben verklaard de heele kwestie nog eens opnieuw te doen overwegen, bleef Yüan ten slotte geen keus. Den 22sten Maart 1916 herriep hij de monarchie. Gedwongen door de noodzakelijkheid, vormde hij een nieuw Kabinet waarin eenige vooruitstrevende mannen werden opgenomen en Maarschalk Tuan Chi-jui werd benoemd tot Premier. Maarschalk Tuan was jaren lang Yüans Minister van Oorlog geweest doch had zijn ontslag genomen toen de monarchale beweging begon. Toch greep het verzet nog verder om zich heen en | |
[pagina 67]
| |
een hachelijke positie ontstond. In Shanghai verzamelde zich het oude Parlement dat in 1913 was ontbonden. Men eischte het aftreden van Yüan Shih-k'ai en zijn opvolging door Li Yüan-hung, den Vice-President, een man die zich op lijdelijke wijze steeds tegen de monarchie had verzet. In Canton vormde zich een Militair Bewind der Zuidelijke provincies. In Nanking kwam een conferentie bijeen onder voorzitterschap van generaal Feng Kuo-chang, om den toestand te bespreken. Men werd het eens over den afstand van Yüan, zelfs werd de mogelijkheid overwogen dat hij naar Amerika zou gaan...... En op dat critieke oogenblik, toen bijna het geheele Rijk zich keerde tegen hem die eens de redder van China scheen te zullen worden, den 6den Juni 1916, stierf Yüan Shih-k'ai, uitgeput door de zorgen, ergernis en angsten die hij de laatste maanden had moeten doormaken. Men dacht aan vergiftiging, - toch schijnt hij een natuurlijken dood gestorven te zijn. Het spel was uit en een deus ex machina deed zijn werk te rechter tijd. Exit Yüan Shih-k'ai, onbeweend door het volk dat hij groot had kunnen maken, ware hij zelf waarlijk groot geweest.
(Slot volgt.) |
|