schoon verschijnsel - haar dood wekt weder ‘de schoone droefenis’ in hem.
Njoe wordt niet bedrogen of verlaten, want haar man wacht haar met open armen terug en haar minnaar wil haar trouwen - het zwaartepunt van het stuk ligt dieper - zij is in het proces dat zich snel en feilloos in de ziel van Njoe voltrekt. Het behoort tot de levenswetten dat niemand kan terugkeeren tot een geestelijke periode waaruit hij is ontgroeid; en tot de regionen waar enkel de ‘natuurlijke liefde’ een rol speelde, kan Njoe niet weder keeren. Zij heeft zich echter te volkomen gegeven en toevertrouwd aan wie zij meende dat haar leidsman kon wezen, om het zware werk van den eigen opbouw aan te vatten. Haar vermoeden van àndere machten, die verlossen kunnen van de vraag naar ‘geluk’, naar menschelijk geluk, spreekt zij uit tegenover haar minnaar, doch hij verstaat haar niet of wil haar niet verstaan. ‘Elk mensch heeft zijn eigen melodie’, zegt zij en hierin geeft zij haar hoogste zelf. Doch hooger te stijgen is haar niet gegeven - zij voelt zich in de ijle eenzaamheid wankelen. En zij heeft nog één wensch: in den dood schoon te zijn voor haar geliefde - want slechts den dood heeft hij belangrijk genoemd. ‘Lach er om’, heeft hij haar geraden - lach om alles, ‘geluk, liefde, roem, alles is zoo kleinsteedsch,’ Hij, de dichter, heeft slechts de ‘aanraking der dingen’ noodig; van zijn leven wist hij en wilde hij: dat een onbewoonde, leege kamer hem wacht...
En hier spat de schoone zeepbel uiteen. Dit was even een flonkering, een schoon spel van zielskleuren die driftig inéén vloeien en in hun gezamenlijkheid en eenheid waren. Het teedere hart, de zoekende ziel en de beschouwende geest. Het spatte uiteen, wat binden kon had geen der drie gevonden.
Dit spel is op zeer schoone wijze vertolkt. Allereerst was er: de stemming, de vrome toewijding. Verkade heeft hier, als regisseur, iets bijzonders gegeven. Wàt regie beteekent, leert hìj inzien die het voorrecht heeft een repetitie bij te wonen. Het is een onafgebroken spanning,