Onze Eeuw. Jaargang 22
(1922)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |||||
Het verval van het Turkse rijk als oorzaak van de vernietiging der Armeniërs
| |||||
[pagina 184]
| |||||
geweren en meer dan een millioen patronen binnensmokkelenGa naar voetnoot1). In 1907 kwam 't op kongressen te Parijs en te Wenen tot een formeel akkoord tussen Armeniërs en J.-Turken met 't doel, de regering van Abdoel Hamid omver te werpen en de konstitutie te ‘herstellen’. Het kongres was in de ogen van de Daschnak ‘de bekroning van onze pogingen gedurende 15 jaar’Ga naar voetnoot1). De eendracht heeft de stoot van de revolutie niet kunnen verdragen. Toen de overwinning bevochten was, moesten na korte of lange tijd de verschillen aan het licht komen. Het Jong-Turkse komité droeg niet voor niets de naam van Eenheid en Vooruitgang. In tegenstelling tot de voorstanders der decentralisatie, die in het buitenland de meerderheid hadden, waren de revolutionairen in de brandpunten der beweging Konstantinopel en Saloniki voor centralisatie. Hun programma liep uit op turkisering der bewoners van het Rijk en dus begunstiging van de Turkse taal, ook waar deze niet werd gesprokenGa naar voetnoot2). Men behoeft dus nog niet aan kwaadwilligheid bij de J.-Turken te denken, als zij 't met hun bondgenoten de Armeniërs niet meer kunnen vinden. De entente had voornamelik met de in 't buitenland vertoevende decentralisten bestaan. De bovengenoemde afbrokkeling van 't Rijk onmiddellik na de revolutie, moest bovendien de anti-autonomistiese stroming versterken. Daarbij kwam de noodzakelike teleurstelling over de weinige medewerking van het volk; de plotselinge regeneratie, die vele enthousiasten zich hadden voorgesteld, bleef natuurlik uit. En de reaktionaire krachten begonnen te wroeten. Zij stelden de J.-Turken voor als atheïsten, als instrumenten der ongeloovigenGa naar voetnoot3). | |||||
[pagina 185]
| |||||
Om deze reden, zegt hetzelfde rapport, begonnen dezen zich voor te doen als fanatieke Mohammedanen en tegenstanders der christenen. Volgens Dr. SüszheimGa naar voetnoot1) verhulden de partijen vaak het eigenlike strijdobject en brachten het verschil over op religieus terrein om de blinde massa te winnen. Onder deze omstandigheden moest de nationalistiese stroming, welke aan de dag kwam in een betrekkelik kleine groep van intellektuelen, wel veel sterker worden en tenslotte de leidende politici meeslepen. Turkisering van de bevolking werd de leus, en deze gedachte breidde zich uit tot een andere, veel meer omvattende, het pantoeranisme, d i. het streven, alle landen te verenigen, waarin Turken wonen. Van dit pan-toeranisme schijnt Tekin Alp de apostel te zijn. In het boekje van Toynbee ‘Turkije: Verleden en Toekomst’, waarin een geweldige, maar goed-gedocumenteerde aanklacht tegen de Turken wordt uitgesproken, vindt men tal van aanhalingen uit zijn geschriften, waarvan hier een enkele volgt: ‘Indien het Russiese despotisme’...... vernietigd wordt, zullen 30 à 40 millioen Turken hun onafhankelikheid verwerven. Met de 10 millioen Ottomaanse Turken zal dit een volk van vijftig millioen vormen, dat een grote beschaving tegemoet gaat, die misschien met die van Duitsland vergeleken kan worden...... In enkele opzichten zal het zelfs de meerdere worden van de ontaarde Franse en Engelse civilisaties’Ga naar voetnoot2). Voorwaar, het is hersenschimmig! Terwijl de regering de kracht mist, de steeds doorgaande afbrokkeling te stuiten, maakt men plannen voor een uitzetting der grenzen op reusachtige schaal. Dat de morele krachten voor een dergelijke politiek in het volk ontbreken, dat zien zelfs deze dwepende nationalisten in. Maar ze drijven ‘Realpolitiek’ als het moet. | |||||
[pagina 186]
| |||||
Tekin Alp schrijft van de Turkse imperialisten: ‘Zij realiseerden slechts al te wel, dat men niet kon verwachten, dat de nog abstrakte idealen van het Nationalisme de massa, de volksklasse, zouden aantrekken. Het werd daarom beter geoordeeld, om die klassen onder de vlag van de godsdienst te bereiken’Ga naar voetnoot1). Bij het veldwinnen van de pan-Turkse-Mohammedaanse beweging kon er van een verbinding met christelike groepen geen sprake meer zijn. Op een kongres te Saloniki werd zelfs besloten, de streken, waar de christelike elementen min of meer kompakt zaten, met muzelmannen, vooral Turken, te bevolkenGa naar voetnoot2). Voor de Armeniërs betekende dit een terugkeer tot de politiek der vroegere regering. Toch valle men de J.-Turken om hun houding niet te hard. Servië, de Donauvorstendommen, Boelgarije, Kreta, ze waren alle met autonomie begonnen, om te eindigen met algehele losscheuring van 't Rijk. Welke waren nu de wensen der Armeniërs? Een volledig programma van de Daschnak, blijkbaar opgesteld onmiddellik na de revolutie met 't oog op de te houden verkiezingen, is te vinden bij RohrbachGa naar voetnoot3). We zien eruit dat deze partij een demokratiese inrichting van de staat wenst en decentralisatie. Er wordt o.a. gevraagd: algemeen kiesrecht, toe te kennen aan alle nationaliteiten en religieuse gemeenschappen voor het parlement, de gerechts- en lokale bestuurslichamen, verder 't angstvallig ontzien van gewetensvrijheid, vrijheid van 't woord en van vergadering, vrijheid tot werkstaken, onschendbaarheid van persoon, woning, korrespondentie; vrijheid om te trekken, afschaffing van binnenlandse passen. De opneming der decentralisatie in de grondwet wordt uitdrukkelik geeist. Ze komt ook uit in de onderwijswensen van de Daschnak, welke gericht waren op nationaliteitsscholen, en natuurlik lijnrecht streden tegen de zucht | |||||
[pagina 187]
| |||||
naar turkisering bij de J.-Turken. Er zijn trouwens meer punten die de laatsten wantrouwen moesten inboezemen. Omtrent de militaire dienst wordt geëist: ‘De kontingenten van iedere streek brengen hun diensttijd in de naburige streken door.’ Krijgsdienst van alle nationaliteiten, welke ondanks verschillende hervormingen buiten het leger waren geblevenGa naar voetnoot1), en dat in de buurt van hun woonplaatsen, moest de oplossing van het Rijk nader brengen, ondanks een papieren verklaring van de Daschnak, waarin Armenië een integrerend deel van 't Turkse Rijk wordt genoemd. Waarbij dan nog het voorbehoud werd gegemaakt dat dit rijk als ondeelbaar zou worden beschouwd zolang het zich verheugde in een konstitutionele en demokratiese regering. Van het imperiale standpunt van het Komité voor Eenheid en Vooruitgang gezien, konden dus de wensen der Armeniërs niet anders worden beschouwd dan als noodlottig voor het Rijk. De regering had echter met te veel moeilikheden te kampen, om reeds de Armeniërs van zich af te stoten. Maar de verhouding werd allengs slechter. In 1909 ontstonden bloedige onlusten te Adana in Cilicië. Hierin had nog niet de regering de hand. Het was een botsing tussen twee vijandige volksgroepen. De Turkse woordvoerder Rustem Bey zegtGa naar voetnoot2), dat de Armeniese komité's in de verwarring, veroorzaakt, door Abdoel Hamid's coup d'état, menend, dat 't laatste uur van 't Rijk had geslagen, besloten om een konflikt uit te lokken tussen Moslemin en Armeniërs. De schr. haalt als onverdacht getuige aan de Britse konsul-generaal te Adana, die in een rapport aan zijn regering de schuld geheel op de Armeniërs werpt. Een afschrift van dit voor de Armeniërs kompromittante rapport zou door hun intrigues zijn ontvreemd. | |||||
[pagina 188]
| |||||
Het ‘Aperçu historique’ in ‘Stockholm’ zwijgt over Cilicië. De Armeniër-vrienden Rohrbach en Dirr vertellen eenvoudig, dat de Armeniërs vermoord werden. Hun opgaven van 't aantal slachtoffers verschillen niet minder dan 10 000! Op de voorhanden gegevens is het niet mogelik, over de schuldvraag een oordeel te vellen. De Armeniërs eisten bestraffing van de schuldigen, welke in geringe mate ook wel plaats had, maar volgens de Armeniërs onvoldoende. De breuk was er nog niet, maar kwam met noodwendige zekerheid nader. * * * De Daschnak tzoutioun orienteerde zich tans weer meer op buitenlandse hulp. De betrekkingen met vreemde regeringen worden duidelik bewezen door het manifest van de Daschnak, rondgezonden met 't opschrift ‘zeer vertrouwelik’ gedateerd 5 Maart 1913Ga naar voetnoot1). Ik citeer eruit: ‘Diverse personen, verschillende instellingen, en zeer in 't bizonder ons komité, hebben stappen gedaan om het terrein te effenen voor een gunstige oplossing van de Armeniese kwestie langs diplomatieke weg. Uit de brieven,...... bij ons ingekomen, lichten wij de volgende belangrijkste mededelingen: ““Frankrijk, Engeland en Rusland hebben beloofd, deze kwestie ter hand te nemen na het sluiten van de definitieve vrede; deze drie machten zijn eenstemmig in de begeerte, een speciale administratie te organiseren in de Armeniese provincies...... Poincaré in Parijs, Sir Ed. Grey in Londen, Sassonof in Petersburg en hun vrienden in Konstantinopel hebben deze idee gesuggereerd, terwijl zij ons rieden, nog een weinig te wachten. Het Anglo-Armeniese komité te Londen...... is vol aktiviteit. Het heeft een memorandum gericht aan de Souvereinen en de Kabinetten van deze machten en er afschrift van gezonden aan de president der Ver. Staten | |||||
[pagina 189]
| |||||
Taft. Volgens onze stellige inlichtingen hebben de Engelse, Franse en Russiese ambassaden instrukties ontvangen, om zich met de Armeniese kwestie bezig te houden. Wij spannen ons in, van de andere gouvernementen te verkrijgen, dat zij aan de te ondernemen stappen zullen meewerken of minstens geen oppositie er tegen zullen voeren...... In Petersburg hebben de Armeniërs zich gewend tot de president van de Raad en tot de Minister van Buitenl. Zaken, die hun verklaarden, dat zij instrukties aan de gezant te Konstantinopel zouden geven en hun hebben aanbevolen...... om propaganda in Frankrijk en Engeland te maken.”” De echtheid van dit dokument kan niet in twijfel worden getrokken. Immers, spoedig persten de Mogendheden de Turkse regering een overeenkomst af omtrent het bestuur in de Armeniese provincies. De aanleiding van hun eendrachtig optreden kan geen andere geweest zijn dan het werken der Arm. komité's. Deze speelden daarmee ongetwijfeld hoog spel. Hun konnekties met buitenlandse gouvernementen bleef de Hoge Porte natuurlik niet onbekendGa naar voetnoot1) en moesten in grote mate de onwil opwekken van de regeringspartij, die een wanhopige strijd voerde tegen het noodlot van het in ontbinding verkerende rijk. Doch de onmacht der Turkse regering was zó groot, dat de Mogendheden na maanden van onderhandelingen de Porte afdwongen, 't toezicht over de Armeniese vilayets toe te vertrouwen aan twee inspekteurs uit EuropaGa naar voetnoot2). Vreemd genoeg, wordt hiervan in het “Aperçu historique” in “Stockholm” met geen woord gerept. Schaamden de zogenaamd-socialistiese gedelegeerden zich tegenover de kongressisten over de kompromittante betrekkingen met de imperialistiese Europese machten? De rechten, aan de kommissarissen toegestaan bij de | |||||
[pagina 190]
| |||||
overeenkomst van 8 febr. 1914 waren niet geringGa naar voetnoot1). Ziehier enige bepalingen: Twee vreemde inspekteurs-generaal zullen worden geplaatst aan 't hoofd der twee sekties van Oost-Anatolië. Zij zullen de kontrole uitoefenen over de administratie, de justitie, de politie en de gendarmerie in hun sektie...... De inspekteurs-generaal ontslaan ......alle funktionarissen van wie ze onbekwaamheid of slecht gedrag konstateren en leveren aan de justitie uit degenen, die zich aan een strafbare daad hebben schuldig gemaakt; zij vervangen de ontslagen sub-alterne ambtenaren door nieuwe......’ En verder: ‘Elke Ottomaanse onderdaan moet zijn dienstplicht in tijd van vrede en rust vervullen in de militaire inspektie waarin hij woont. (verg. het bovengeciteerde program der Daschnak). Hierop zijn slechts enkele nauwkeurig omschreven uitzonderingen toegelaten.’ Uit deze aanhalingen blijkt, dat de souvereiniteit van de sultan over Armenië een fiktie zou worden. De inspekteurs zijn benoemd, een Zweed en een Hollander. Ze zijn in Konstantinopel gearriveerd, maar nooit in funktie getreden. Want de Wereld-oorlog brak uit en onmiddellik hieven de Turken hun bevoegdheden op en verzochten hun te vertrekkenGa naar voetnoot2). De strijd tussen de voogden was een gerede aanleiding, zich van de voogdij te ontslaan. Niet enkel ten opzichte van Armenië. Er werd aangekondigd, dat met ingang van 1 Oct. 1914 de kapitulaties zouden ophouden van kracht te zijn. Deze datum werd gevierd als ‘de daad van bevrijding van 't Jonge Turkije van 't eeuwenoude Europese juk’Ga naar voetnoot3). Hierdoor eindigde dus niet alleen de exterritorialiteit van de buitenlanders, doch tevens de protektie van Frankrijk en andere over de Ottomaanse Christenen. De Turken meenden hun land een grote dienst te bewijzen door het op deze goedkope manier te ‘bevrijden’. Rekenend op een overwinning | |||||
[pagina 191]
| |||||
van hun Duitse vrienden, schaarden zij zich kort daarop aan de zijde der Centrale Machten. | |||||
De katastrophe.Wat zouden de Armeniërs tans doen? Er kan nauweliks aan worden getwijfeld, dat de Armeniese leiders hoopten op een nederlaag der Turken. Maar een gewapende opstand tegenover het gemobiliseerde Turkse leger zou zelfmoord hebben betekend. Zij refereerden zich tans aan een vroeger genomen besluit, dat de Russiese, Perziese en Turkse leden van de Daschnak tzoutioun de zaak van hun eigen staat hadden te dienenGa naar voetnoot1), maar verklaarden zich tevens voor de handhaving der neutraliteit. De Turkse regering, begrijpend, dat hun houding vatbaar was voor totale wijziging, als het geluk zich tegen de Turkse legers keerde, besloot nu, met de Armeniërs geheel te breken. Na dit tijdstip wordt het steeds moeiliker, de waarheid te benaderen uit de elkaar tegensprekende berichten. Wel wordt de vernietiging van honderdduizenden mensenlevens door de Turken zelf tans toegegeven. Maar wat was, bij de oorzaken, die we hebben trachten bloot te leggen, de onmiddellike aanleiding van de Turkse maatregelen? Van het intreden van de oorlogstoestand af (1 Nov. 1914) trad de regering kras op tegen de Armeniërs. Had ze zich bepaald tot voorzorgsmaatregelen, die een opstand moesten voorkomen, zij zou hebben blijk gegeven van wijs beleid. Want dat bij de Armeniese leiders de gezindheid bestond, om zich bij de eerste gelegenheid met buitenlandse hulp te bevrijden uit het Ottomaanse staatsverband, dit kan na 't bovenstaande niet betwijfeld worden. Doch de regering ging veel verder. Weliswaar is het tans nog onmogelik uit te maken, welke besluiten er | |||||
[pagina 192]
| |||||
door de Ministers zijn genomen, en in hoeverre de uitvoering ervan strookte met de bedoeling. Evenwel is het vermoeden sterk gegrond, dat de J.-Turken van de gelegenheid hebben willen gebruik maken, om de Armeniese kwestie eens en voor al op te lossen door de Armeniërs te verdelgen. De Turken trachten hun gedrag te rechtvaardigen door beschuldigingen tegen de Armeniërs. Rustem Bey voert o.a. aanGa naar voetnoot1): dat Armeniërs in 't buitenland dienst namen in de gealliëerde legers; talrijke deserties der onder de wapenen geroepen Armeniërs; 't overvallen van Turkse afdelingen door gewapende benden; aanvallen op Turkse en Koerdiese dorpen, teneinde de soldaten te bewegen naar huis terug te keren ter verdediging van hun dorpen; spionnen-diensten ten bate van Russen en Engelsen; Armeniese standaards vermengden zich in de slag bij Sari Kamich onder de Russiese; gewapende opstanden in Wan en enige andere plaatsen. De Porte zou nu optreden. ‘Na verscheidene maanden van tolerantie,’ zegt RustemGa naar voetnoot2), ‘zag de Hoge Porte, dat het welzijn des lands krachtige maatregelen eiste.’ De komité's werden ontbonden, hun chefs gevangen genomen, huiszoekingen gedaan, welke volgens de schr. de bewijzen opleverden dat honderden zich hadden schuldig gemaakt aan revolutionaire plannen en daden. De verdachten werden gevangen genomen en de hele bevolking aan strenge beperkingen onderworpen wat betreft vrijheid van beweging. ‘Tegelijkertijd,’ gaat de schr. voort, ‘greep de Verheven Porte naar een heroiek middelGa naar voetnoot3), het wegvoeren van de Armeniese bevolking uit de aan Rusland grenzende provincies en uit die, waar een landing van de vijand mogelik was. Beschouwen we de aangevoerde punten, dan treft allereerst, dat er van een algemene opstand geen sprake | |||||
[pagina 193]
| |||||
was. Zelfs al zouden we de gebeurtenissen in Wan laten gelden als een opstand, (maar Lepsius maakt zeer waarschijnlik, dat het verzet der Armeniërs was uitgeloktGa naar voetnoot1), dan nog zijn de verplaatsingen geen maatregelen van repressie, maar van voorzorg. Maar als er geen algemeen verzet was, dan zullen de Armeniese standaards zeer waarschijnlik behoord hebben aan Russiese Armeniërs. De verzwijging hiervan doet geen goed aan de overige argumentatie. Ook al neemt men in aanmerking, dat de Daschnak zowel in Rusland als in Turkije werkte en er vroeger wel benden in Turks Armenië waren gedrongen uit 't Russies gebied, dan blijft het verantwoordelik stellen van de Armeniërs zeer onrechtvaardig. Evenals er Polen waren ingelijfd in verschillende legers, was dit 't geval met de Armeniërs. In elk geval, een plotseling optredende krisis, waarmee het ‘heroieke middel’ van de deportaties misschien enigszins zou kunnen worden gerechtvaardigd, wordt door niemand vermeld. In April 1915 beginnen ze met alle gruwelen die ermee gepaard waren. De woestijnsteppe van Noordelik Mesopotamië, waar de lastige Armeniërs geen gemeenschap kunnen onderhouden met buitenlandse vijanden, is het doel. Overal vandaan worden ze weggesleept, de honderden groeien tot duizenden, de duizenden tot tienduizenden. Een moderne volksverhuizing, maar in drommen, die de geschiedenis misschien nooit gekend heeft. Waren de Turkse ministers zo naïef, om te menen, dat 't hun gegeven was, een anderhalf millioen mensen in korte tijd naar een ander land te verplaatsen, zonder dat dit volk te gronde zou gaan? Waarschijnlik zouden volkeren met organiserend talent zoals de Amerikanen of de Duitsers iets dergelijks niet tot stand kunnen brengen en zeker niet, zonder langdurige voorbereidende maatregelen. Dat de Turken 't zouden gekund hebben, kan niet in 't hoofd van de meest verwoede turkophiel opkomen. De massa-verplaatsingen, | |||||
[pagina 194]
| |||||
ook zonder de opzettelike slachtingen, betekenden dus het doodvonnis van 't Armeniese volk en moeten ook als zodanig bedoeld zijn. Of de verantwoordelike ministers moeten zó dom geweest zijn, als men onmogelik kan onderstellen. Rustem Bey wijt de dood van honderdduizenden aan de vroegere wandaden der Armeniërs zelf. Vele soldaten, zegt hijGa naar voetnoot1), zullen bij hun slachtoffers familie-leden hebben gehad en die nu hebben willen wreken. En de meesten zijn omgekomen door honger en ziekten. Maar de Turkse regering kon in die schrale streken ternauwernood eigen soldaten voeden, die toch vóórgingenGa naar voetnoot2). Alsof dit een exkuus ware! Mensen verbannen naar een streek zonder voedsel en zich dan verontschuldigen over hun dood met het feit, dat de streek toch zo schraal was, heeft dezelfde waarde als de verontschuldiging van een moordenaar, die zich beroept op de sterkte van 't touw, waarmee hij zijn slachtoffers ophing. De uitroeiing van de Armeniërs door de Turkse regering is dus gewild. Kan men dit uit de uiterlike omstandigheden reeds afleiden, het blijkt overtuigend uit de door Dr. Lepsius verzamelde gegevens in de archieven te Berlijn. Dr. Lepsius is een groot vriend van 't Armeniese volk. Ongetwijfeld ziet hij te veel onschuld bij de Armeniërs, maar wat betreft de vermelde feiten, is hij volkomen betrouwbaar. Bovendien bestaat zijn boek ‘Deutschland und Armenien’ voor het grootste gedeelte uit archiefstukken, brieven van Duitse gezanten en konsuls, welke moeilik van vijandschap tegenover de Turken kunnen worden verdacht. Het konflikt begint in Cilicië. Enige onbeduidende voorvallen geven daar aanleiding tot 't wegvoeren der ArmeniërsGa naar voetnoot3). Dan volgen de gebeurtenissen in Wan, door de Turken een opstand van de Armeniërs genoemd, | |||||
[pagina 195]
| |||||
door de laatsten en verschillende Amerikaanse en Duitse zendelingen gekenschetst als een zelfverdediging der Armeniërs tegen de aanval van de Wali Djevdet Bey, een zwager van Enver PashaGa naar voetnoot1). En dan beginnen de deportaties overal. April 1915 werden een 600 Armeniese intellektuelen uit Konstantinopel weggevoerd. De minister van Binnenl. Zaken (de onlangs door een Armeniër in Berlijn vermoorde Talaat Bey) deelde aan de eerste dragoman van 't Duitse gezantschap mee, dat de regering had besloten, aan de toestand een eind te maken, waarin iedere religieuse gemeenschap haar eigen politiek maakte. In Turkije zou voortaan slechts Osmaanse politiek worden gevoerd. Als er onder de gedeporteerden onschuldigen zijn, wat de regering niet ontkent, zullen dezen verlof tot terugkeer krijgenGa naar voetnoot2). Dr. Lepsius deelt mee, dat van die 600 er 8 vrijgelaten werden. De anderen zijn spoorloos verdwenen! Dit was slechts de inleiding. Eind Juni worden de deportaties uitgestrekt tot de middelste Armeniese provincies, die honderden K.M. van het oorlogstoneel afliggen. Meestal werd de verbanning slechts enige uren of dagen van te voren aangezegd. Alle bezittingen moesten worden achtergelaten. Wat er meegenomen was, werd meestal onderweg afgenomenGa naar voetnoot3). Hoe het bij de verplaatsingen toeging, blijkt uit 't volgende berichtGa naar voetnoot4), dat typies is voor de manier van behandeling: ‘614 uit ‘Diarbekr hierheen verbannen Armeniese mannen, vrouwen en kinderen zijn op de vlotreis gezamenlik vermoord; de kelleks zijn gisteren hier leeg aangekomen; sedert enige dagen drijven lijken en menselike ledematen in de rivier voorbij. Meerdere transporten | |||||
[pagina 196]
| |||||
van Armeniese “kolonisten” zijn hierheen onderweg; hun zal wel hetzelfde lot wachten.’ De 4e Juli overhandigt de Duitse gezant een memorandum aan de Regering, waarin tegen haar handelwijze wordt geopponeerdGa naar voetnoot1), Het antwoord hierop wordt ontvangen op 22 Dec.!Ga naar voetnoot1) Talaat Bey zegt tegen een lid van het gezantschap: ‘dat de H. Porte de wereldoorlog ertoe gebruiken wil, met haar binnenlandse vijanden grondig af te rekenen, zonder daarbij door diplomatieke interventie van 't buitenland gestoord te worden’Ga naar voetnoot2). Alle verdere pogingen van 't Duitse gezantschap zijn even vruchteloos. De regering verschuilt zich erachter, dat na opheffing der kapitulaties geen enkele vreemde macht, ook Duitsland niet, 't recht heeft, zich in de binnenlandse aangelegenheden van 't Ottomaanse Rijk te mengenGa naar voetnoot3). Niet altijd was de Jong-Turkse regering zo oprecht als Talaat Bey in bovengenoemde verklaring. Dezelfde minister geeft de 2 Sept. 1915 inzage aan de Duitse gezant van een drietal telegrammen, waarin uitspattingen tegen de Armeniese kolonnen verboden, en zelfs met straf bedreigd worden en waarin gelast wordt, de bannelingen met voedsel te verzorgenGa naar voetnoot4). Echter bericht de Duitse konsul te Adana 10 Sept 1915 aan de Duitse gezant: ‘De door de Porte aan het keizerlik Gezantschap gedane mededeling van 31 Aug. betreffende de Armeniërs is slechts een brutale voor-de-gek-houderij, daar nadien de Porte door toedoen van de hierheen gezonden inspekteur An Moenif Bey deze bepaling | |||||
[pagina 197]
| |||||
volkomen heeft opgeheven. De autoriteiten handelen vanzelfsprekend slechts naar 't 2e bevelGa naar voetnoot1). De regering kon trouwens de verbannenen goedkoop van voedsel voorzien. Konsul Röszler uit Aleppo bericht, dat trots dit bevel ‘de meerderheid aan honger te gronde moet gaan, daar de autoriteiten niet in staat zijn, zulk een massa-voeding te organiseren’. Door de Armeniërs wordt beweerd, dat ze opzettelik op omwegen gevoerd werden om 't aantal slachtoffers zo groot mogelik te maken. Konsul Röszler geeft een voorbeeld: ‘Een troep verdrevenen uit Oerfa heeft de volgende weg moeten afleggen:
En de afstand tussen de 2 laatste plaatsen bedraagt in de luchtlijn 90 K.M.!Ga naar voetnoot2) In de koncentratie-kampen, waarin de ongelukkige overblijvenden tenslotte verzameld werden, was de toestand onbeschrijfelik. Uit het grote aantal geschriften, waarbij enkele, die een zeer betrouwbare indruk maken, zij hier slechts vermeld, dat de mensen er letterlik uitgehongerd werden, soms in enige dagen geen voedsel kregen, dat dysenterie en andere ziekten het aantal dageliks merkbaar deed afnemen. Tegen 't eind van 't jaar 1915 waren er nog steeds enige honderdduizenden Armeniërs over. Men greep nu naar een ander middel, reeds lange tijd in mindere mate toegepast: het islamiseren van de Armeniërs. Waar het christendom steeds de reden is geweest tot de afzondering der Armeniërs, moest dit een probaat middel zijn, om de eenheid van 't Rijk te bevestigen. De Minister van Buitenl. Zaken Halil Bey ontkent | |||||
[pagina 198]
| |||||
tegenover de Duitse Gezant, dat dergelijke bekeringen in noemenswaardige omvang zijn beproefdGa naar voetnoot1). De Gezant schrijft echterGa naar voetnoot1): ‘Deze verzekeringen zijn in tegenspraak met de overeenstemmende berichten die 't Keizerlik Gezantschap herhaaldelik over deze kwestie uit verschillende plaatsen en uit van elkaar onafhankelike bronnen heeft ontvangen...... In weeshuizen zijn vooral veel kinderen Mohammedaan gemaakt.’ * * * Na deze aanhalingen, die met vele kunnen worden vermeerderd, zal 't wel duidelik zijn: de Turkse regering heeft de vernietiging gewild van 't Armeniese volk en de resten, die ervan over waren, heeft zij onder bedreiging met de verschrikkelike deportaties trachten te assimileren aan de Mohammedaanse bevolking. Lepsius berekent, dat er ± 1.000.000 slachtoffers zijn, waarbij niet geteld zijn de minstens 50 000, die er gemaakt werden, toen het Turkse leger de Kaukasuslanden bezette (begin 1918) en er o.a. in Bakoe ontzettend gemoord werd. Anderen komen tot 800 000. Natuurlik zijn deze getallen niet volkomen betrouwbaar, maar het spreekt vanzelf, dat onder de huidige omstandigheden er niet veel naders kan worden vastgesteld. Deze honderdduizenden zijn ten offer gevallen aan de zucht van de Jongturkse politici om zich te ontdoen van één der faktoren die de ontbinding van het afgeleefde Rijk hielpen bevorderen. De Turkse politici beijveren zich, hun gedrag te rechtvaardigen met een beroep op de handelingen van Europese gouvernementen, die herhaaldelik grote aantallen mensenlevens offerden aan het staatsbelang. De reeks van wandaden door Ahmed Rustem Bey genoemd, stuk voor stuk vergelijken, zou een aantal omvangrijke studies op zichzelf vorderen. Zeker is, dat de koloniale geschiedenis van alle naties bladzijden heeft, geschreven | |||||
[pagina 199]
| |||||
met het bloed van onderworpen volken. De Amerikanen tegenover de Roodhuiden, de Engelsen tegenover Ieren en Boeren, de Nederlanders tegenover de Chinezen in Batavia, zij allen hebben gruwelike wandaden op hun geweten. Maar ik heb geen voorbeelden kunnen vinden, waarbij een zo groot aantal slachtoffers viel als bij de Armeniër-uitroeiing in 1915. En evenmin zulke, waarin zo stelselmatig over een lange periode gestreefd werd naar de vernietiging van een grote volksgroep. Maar dat de Turkse behandeling der Armeniërs in wezen verschilt van wat vele christelike volken hebben misdaan tegenover onderworpen volken, dit kan ik aan de vele Turkenbestrijders niet toegeven. Geen volk beheerst een ander dan met een egoïsties doel. Ook de z.g. ‘ethiese politiek’ is slechts een vorm van overheersing. Waar een beweging niet meer tegen te houden is, tracht zij er de gewenste richting aan te geven; konflikten zoekt zij te vermijden. Ondanks dit egoïsme zal echter geen verstandig mens een geweldheerschappij verkiezen boven een zachtere bewindvoering. De laatste is in 't voordeel van heersers en overheersten. Grof optreden kan behalve in gebrekkig inzicht bij een regering, zijn oorzaak vinden in een zeer geringe macht der onderdrukten, leidend tot overmoed bij 't dominerende volk, of in een dreigende machtstoeneming der onderworpenen tegenover zwakheid bij de heersers. Ik meen, waarschijnlik te hebben gemaakt, dat het zeer bizonder grof optreden der Porte niet anders kan worden verklaard dan uit t gevoel van impotentie om 't Rijk op andere wijze bijeen te houden. Zo is dan de Armeniër-verdelging een symptoom van de ontbinding van het Osmaanse Rijk. Aan de Armeniese leiders kan echter het verwijt niet worden bespaard, dat de roekeloosheid van hun verbindingen met buitenlandse regeringen het ongeluk van hun volk zo niet veroorzaakt, dan toch verhaast heeft. |
|