| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXVII.
Een veelbelovend einde.
Een jaar van groot historisch gebeuren is 't niet geweest, dit derde vredesjaar. Het bleef ook nu een voortwerken op de na den oorlog gelegde grondslagen, maar een voortwerken zonder vaste overtuiging bij de leidende mannen. Wel is waar eveneens zonder een naar buiten blijkend bewustzijn dat die grondslagen slecht zijn en grondig herzien moeten worden, maar dan toch wel met een, door de voortdurende verslechtering van den economischen toestand allerwege te voorschijn geroepen besef, ‘dat er iets gedaan moet worden’, evenwel zonder dat iemand kon aangeven waarin dit ‘iets’ bestaat en zonder dat - tot op 't allerlaatst - de moed gevonden werd, een nieuwe conferentie bij de vele vroegere, mislukte, te voegen. Zoo bleven den Rusland en Oostenrijk hun ondergang tegemoetgaan of voltooien; zoo bleef Duitschland geslingerd tusschen perioden van - althans schijnbaren - bloei en van groote depressie; zoo bleven de overwinnende en de neutrale volken van West-Europa geplaagd door werkeloosheid en malaise, bleef Amerika nog in zijn isolement volharden en konden zelfs de gulste optimisten in
| |
| |
de bijeenkomsten van den Volkenbond niet de zonnestraal zien die door de donkere wolken heenbreekt.
Staat ons opnieuw zulk een jaar te wachten of mogen we voor 1922 een gunstiger prognose stellen? Laat ons boekstaven, dat al heeft het oude jaar dan weinig vooruitgang gebracht, 't althans met eenige goede beloften geeindigd is, en laat ons op den Kerstdag, waarop deze letteren geschreven worden, dààrbij verwijlen liever dan bij de bedrogen verwachtingen der vorige maanden. Want wel is waar komt er wellicht van al dit moois weer niets, is misschien Washington humbug, breekt er in Ierland toch weer burgeroorlog uit en komt er geen verandering in de houding tegenover Duitschland, ondanks de Londensche besprekingen...... maar we moeten toch hopen dat 't anders zal zijn en althans de pogingen toejuichen.
Dit geldt het allereerst en het meest van Washington. Het feit reeds, dat na de mislukking van Wilson's vredesdroom en na de scherpe reactie daartegen uitgegaan van de Amerikaansche openbare meening en leidend tot het volslagen isolement der groote republiek, deze opnieuw wereld-politiek gaat voeren, stemt hoopvol, en de wijze waarop Hughes de zaak heeft aangevat, d.i. van een uitermate praktischen kant, schijnt zekerlijk doelmatiger dan het idealisme van zijn voorganger. Zoo kwam dan reeds als eerste resultaat van een groote maand pratens het zoogenaamde viervoudige verbond tot stand, het Britsch-Amerikaansch-Japansch-Fransche verdrag tot bestendiging van den toestand rondom den Grooten Oceaan. Natuurlijk zijn er menschen genoeg die ook hierin humbug of erger nog, zien en 't opvatten als een soort van wapenstilstand, die door welke der partijen ook verbroken zal worden zoodra zijn belang dit medebrengt. De vergelijking met het verdrag omtrent België ligt daarbij dan voor de hand en ieder van ons voelt wel zooveel twijfel in zijn binnenste aan den goeden wil der diplomaten, dat hij de mogelijkheid van zulk een gang van zaken niet volstrekt verwerpen zal. Toch is het niet duidelijk waarom men, als
| |
| |
dan het doel geen ander was dan om zich op een nieuwen oorlog voor te bereiden, zulk een verdrag zou aangaan en al bestaat dan de mogelijkheid dat ook dit weer een vodje papier zal wezen, toch is deze overeenkomst ontegenzeggelijk een vooruitgang op het eenzijdig Britsch-Japansche verdrag waarvoor zij in de plaats trad.
In elk geval moest eerst een afspraak als deze tot stand komen, wilde het eigenlijke doel der conferentie, d.i. de beperking in den vlootbouw, worden bereikt, en waarlijk, zooals op dit oogenblik de kansen staan, schijnt dit ideaal nabij. Amerika, Groot-Brittanje, Japan stemden toe in de verhouding der vlootsterkten van 5:5:3 en de bouw-vacantie van tien jaren. Een oogenblik scheen Frankrijk het spel te bederven door het plan te kennen te geven om van zijn kant tien nieuwe eerste klasschepen te bouwen, hetgeen zijn ‘vriend’ Italië terstond aanleiding gaf te verklaren, dat het zich tot hetzelfde ‘verplicht’ voelde, maar volgens de jongste berichten heeft Frankrijk dit onzalige plan - of was het een politieke manoeuvre? - prijs gegeven en zich neergelegd bij een verhoudingscijfer van 1.75 tegenover de hierboven genoemde, zoodat nu de mogelijkheid in het vooruitzicht is, dat althans de millioenen verslindende wedloop in slagschepen voorloopig gedaan zal zijn. Hier zou dus ten laatste het belang van allen, het belang om in deze tijden van nood de volkskracht niet te verkwisten aan den bouw van zulke drijvende vestingen, getriomfeerd hebben over het nationale imperialisme.
Dat hetzelfde niet bereikt werd in zake den bouw van klein materiaal, dat is hoofdzakelijk duikbooten, schijnt op Frankrijk's verantwoordelijkheid neer te komen. Engeland heeft dit zeer ernstig gepoogd, maar het was in deze zaak partijdig. Het heeft van duikbooten meer te vreezen dan te verwachten, want zijn lange kustlijn is door dit moderne oorlogstuig niet te verdedigen, en dat zijn machtige vloot er door in gevaar gebracht kan worden is voldoende gebleken. Briand moge dan niet - zooals gemeld werd - gezegd hebben, dat Frankrijk een duikbootvloot
| |
| |
noodig heeft om sardines te visschen, Frankrijk's tegenstand schijnt hier toch het struikelblok geweest te zijn en Groot-Brittannië heeft toegegeven, ongetwijfeld in de hoop om later toch zijn zin door te zetten.
Frankrijk's tegenstand was 't ook, die meteen een einde maakte aan de mogelijkheid dat beperking der bewapening te land ook zelfs maar besproken werd. Wel is waar was de conferentie niet met dit doel belegd, maar het onderwerp lag voor de hand, Briand echter maakte in een redevoering waaraan grooter ruchtbaarheid gegeven werd dan aan alle andere, onomwonden duidelijk, dat men beslissen kon wat men wilde, maar dat Frankrijk niet aan ontwapening, of zelfs maar beperking van zijn bewapening dacht. Bij ons te lande, in Duitschland en elders zijn daarover veel harde woorden gevallen en het is niet tegen te spreken, dat zoolang de ontwapenings-idee op zulk een verzet stuit, Europa blijft zuchten onder den drukkenden last dien wij allen zoo smartelijk voelen en die de mogelijkheid van nieuwe conflicten meebrengt. Aan den anderen kant...... de oorlog ligt nog eerst drie jaar in het verleden, een ieder die Duitschland bezoekt en met Duitschers spreekt hoort over revanche-lust, het oude regime daar is nog niet dood, en wie zal Briand kunnen tegenspreken als hij wijst op de angstwekkende mogelijkheden die voor het westen van ons werelddeel nog uit het oosten kunnen gaan dreigen? 't Is waar: zonder vertrouwen op de toekomst komt de verwezenlijking van het ideaal niet naderbij, maar psychologisch verklaarbaar is het dat men in Parijs het oogenblik voor zulk vertrouwen nog niet gekomen acht.
* * *
‘Ik vraag voor mijzelf geen hulde’ sprak Lloyd George toen hij in 't lagerhuis verslag deed van het gunstig resultaat der onderhandelingen met de Iersche vertegenwoordigers. Niettemin heeft heel Engeland hem die gebracht, en de lezers van ons tijdschrift die uit de artikelen van Dr. van Eyck het extreme Iersche standpunt hebben leeren kennen, zullen ten volle beseffen welk een ontzag- | |
| |
wekkend werk deze man opnieuw tot stand gebracht heeft door de onverzoenlijken te verzoenen. Hij moge dan geen ‘groote figuur’ zijn als de staatslieden uit de geschiedenis die wij uit onze schoolboeken hebben leeren kennen met een aureool van wijsheid om 't hoofd, men erkenne toch zijn zeldzame gave om door het gesproken woord, aan de conferentietafel, menschen tot elkander te brengen wier meeningen aanvankelijk volslagen onvereenigbaar zijn. Hier stond het standpunt ‘Ierland vrij’ tegenover ‘Ierland deel der Unie’ en iets moeilijker te vereenigen dan dit kan men zich nauwelijks denken. Toch werd door dat woordje ‘Iersche vrijstaat’ de brug gelegd, werd de regeling gevonden van zulk een verregaande autonomie dat de Iersche ‘opstande ingen’ zich er bij konden neerleggen als zij wilden, en vond de zoo uiterst verfijnde kunst der Engelsche advocaten om formules uit te denken een uitweg zelfs uit de moeilijkheid, welke eed Iersche vertegenwoordigers jegens den Koning zullen moeten afleggen. Zoo werd de brug geslagen dank zij George's kunst van bijleggen en wij, die met de Britsche liberale pers, steeds den felsten afschuw gevoeld hebben tegen de wijze waarop van Londen uit de veldtocht tegen den Ierschen opstand gevoerd is, zijn toch genoodzaakt te erkennen, dat deze tot het doel geleid heeft. Want toen de wapenstilstand gesloten was, heeft blijkbaar aan beide kanten de overtuiging post gevat, dat dit zich niet herhalen mocht en dat als 't maar eenigszins mogelijk was, een uitweg gevonden
moest worden. Zoo kwamen dan de door het parlement der Iersche republiek gezonden onderhandelaars onder Lloyd George's betoovering en deze gevoegd bij het verlangen om nieuw bloedvergieten te vermijden deed de handen ineenslaan.
Natuurlijk moest hierop een strijd volgen in Ierland zelf, want de onverzoenlijke republikeinen konden zich bij een schikking immers niet neerleggen en hadden bovendien den invloed van het conferentie-milieu niet ondergaan. De Valera, de president der Iersche republiek maakt zich thans tot hun vertegenwoordiging en poogt het vergelijk
| |
| |
tegen te houden of nog gewijzigd te krijgen. De uitslag is niet te voorspellen, want het Iersche parlement, niet in staat om tot overeenstemming te komen, heeft zijn zittingen verdaagd tot in het nieuwe jaar. Mogelijk blijft het dus dat het met zooveel moeite opgetrokken gebouw weer ineenstort en de burgeroorlog in Ierland opnieuw ontbrandt, al valt het moeilijk te denken, dat een meerderheid in de Dail Eyrann deze verantwoordelijkheid op zich nemen zal. Maar zelfs als het mocht gebeuren en aan den Britschen premier dus niet de eer toekomt van een einde gemaakt te hebben aan dezen strijd van eeuwen, dan nog komt hem de hoogste hulde toe. En dit niet alleen voor zijn gave van vredestichten, maar tevens voor zijn vérzienden staatsmansblik: in welk land ter wereld was het denkbaar geweest, dat een ‘wingewest’ dat vlak na den oorlog in opstand kwam, voor die ‘ontrouw’ werd beloond met een buitengewoon ver gaande vrijheid van bestuur? En dat nog wel, terwijl een sterke partij - de unionisten - waarop de regeering steunt in haar parlementaire politiek, principieel daartegen is gekant en fel verzet gebroken moet worden van een deel van het ‘wingewest’ (Ulster) dat van geen zelfbestuur gediend is? Welke moeilijkheden ook nog te wachten staan, 't zij tusschen Sinn Fein en Engeland, 't zij tusschen Ulster en de rest van Ierland, 't zij tusschen Ulster en de regeering, de eer, van het probleem zóó ver te hebben opgelost blijve Lloyd George toegekend.
* * *
Geen rust gunt zich deze werker, die terwijl de Iersche zaken hem bezig hielden, plannen maakte om naar Washington te reizen en terstond na zijn overwinning in de conferentiezaal over Ierland's lot, Briand uitnoodigde om met hem over de Duitsche aangelegenheden te komen praten.
Het schadeloosstellings-probleem bevindt zich namelijk - voor de hoeveelste maal! - in een crisis-stadium en zoodra dit het geval is, wordt meteen de verhouding Engeland-Frankrijk kritiek. De Londensche conferentie bracht indertijd een oplossing en dank zij de verstandige
| |
| |
politiek van kanselier Wirth, bestaande in de eerlijke nakoming van deze regeling, scheen de zaak in het rechte spoor, totdat de nieuwe schrikwekkende daling van de Duitsche mark het bewijs bracht dat door de betaling der Londensche bedragen Duitschland in waarheid zijn krachten overspande, met het gevolg dat de Duitsche kanselier thans tot de crediteuren de boodschap gericht heeft dat de eerstkomende termijn niet betaald kan worden. De Entente is dus weer voor de oude vraag gesteld, of er nieuwe sancties toegepast moeten worden, dan wel een regeling getroffen. De omstandigheden van thans zijn echter anders dan voorheen, want dat men aan Britschen kant nu nog een dwangpolitiek zal dulden, is wel zoo goed als onmogelijk. Engelsche ministers hebben zich ondubbelzinnig uitgelaten in dezen geest en gezegd dat er een ‘regeling’ tusschen de drie landen getroffen moet worden, en Engelsche bankiers moeten zeer duidelijk te kennen gegeven hebben, dat zij hun medewerking alleen dan willen verleenen, als Duitschland op de been geholpen wordt. Trouwens, kan het anders? De nieuwe daling van de Duitsche munteenheid is zulk een ontzagwekkend nadeel geweest voor alle belanghebbenden en het is zoo duidelijk, dat de werkeloosheid en de malaise geen einde kunnen nemen als hier geen verbetering komt, dat de leiders van het economische en politieke leven in Groot-Brittanje niet anders kunnen willen dan een matiging in de schadeloosstellingseischen die verdere calamiteiten voorkomt. Hoe dit dan in overeenstemming te brengen is met de noodzakelijkheid voor Briand om aan de Fransche schatkist de Duitsche millioenen niet te doen ontgaan, zonder welke hij al te trefbaar wordt voor Poincaré's oppositie, ziedaar weer een van die problemen, voor welker oplossing een Lloyd George noodig is. Met hem heeft dan Briand eenige dagen lang in Londen geconfereerd en bij Briand's vertrek is wereldkundig gemaakt dat beiden het volslagen eens waren geworden. Moge het zoo
zijn. Van meer belang is, dat Rathenau tegelijkertijd in Londen is geweest, Rathenau de man die uit het kabinet Wirth gegaan
| |
| |
is omdat hij geen kans zag, Duitschland zijn verplichtingen te laten nakomen, maar die er terstond weer in wil als hij die kans wel ziet; die reeds een overeenkomst met de Fransche regeering tot stand wist te brengen nopens het herstel van 't verwoeste gebied en die vóór déze Londensche reis reeds in Londen was om met de geldmannen daar te onderhandelen. Rathenau is niet bij de besprekingen van de eerste-ministers geweest, maar hij heeft wel met Loucheur gepraat, den Franschen minister van herstel die ook in Londen was, en met de Britsche ministers heeft hij natuurlijk eveneens gesproken. Anders gezegd, er is nu gepraat over die regeling welke de Engelsche bankiers en staatslieden tot stand willen brengen en als men voorloopig eens geworden mocht zijn over den grondslag van zulk een regeling dan ware daarmee veel gewonnen. Natuurlijk moet er nu een echte conferentie volgen, en deze zal waarschijnlijk in de Kerstvacantie in Cannes worden gehouden. Een gunstig teeken is 't op zichzelf reeds, dat men weer een conferentie aandurft. Er was blijkbaar zooveel moedeloosheid in de harten der diplomaten geslopen na zulk een aantal mislukkingen, dat men het langs dien weg maar niet meer beproefde. Nu wordt er weer een poging gewaagd. Zal de jaarswisseling werkelijk een nieuwen koers brengen?
Groningen, Kerstmis 1921.
|
|