Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Over de kleine losse gedichten en de pantomime ‘Le bois sacré’ van Edmond Rostand
| |
[pagina 347]
| |
len was, terwijl Cyrano de Bergerac de ontwikkeling had gebracht van alle beminnelijke kunstgebreken uit vroeger werk. Het tijdperk der gracie was voorbij. Voortaan misten wij de luchtigheid, de duidelijkheid, de scherpe belijning. Het kunstig gesneden ivoren netwerk leek saamgesmolten tot een schreeuwend-geschilderd, ongelijk gegoten balconhek...... Doch, waar de dichter, ook tijdens de ‘dalende lijn’, - die dus, welke afgloeide van den Cyrano-top - geen breede vlucht wilde geven (als een voorbedachte bezieling) aan zijn poëzie van soberder opzet, teekent het ‘kleine’ werk zich zeer verdienstelijk af. In de eerste plaats een kort woord over Rostand's antwoord aan de leerlingen van het Stanislas-College, na hun huldiging, op 3 Maart 1898, van den vroegeren scholier hunner onderwijsinrichting, ter gelegenheid van diens wereldsucces bij de opvoering van Cyrano de Bergerac (28 December 1897). De directeur van het Stanislas-college, zoo lezen wij in Francisque Sarcey's verslagGa naar voetnoot1), had den Porte-Sainte-Martinschouwburg voor de genoodigden zijner school gehuurd en Coquelin verzocht, zijn talent eens te meer de vertolking van de hoofdrol toe te vertrouwen. De opvoering had plaats in middagvertooning. Na de triomf der spelers aanschouwde men de huldiging van den dichter. Een der collégiens las op het tooneel het Hommage à M. Edmond Rostand voor, gedicht door Emile Trolliet, leeraar aan het Collège. Dit gedicht verkondigt, in nog al banaal-gezwollen bewoordingen, den lof van den ex-schoolknaap, waaraan de Fransche letteren toen zooveel roem verschuldigd waren. De plaats welke Rostand in die letterkunde inneemt, was den tijdgenooten niet al te duidelijk: de heer Trolliet vraagt zich, in zijn verzentoespraak af, of de schrijver van Cyrano een glansrijk besluit mocht heeten voor de XIXe, of een veelbelovende aanvang voor de komende eeuw: | |
[pagina 348]
| |
.... Astre de son couchant ou fleur de son cercueil
Et peut-être encor mieux: une aurore qui lève,
Un âge qui commence...... Et l'on reste incertain
Si la fraîche lueur où scintille ton rêve
Est l'étoile du soir ou celle du matin.
Hoe het ook zij, zoo vervolgt de lofzanger, eeuwig behoudt Rostand aanspraak op onze erkentelijkheid, doordat zijn zonnige zuidelijkheid het grauwe rag der Scandinavische en andere Noordelijke invloeden (bedoeld worden de Duitsche en Maeterlinck's tooneelwerken) doorboorde en wegvaagde: Oui, l'arachné du Nord, au ciel de notre Gaule
Filait de la tristesse et tissait de la nuit;
Mais, superbe, tu viens, trouant d'un coup d'épaule
Le réseau de torpeur et le plafond d'ennui.
Tout le pôle chez nous débarquait sans vergogne;
Mais l'enfant du soleil, mousquetaire ou llon,
Conduisant au combat les enfants de Gascogne,
Fit reculer enfin l'obscur Septentrion.
Na afloop antwoordde de gelukkige feesteling. Sarcey vertelt, dat Rostand ‘optrad’ als een volmaakt tooneelspeler. Hij waagt zelfs de als compliment bedoelde uitdrukking ‘en merveilleux cabotin’...... Maar ook: ‘tous ces artifices de cabotin ne sentaient pas le cabotin; c'est que par là-dessus il y avait la bonne grâce aisée d'un homme du monde. C'était le comble de la perfection.’ Een ontroering bevangt den dichter, als hij aan het zorgelooze en huiselijke leven terugdenkt dat hij leidde in zijn schooljongenstijd. Hij beschrijft zijn welbemind collège, zooals het eertijds was, en nog is: Tout est resté pareil, me dit-on; les concierges,
Seulement un peu moins de cierges,
Un peu plus d'électricité.
Dan, sprekende over Cyrano en de panache, smeekt hij het jonge geslacht, zich de Fransche fierheid, de | |
[pagina 349]
| |
flinkheid, ja, desnoods den krijgslust en de blufferige onversaagdheid, waarvan de panache een...... ‘panaché’ is, eigen te maken, tot grootere glorie van de herleefde Fransche ziel: Et c'est pourquoi je vous demande du panache!
Cambrez-vous, poitrinez, marchez, marquez le pas;
Tout ce que vous pensez, soyez fiers qu'on le sache,
Et retroussez votre moustache
Même si vous n'en avez pas!
Kortom, het geheel maakte zulk een indruk van geestigheid, van levensvreugd en suggestieve beminnelijkheid, dat de goede Sarcey met recht vol bewondering mocht uitroepen: ‘Sarpejeu! celui-là est notre maître à tous!’
Het zij ons thans vergund, na bloote vermelding van de titels der minder belangrijke gedichten als: à Catulle Mendès (1895), Poème à S.M. l'Impératrice de RussieGa naar voetnoot1), Pour la GrèceGa naar voetnoot2), à Paul KrügerGa naar voetnoot3), en RomeGa naar voetnoot4), wat uitvoeriger uit te wijden over Un Soir à HernaniGa naar voetnoot5), dat in zijn dertigtal pagina's de quintessens omvat van Rostand's geheele genie. Dit gedicht geeft ons inderdaad de voornaamste en kostbaarste aanwijzingen voor het | |
[pagina 350]
| |
schatten van 's dichters kunstwaarde. Nergens zoozeer als hier toont hij zich den vereerenden volgeling van Hugo. Evenals deze, vloeit Rostand over van romantische, warmkleurige schilderachtigheid. Evenals deze, vervalt hij veelal in emphase, en mist hij vaak de gevoelsdiepte en die statige breedte die het klassieke alexandrijn kenmerkt. Toch kenschetsen Rostand's grootere luchtigheid, zijn sprongen en zijn kortademige huppelingen het hier bedoelde gedicht wel in die mate, dat het niet evengoed door Hugo hadde kunnen geteekend zijn...... Het lijkt ‘du Hugo revu par Banville’Ga naar voetnoot1). Toen, in 1902, deze eeuw, weer ‘twee jaar oud was’, en de geheele letterkunde Hugo's honderdsten geboortedag herdacht, is de jonge bewonderaar de Pyreneën overgetrokken, en heeft hij een pelgrimstocht aanvaard naar Hernani, de stad die Hugo eenmaal zou vereeuwigen door haar naam te geven aan zijn beroemdsten tooneelheld; de stad, welke Hugo als kind bezocht, zonder te vermoeden welk een rol zij zou spelen in zijn gedachten en zijn scheppingen. - Een Baskische boer licht den jongen pelgrim in, dat gindsch dorp Hernani heet...... De geestdriftige dichter raakt in vuur over de prachtige, intense, diep-poëtische wijze, waarop de boer dien heiligen naam uitspreekt. Voor zijn dankbaar oor althans lijkt die wijze van uitspraak zoo ongewoon-heerlijk:
Et j'eus froid dans le dos et les larmes aux yeux
Lorsque, rendu plus grand par l'accent de ce vieux
Et par la majesté du val crépusculaire,
Avec je ne sais quoi de farouche sur l'RGa naar voetnoot2)
| |
[pagina 351]
| |
Qui vibra comme vibre un fer de makhilaGa naar voetnoot1)
Avec sur l'I beaucoup de langueur, et sur l'A
Cette sonorité gutturale et chantante
Qui prolonge, élargit, et solennise, et, lente,
Balance une voyelle ainsi qu'un encensoir,
Le nom de Hernani roula dans l'or du soir!
Dan, zooals het Rostand's gewoonte is, gaat hij eensklaps van den verhalenden of beschrijvenden trant over tot een apostrophe, oorspronkelijk bedoeld als middel om den onweerstaanbaren geestdrift vrij spel te laten door de uiting in levendige, dramatische vorm, doch, tot procédé verzwakt, door dezen dichter zeer vaak aangewend voor de noodzaak van het rijm. Zooals wij hiervan staaltjes vinden in zijn Princesse Lointaine, I, 1, pag. 1; of in Cyrano, I, 4, enz. enz., zoo ook hier richt hij zich rechtstreeks tot één zijner beschreven modellen, dien Baskischen herder, en zegt werkelijk heel poëtische dingen over dezen eenvoudigen man, die zich zeker geen rekenschap gaf van den indruk, door hem op 's dichters ontvankelijk gemoed gemaakt. Hoor, welke een weergalm deze in zijn verzen legt: Et tu peux...... suivre......
Ton cri jusQU'AUX derniers ricochets musiCAUX
De ses éCHOS et des éCHOS de ses éCHOS!
Mais tu ne peux pas suivre un NOM qui se proLONge,
DANS tous les CONtreforts des MONtagnes du SONge......
en onder het verbaasde oog van dien nuchteren, zoo onbewust inspireerenden boer, vervolgt de pelgrim zijn vromen tocht. Hij zingt, in korte melodieuse verzen zijn lyrischen lofzang aan den grooten Hugo: ...... J'irai parmi le mystère
De la route et du buisson
Célébrer le centenaire
A ma modeste façon......
| |
[pagina 352]
| |
En dan weer breekt hij zijn hooge vlucht af door een humoristische opmerking. Dat is nog een gewoonte van dezen speelschen dichter. Hij schijnt er vaak behagen in te scheppen, als het ware zijn eigen élan te bespotten, en zich, parodieerend, over zijn edele gedachten te verontschuldigen. In Le Souper Blanc reeds liet hij zijn tolk, Pierrot I, den ernst van zijn geestdriftigen en geraffineerden lofzang aan de sierlijk en weelderig gedekte tafel, telkens onderbreken door schalksche, triviale opmerkingen, als excuseerde hij zich, zóó lang achter elkaar ernstig gebleven te zijn!Ga naar voetnoot1) Ook hier weer: Aucune voix indiscrète
Ne viendra me faire un cours
(L'oeuvre, l'homme, et le poète);
- Le Vent fera les discours.
En welk een stemming ligt in dit slot: Et tu t'endors, fière et triste,
Entre Irun et Tolosa,
Au frou-frou d'un guitariste,
Au parfum d'un mimosa!
In gedachten volgt de dichter de reis die Hugo, als kind, naar Hernani maakte, en de vier maal herhaalde woorden: Je rêve les détails du voyage,
die het beeld van een verhaler met gesloten oogen opwekken, geven den suggereerenden indruk weer van een langzame mijmering. En opnieuw ontmoeten wij hier prachtige verzen, nabootsende harmonieën: Et le front bourdonnant encor d'un bruit de bronze,
of kunstig plastische uitbeeldingen: Clic! Clac! Déjà les fers de la première mule
Ont frappé d'un sonore et quadruple oméga
La route......
| |
[pagina 353]
| |
en tot het einde toe blijft de ode spannend en klankrijk, geestdriftig en vernuftig, - want altijd, altijd blijft dit laatste woord van toepassing, zoodra Rostand een vers heeft neergezet. Onbekende rijmen, nieuwkunstige zinswendingen, veelzijdige toespelingen: - Le siècle, cette année, a de nouveau deux ans......
- Et qui pratiquera si bien l'Art d'être Aïeul......Ga naar voetnoot1)
- Un jeune postillon, sur son seuil, étalait
Le rouge fatidique et vif de son giletGa naar voetnoot2).
- al die bekoorlijke eigenschappen en vergeeflijke zwakheden maken van Un Soir à Hernani een rostandesk gedicht. Ten slotte merken wij nog op, hoe knap alweer het gebed aan Hugo (pag. 30) in elkander zit, onderbroken door de aanduiding van toepasselijke omstandigheden, volgens het procédé dat onze vingervlugge dichter in Les Musardises reeds had toegepast voor zijn Prière d'un Matin Bleu. | |
IIBehalve een scenario uit Madame Brada's Madame d'Epone vervaardigd, bezitten wij van Rostand een pantomime, in verzen en oorspronkelijk ditmaal, en Le Bois Sacré getiteld. Het is moeilijk zich dit werkje heden ten dage aan te schaffen. Nadat, twee jaar na de voltooiing, de Illustration van Kerstmis 1908 het haren lezers had geboden, nam de firma Pierre Laffitte het op in haar luxe-uitgaaf | |
[pagina 354]
| |
van de zgn. ‘volledige’ werken van onzen dichterGa naar voetnoot1), en sindsdien zoekt men het elders tevergeefs. Eerst voerde de Visions d'art het op; de première bij dit gezelschap had plaats op 22 April 1910. Later speelde de troep van het Sarah-Bernhardt-theater dit gebarenspel. Reynaldo Hahn schreef er scenemuziek bij. Den korten inhoud laten wij hier volgen. In een ‘heilig woud’, - het laatste der heilige wouden, woonplaats der onsterfelijken van den Olympus - zijn, in 1910, verscheiden Goden bijeen: Juno, Venus, Mars en Apollo, Jupiter, Minerva, Diana, Vulcanus en Mercurius; en de kleineren: Pan, Hebe en Cupido. - Neptunus, Vesta en Ceres echter zijn absent. Zij komen hier, twaalf in aantal, van het mos van het dauwende woud genieten, en, terwijl Mercurius de wacht houdt, een rei dansen. Plotseling roept Mercurius hen allen bijeen, wijst naar iets, dat over den weg, in de diepte, rolt, - en een Homerisch gelach barst los. Alle Goden lachen, ieder op zijn eigen manier, - en de ‘rolverdeeling’ van ieders lach is een nieuwe variant op het thema van de expressie van het Lachen, dat wij reeds in Le Souper Blanc (Sc. II) en in Les Musardises (pp. 158-159) bewonderden. En lachend verbergen zij zich allen...... Daar komt...... een automobiel!: Et soudain, par les bleus silences amicaux
Comme si, pour troubler ce Puvis de Chavannes,
Tous les fleuves du bruit avaient brisé leurs vannes,
Ce qui fonce, à travers le mystère écharpé,
C'est une 35, 45 H.P.,
Le double Phaéton à portes latérales;
C'est, faisant sangloter les âmes vespérales,
Et trembler tous les fils dans les doigts de Clotho,
Avec tout ce qu'il faut pour l'écraser: l'Auto!
Quatre cylindres; chassis long; première marque;
L'air d'un rhinocéros qui serait une barque
Et qui, plus précédé de ses yeux qu'un homard,
Allongerait un groin subitement camard!
| |
[pagina 355]
| |
Eensklaps: het gekke ding staat stil, te midden van de Grieksche wegen, nog bestoven met het antieke stof der helden. Wat is er dan aan de hand? Est-ce au carburateur? au différentiel?
Qu'importe! Dans ce bois tout transpercé de ciel
Où l'aegipan, naguère, aimait son aegipane,
On n'en peut plus douter maintenant: c'est la panne.
Hij: een elegant jongmensch in homespun costuum; Zij: een engel van gratie: C'est, - Nymphe de Saint-Cloud, peut-être, ou de Saint-Leu,
J'en demande pardon à l'Hellade, - un Helleu!
Zij gaan drinken aan de bron, onder het verbaasde, onzichtbare Godenoog, rusten, rooken Engelsche cigaretten, - en de Onsterfelijken bewonderen al dit vreemdmenschelijke: schoenen, boorden, en niet minder het onbegrijpelijk mecanisme dat de toeristen herwaarts bracht. Op Jupiters beval strooit Morpheus den automobilisten papaverzaad in de oogen, en zij vallen in slaap. Intusschen heeft Vulcanus, met zijn smidsinstinct, de geheimen van de machine weten te ontsluieren. - Geestdriftig toont hij er Jupiter het gebruik van; reeds kent hij, bij naam, de geringste onderdeelen; zijn goddelijke tunica wordt een smidsboezeroen...... Hij rekent Jupiter voor, dat, om een minnares te ontvoeren, dit monster de waarde heeft van veertig Centauren! (mythologische transpositie van 40 H.P.) Nieuwsgieriger en nieuwsgieriger worden de hemelsche gasten: Mercurius, wiens hand ...... est un trousseau vivant de fausses clés,
opent de reiskoffer: ...... est-il rien, pour Hermès, d'hermétique?
Venus haalt er een nieuwmodischen hoed uit te voorschijn en zet dien pronkerig op; Phoebus Apollo vindt | |
[pagina 356]
| |
er den laatsten bundel van een jong dichter; Mercurius ontdekt een doosje Khédive-cigaretten met gouden mondstuk; Cupido, ‘eurêka’ uitroepend, gaat met een gevonden diabolo goochelen; dan poetst Venus zich de nagels op met een schildpadden schuiertje en Vulcanus oliet terdege intusschen de raderen der auto. Hebe plaagt Mercurius door hem met een vaporisateur vol Eau-de-Cologne te bespuiten; een poederdoosje valt in Venus' handen, die er terstond het gebruik van begrijpt; - terwijl Diana met een handschoenenopenaar de neusgaten verwijdt van den buldog die in de auto sliep. Mars speelt met den toeter. Mercurius opent de flesch champagne ‘extra-dry, Mumm’; - en het wordt een algemeene, losbandige drinkpartij! Beschonken Goden!! zij zullen dit nieuwe paard eens bestijgen! Wie komt er mee in deze ‘quarante-pégases’? Allen, behalve Phoebus, die de klassieke paarden, met hun strenge schoonheid, niet ontrouw durft te worden! Eolus komt, op Jupiters verzoek, met zijn adem de banden oppompen. Psyche leent haar eeuwige lamp voor de lantarens. Hercules, voor zijn dertiende werk gereed, duwt het monster met een teenstootje wat achteruit...... En in den nacht verdwijnt de Auto, bestuurd door Vulcanus en beladen met Goden op een uitstapje!...... Een uurtje later - juist als de Schoone Slapers in het Bosch ontwaken, is alles weer netjes op zijn plaats terug; maar bij het instappen schijnt het den geliefden toe, een vreemden, doordringenden en sensueelen geur te bespeuren - den geur dien Venus in den mantel der Liefste achterliet. En als zij op weg gaan zonder te vermoeden, wat er gedurende hun slaap geschiedde, verwonderd over een vaag gevoel van liefde om hen heen, - steekt voorzichtig Amor, die zich heeft laten schaken, zijn ondeugend kopje boven de kussens uit. Hun auto nam, uit het Bosch der Goden, den liefdegod voor hun verder leven mee; en zoo ook krijgt de grap, die Rostand neerschreef, de waarde van een tooneelmatig-dramatisch gedicht, daar het besluit aantoont, dat door het werk | |
[pagina 357]
| |
een draad loopt, en dit stukje dus meer is dan een gewoon, revue-achtig ‘pièce à tiroirs’. En dat alles vertelt Rostand in losse, luchtige rhythmen, met een onweerstaanbare, komische vroolijkheiddoor-contrastenmengeling, die deze pantomime maakt tot het beste, dat wij van zijn frisch, vrijwel onbeduidend amusementswerk kunnen genieten. |
|