Onze Eeuw. Jaargang 21(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 234] [p. 234] Verzen Van Johan Schwencke. De donkere wacht. Gelijk een maannacht wijkt mijn mat verleden, Dat 'k flauw-gebogen, eenzaam-droef doorliep; Van tijd tot tijd lichtt' er iets schoons, dat riep: Een meteoor of zware stilte-beden. En thans, in d' open dag van 't brandend heden, Nu 'k mij ten troost in 't onbewust verdiep, Zie 'k sombren nachtgezel, die medeliep Uit 't duister jeugdoord, heimlijk-licht van schreden. Nu volgt mij steeds die stille, donkre wacht, Gelijk een trouw en diep-aandachtig wezen...... En zit 'k ontroerd een treffend boek te lezen Of roep 'k den dood, uit wanhoop, in den nacht, Dan kijkt hij fier en wijst naar verre pracht, Die 's uit de pijn van lijdens dracht gerezen. [pagina 235] [p. 235] Goedheid. Daar rees een vrouwelijk beeld in droeven droom, Het hief beduidensvol de reine handen En vrijheid sprak van aller zinnen banden Uit gansch haar wezen, toegewijd en vroom. Zij stond aan 's levens alverlaten zoom, Waar stilte's schreden gaan langs breede stranden En d' aard verdwijnt in blauwe hemelwanden En zangerig ruischt der tijden vlotte stroom...... En toen 'k ontwaakte ging 'k naar uw portret: Eenzelfde zachtheid straalde uit uwe oogen, Als waar' de ziel aan 't aardsche dal onttogen. O goddelijk schoone, eeuwige levenswet: De vrouw heeft méér als straf en macht gered, Geen wijsheid kan op hare goedheid bogen! [pagina 236] [p. 236] Het kerkhof. De stilte lag in avonds breeden schoot, Toen kerkhof-weg in regenweer wij liepen; De wind in 't oosten schrille deunen floot En takken hingen klagend-naar te piepen...... Wij gluurden over grijzen muur, doch riepen Die kruisen niet met holle stem van dood? De takken hingen klagend-naar te piepen, En 'k zag, hoe menschelijk leven 't graf verdroot. De stilte sprak ons aan; wij moesten vluchten, Als schimmen uit een kerkhof-kuil gelicht; En lang nadat wij rillend 't vreemde duchtten, Scheen streng een donker doel op ons gericht! Gedurig volgde ritselen ons en zuchten, Dat zweeg bij 't naderen van het steedsche licht...... Vorige Volgende