Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |||||||
De tegenwoordige stand van het vraagstuk ‘psychical research’
| |||||||
[pagina 150]
| |||||||
dier feiten hoe langer hoe sterker tot de overtuiging kwamen, - en terecht -, dat hun leer door de officieele wetenschap geloochend werd zonder de gegevens te kennen waarop die leer gebaseerd was. Ten slotte komt dan de vereenzelviging van de leer met het daaraan ten grondslag liggende materiaal; de weg tot mysticisme, tot occulte dweperijen, tot het aanvaarden van een geloof op deze waarnemingen wordt aldus bevorderd, ondanks henzelve, door de wetenschappelijke menschen. Eerlijk onderzoek door experimenten, door waarnemingen, is geboden, geen vooroordeelen mogen voorzitten; alleen klaar en duidelijk onderzoek van de eenvoudigste verschijnselen uitgaande en opklimmende tot de meer gecompliceerde, is geoorloofd. Om de naakte feiten is het ons voorloopig te doen. Tot welke categorie deze waarnemingen behooren, het leeren rangschikken van het verkregen materiaal, het opsporen der wetmatigheid, kan eerst voeren tot een overzicht, dat, wanneer de reeds bestaande verklarings-mogelijkheden niet meer voldoende zijn tot een hypothese mag leiden, die in verband met onze biologische inzichten, met onze verworven natuurwetenschappelijke beschouwingen tot expansie kunnen voeren buiten de grenzen van het rijk der tot nu toe gedachte mogelijkheden, zonder de sprong te doen, wanneer het vermeden kan worden, in de duistere regionen der mystiek en van de geestenwereld. De natuurverschijnselen, die slechts onder bijzondere omstandigheden, bij bepaalde personen onder een zeer aparte constellatie van tijd, plaats, proefpersonen en waarnemers optreden kunnen, hebben evenzeer recht op onze belangstelling, als de dagelijksche verschijnselen van het normale psychische leven, die in hun diepste wezen evenmin verklaard zijn! Het zijn in de eerste plaats de verschijnselen, die wij samenvatten onder het begrip telepathie, in de tweede plaats de verschijnselen, die samenhangen met het begrip mediumnisme, die onze aandacht vragen. Wij vatten dit geheele gebied samen onder den naam, die ook hier | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
te lande burgerrecht verkregen heeft, van Psychical Research. Zooals bekend mag worden verondersteld is het de Engelsche Society for Psychical Research, die in 1882 werd opgericht, welke voor het eerst wetenschappelijk, dit randgebied der psychologie is gaan bestudeeren. Tot het werk der Society heeft in de eerste plaats de telepathie behoord. Het woord telepathie is afkomstig van F.W.H. Myers, een der stichters der Engelsche Society (telepathie van tèle (Gr.) = ver en pathos = lijden, ondergaan, gevoelen, dus uit de verte voelen). De definitie van Myers kan ook door ons worden geaccepteerd. Zij luidt: telepathie is de overbrenging van indrukken van welken aard ook van den eenen mensch op den anderen onafhankelijk van de erkende zintuigelijke kanalen. De oude stelling ‘nihil est intellectu quod non prius fuerit in censu’ wordt hierdoor aangevochten. Het deugdelijk aantoonen van telepathie beteekent een geweldige omwenteling der physiologie en der psychologie. Immers, het druischt lijnrecht in tegen de gangbare opvattingen, niet van het leeken-publiek, dat im Grossen und Ganzen aan telepathie gelooft, maar van de wetenschappelijke wereld, de wereld waarin philosofen, physiologen, psychiaters en psychologen zich bewegen. Het is dan ook geen wonder, dat niettegenstaande het groote bewijsmateriaal, de telepathie nog niet algemeen erkend wordt. Verschijnselen, die niet op elke gegeven plaats of tijd gedemonstreerd kunnen worden, hebben steeds kans door personen, die deze verschijnselen niet hebben waargenomen, geloochend te worden. Dit is nu eenmaal anders met de verschijnselen op physisch gebied. De drie groote groepen feiten, op grond waarvan, naar mijne meening, de telepathie moet worden aangenomen, behooren:
Tot het eigenlijke domein van de telepathie rekenen wij niet ‘de Rubini-verschijnselen’; sensitieve menschen, | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
waartoe zeer velen behooren, die er hun brood niet mee verdienen, maar het zoeken van voorwerpen bij wijze van gezelschapsspel beoefenen, nemen onbewust en onwillekeurig kleine bewegingen waar. Hier toe behooren zoowel veranderingen in de ademhaling als van de spieren, die bij het spreken dienst moeten doen, en ook de bewegingen der andere willekeurige spieren. Rubini en consorten, zijn zoogenaamde spierlezers, geen echte gedachtenlezers en hun prestaties worden wel degelijk geleid door zintuigelijke waarnemingen, al is het grootendeels onbewust. Wetenschappelijke proeven op telepathisch gebied zijn, alhoewel vrij talrijk, niet altijd zoo goed verricht als de proeven te Groningen gedaan door Prof. Heymans, Dr. Brugmans en Dr. Weinberg. Het vorige jaar is op den grondslag der Engelsche Society een Nederlandsch Studie-gezelschap voor Psychical Research opgericht, waarvan Prof. Heymans voorzitter en Dr. Brugmans secretaris is. Deze heeren hebben met Prof. Wiersma een commissie voor experimenteele telepathie gevormd en de proeven, die zij met een Groningschen student gedaan hebben behooren tot de beste, die op dit gebied bekend zijn. Het experimenteel onderzoek betreffende telepathie door hen verricht in het Psychologisch Instituut der Universiteit zijn van dien aard, dat hun conclusie is, dat het bestaan van gedachten-overdracht onder omstandigheden, die het gewone verkeer door tusschenkomst der zintuigen volledig uitsluiten door hunne proeven buiten alle redelijke twijfel werd gesteld. Bij de afstandsproeven, waarbij de uitsluiting van alle zintuigelijke contact, op de allerstrengste wijze was doorgevoerd, werd in 32 van de 80, dus in 40% van alle gevallen het juiste veld aangegeven. De kans, dat dit door toeval zou geschieden, is voor elk geval afzonderlijk = 1/48; de berekening leert, dat zij voor 32 uit tachtig gevallen niet meer bedraagt dan één 79 quintillioenste. Stellen we hiertegenover, dat in de nabijheidsproeven, waarbij wel tast- en gezichtsindrukken volledig, maar | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
gehoorsindrukken (b.v. betreffende de bewegingen en de ademhalingen van den proefleider) uit den aard der zaak slechts onvolledig konden worden uitgesloten, dan blijkt hier in 23 van de 77, dus in 30% van de gezamenlijke getallen, het juiste veld te zijn aangewezen, waaraan een toevalskans beantwoordt van één 60 trillioenste. Met de verslapping der waarborgen tegen zintuigelijk verkeer gaat dus geen verbetering, maar veeleer een verslechtering van het (trouwens nog altijd schitterende) resultaat gepaard; wat opnieuw schijnt aan te toonen, dat dit zintuigelijk verkeer bij de onderhevige proeven geen rol heeft gespeeld. Interessant is ook een poging om het automatisme van de proefpersoon te bevorderen door het meer consciente deel zijner psychische persoonlijkheid te elimineeren. Daartoe werd hem een 30 c.M3. alcohol voor het begin der proeven toegediend. Op de alcoholdagen slaagden 76% der proeven (22 van de 29). Dit resultaat is waarlijk verbazend groot en is een aansporing om den invloed van de bevordering van een makkelijk verloop der automatische functies bij deze soort onderzoekingen te bevorderen. De cijfers mogen nog wat te klein zijn voor definitieve besluiten, maar de aanwijzing voor het bestaan van andere dan zintuigelijke invloeden is een buitengemeen sterke geworden door de Groningsche proeven. Er waren in de literatuur reeds vele gevallen van experimenten op dit gebied bekend. De eenvoudigste proef op het gebied van gedachten-overdracht is de volgende: Er zijn twee personen, van wie de een als afzender en de ander als ontvanger fungeert. De afzender neemt b.v. kaarten voor zich, bekijkt die en tracht het beeld over te brengen op den deelgenoot in de proefneming. Deze is geblinddoekt en noemt de kaarten op, die de ander ziet en hem geestelijk tracht te doen zien. Het is duidelijk, dat bij een spel van 52 kaarten, volgens de kansrekening men één kans op de 52 heeft om goed te raden. Bij 1000 keeren heeft men dan ongeveer 20 goede kansen. | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
Het spreekt vanzelf, dat het er bij alle proefnemingen om te doen is elk zintuigelijk contact te weren. Waar aan deze eerste voorwaarde niet is voldaan, heeft de proefreeks geen waarde. Wordt de kansrekening verre overtroffen, dan kan dus van toeval geen sprake zijn, maar dan moet men ook uiterst kritisch zijn ten opzichte van de mogelijkheid of toch door oor of oog indrukken verkregen konden worden. Is aan deze voorwaarden stipt voldaan en is het aantal treffers veel grooter dan volgens de kansrekening verwacht mocht worden, dan is men genoopt de hypothese der mentale suggestie, der gedachtenoverdracht, of der telepathie, een groote kans te geven. Bij éénkamer-proeven, dus waar afzender en ontvanger - om deze termen gemakshalve te gebruiken - in één vertrek zijn, is het buitensluiten van zintuigelijke indrukken al heel bezwaarlijk. Prof. Lehmann heeft door de bekende proef met de holle spiegels aangetoond hoe moeilijk het is het onwillekeurig fluisteren te onderdrukken en hoe ons dit gemakkelijk parten kan spelen. Een bekende reeks proeven op dit gebied was door de Sidgwicks gedaan, maar deze en andere soortgelijke experimenten mogen niet meer als bewijsmateriaal gebruikt worden. Deze proefnemingen op het gebied der gedachten-overdracht zijn in de Engelsche S.P.R. door vele andere gevolgd. Er is op het gebied der experimenteele telepathie al veel gewerkt. Proeven-reeksen zijn gedaan door Richet, Ochorowicz, Thaw, Guthrie, Lodge, Myers, Dessoir, Schmoll, von Schrenck-Notzing, Azam, Gurney, Gibotteau Newnham, Janet, Dufay, Roux. Campbell, Hennique, Kirk, Floris Jansen, Naum Kotik, e.a. In de latere jaren van de S.P.R. zijn het vooral de proeven van de dames Miles en Ramsden, die overtuigend hebben gewerkt voor het bestaan der telepathie. Er zijn van deze proefreeksen verschillende, die aan hooge eischen beantwoorden en zoo welgeslaagd waren, dat ik voor 12 jaar reeds kon schrijven, dat voor iemand die er niet al te veel wetenschappelijke scrupules op na houdt, door deze reeksen experimenten de mogelijkheid | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
der telepathie reeds was aangetoond. Vooral de proeven op honderden mijlen afstand van elkander, door de dames Miles en Ramsden, waren al zeer overtuigend. Deze proeven stonden onder directe controle van Prof. Barrett. Het zou mij te ver voeren deze experimenten uitvoerig weer te geven. Zij zijn in de Proceedings (d.i. het tijdschrift der S.P.R.) te vinden, in de Annales des Sciences Psychiques en in mijn kleine werkje over de mogelijkheid der telepathie zijn zij ook uitvoerig weergegeven. Namen en beelden werden vaak treffend overgebracht. Ik wil van de proefreeksen van de dames Miles en Ramsden slechts één voorbeeld uitvoeriger weergeven: Miss Miles noteerde evenals Miss Ramsden op een postkaart de indrukken van den dag. Miss R. fungeerde als ontvangster, Miss M. als afzendster. Miss M. woonde in Londen, Miss R. in Buckinghamshire, op 20 mijlen afstand van Londen gelegen. Latere proefnemingen werden op nog veel grooter afstand gedaan, zij woonde toen in de buurt van Glasgow. Miss M. noteerde in een register de gedachten of beelden, die zij wenschte over te brengen. Alle documenten zijn nauwkeurig onderzocht. Het bedoelde voorbeeld is het volgende. Miss M. heeft in haar register het volgende genoteerd: ‘Omdat ik bemerkt heb, dat het veel gemakkelijker was een idee mee te deelen aan de ontvanger wanneer het iets betrof, dat ik reeds eenigen tijd achtereen had gezien of waaraan ik reeds eenigen tijd achtereen had gedacht gedurende den loop van den dag, heb ik besloten, dat ik voortaan overeenkomstig dezen regel de over te dragen gedachte zal uitkiezen; ik zal aan eenig voorwerp denken met het oog op Miss Ramsden, zonder me daarmee op een byzondere wijze bezig te houden. “27 October bezoek ik een bijeenkomst van de S.P.R. Ik zit naast Miss Lily Anthrobus en den Heer Douglas Murray. De laatste had een grappige lorgnet op, die mijn aandacht trok. Ik besloot die te kiezen als voorwerp der proef.” Tot zoover Miss Miles. | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
De Heer Murray voegt hier een aanteekening bij om de bijzonderheid van de lorgnet te beschrijven en schrijft: Ik draag mijn lorgnet met glazen, die in het midden verdeeld zijn: met de bovenste helft kijk ik op afstand, de onderhelft dient om te lezen. Miss Ramsden noteert Vrijdag 27 October 1905, dus dezelfde dag, 's avonds 7 uur: “Lorgnet”. Dat was de eerste gedachte die ik kreeg. Na een vrij langen tijd dacht tijd dacht ik aan zintuiglijke gewaarwording, maar dat dient slechts om nader te bevestigen wat voorafgaat. Mijn hoofd was geheel neutraal en wel zoo, dat ik in slaap viel en ik had een malle droom (maar die niets met U van doen heeft). Ik werd plotseling wakker om 7 uur 25. Ik heb de lorgnet niet voor mij gezien; het kwam als een plotseling denkbeeld in mij op.’ Ik heb deze proef expres was uitvoerig weergegeven. Hier schijnt geen vergissing in het spel te zijn, hier kan aan geen toeval gedacht worden, vooral in verband met de talrijke andere evenzeer gelukte proeven bij deze dames. Hier blijft alleen over, dat alles gelogen zou zijn, maar de geposte kaarten zijn er om het tegendeel te bewijzen. Wij kunnen hier dus voorloopig niet anders dan aannemen, dat wij met goed gelukte gedachten-overdracht op een belangrijken afstand te maken hebben. Het tweede punt b waardoor de telepathie als ervaringsfeit moet worden aangenomen, is het bewijs-materiaal, dat ligt in het optreden van zoogenaamde spontane hallucinaties of verschijningen. Wie kent geen gevallen uit eigen omgeving of eigen ervaring, dat iemand op een grooten afstand een indruk krijgt of een schijnbare waarneming doet van een stervende? Mij persoonlijk zijn er verschillende bekend van absoluut betrouwbare personen. Een moeder ziet haar zoon, die in Indië is, midden in den nacht aan het voeteneinde van haar bed. Hij ziet doodsbleek, wuift met de hand, en het beeld verdwijnt. De moeder deelt dadelijk haar andere kinderen mede, dat zij haar zoon in stervensgevaar gelooft of dat hij reeds dood is. Een maand later bevestigt de mail tot | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
in bijzonderheden, dat de moeder juist gezien had. Toeval? Maar Gurney doet een onderzoek bij bijna 6000 personen. De toevalskans wordt verre overtroffen. (zie het Hoofdstuk ‘Théorie de la coincidence fortuite’ p. 208 en vlg. in ‘Les Hallucinations télépathiques’). Het zou me te ver voeren de berekening van de toevalskans uitvoerig weer te geven. Bij een onderzoek van de S.P.R. dat een enquête inhield bij 17000 personen, werd een uitkomst verkregen, die 440 keeren de kansrekening heeft overtroffen. Ook Flammarion heeft een dergelijk onderzoek ingesteld. Hij geeft 180 verschijningen van stervenden weer. Is het mogelijk, wanneer men deze aandachtig heeft nagegaan ze slechts als fantasiën te beschouwen of als hallucinaties van ziekelijke geesten of als puur toeval? Flammarion zegt: ‘Pour nous ces phénomènes psychiques sont certains et incontestables.’ Een overgroot aantal gevallen staat vast waarin een mensch in stervensnood een ander mensch (waarschijnlijk onbewust en onwillekeurig) bericht kan doen toekomen. Wij hebben hiervoor, wanneer wij naar een verklaring zoeken wederom de telepathische hypothese noodig. Het derde door mij genoemde punt c., dat steun gaf aan het voorkomen van telepathie was: waarnemingen en mededeelingen van mediums of liever van automatisten. Dit laatste punt zal pas duidelijk worden wanneer ik de verschijnselen van het mediumnisme behandel en waarbij ik tot de conclusie zal komen, dat voor degenen die de spiritistische hypothese als de verst afliggende niet aanvaarden, wel de telepathische de noodzakelijke hulphypothese wordt. Men zou hier kunnen zeggen: ‘Si la télépathie n'existait pas, il faudrait l'inventer.’
Wanneer men mij weleens vraagt, gelooft gij al of niet aan de merkwaardige gebeurtenissen, die zich op spiritistische séances afspelen m.a.w. zijn de feiten al of niet echt, dan is mijn antwoord altijd geweest, dat in het algemeen de feiten niet te loochenen zijn, maar dat het | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
meeningsverschil slechts gaat over de verklaring dier feiten. Wanneer de feiten, de mediumnistische verschijnselen, te verklaren zijn door psychologische factoren, bijv. door een splitsing der psychische persoonlijkheid, door somnabulisme, door de werking van het onderbewustzijn, door cryptomnesie, d.w.z. schijnbaar vergeten, maar in waarheid verdrongen herinneringen, door telepatische of andere ons nog niet bekende natuurlijke, onbekende krachten der menschelijke ziel, dan loochenen wij de feiten niet, maar wij schrijven ze niet toe aan ‘geesten’ wanneer in den geest van den levenden mensch zelf de bron is te zoeken. Jules Bois heeft terecht gezegd: ‘Le miracle est en nous.’ Wij willen thans de moeilijke vraag onder de oogen zien of en welk materiaal door de Psychical Research is bijeengebracht, dat een voortleven na den stoffelijken dood zou bewijzen, m.a.w. wij zullen trachten den grondslag van het moderne geloof aan geesten, het spiritisme nader te toetsen. De waarnemingen, die wij nu moeten bespreken worden verkregen door middel van mediums. Wij willen dus alvorens verder te gaan iets zeggen over mediums en over de wijze waarop deze mededeelingen doen. Mediums zijn automatisten d.w.z. zij hebben meer dan normale menschen het vermogen om automatisch bewegingen te verrichten. Wij doen op onzen tijd allen allerlei dingen automatisch. Als gij op straat in druk gesprek loopt en iemand groet U, dan grijpt gij automatisch naar uw hoed en het kan zijn dat gij even later niet meer weet dat gij en wien gij gegroet hebt. Wanneer gij kaart speelt, bijv. het onvolprezen bridge, dan weet gij, dat het in den loop van den avond herhaalde malen gebeurt, dat degene die eerst de 52 kaarten heeft geschud en ze vervolgens heeft rondgedeeld onmiddellijk daarop vraagt: ‘wie heeft gegeven?’ het antwoord is typisch: ‘altijd de vrager.’ Terwijl hij een druk gesprek voert over de fout van zijn partner, verricht hij de vrij gecompliceerde handeling van schudden en kaarten rondgeven, | |||||||
[pagina 159]
| |||||||
om een oogenblik later hardnekkig te ontkennen, dat hij de gever was. Hij weet het werkelijk niet, hij heeft automatisch gehandeld. Er is een lichte splitsing zijner psychische persoonlijkheid. Vanaf deze oppervlakkige splitsing der persoonlijkheid waarbij het eene deel niets weet van hetgeen het andere doet, tot een zoo sterke splitsing, dat een ware verdubbeling der persoonlijkheid voorkomt is een groote stap. Maar de zenuwartsen kennen de verdubbeling der persoonlijkheid en hebben vele merkwaardige gevallen beschreven. Vooral één ziekte, de hysterie, kenmerkt zich door het gemakkelijk optreden van automatische processen zoowel van geestelijken aard als van automatisch handelen. Dit wil volstrekt niet zeggen, dat omgekeerd alle automatisten aan hysterie lijden. Er is een groep menschen, die zonder andere ziekelijke verschijnselen gemakkelijk tot een splitsing der persoonlijkheid komen en dan automatische handelingen kunnen uitvoeren. Wij kunnen deze verschijnselen spontaan zien optreden bij het slaapwandelen en bij het kunstmatige somnabulisme in hypnose. (De beroeps-somnambulen zijn in den regel juist zeer uitgeslapen menschen wier geldslaap onbetrouwbaar is.) Ieder, die iets wil begrijpen van tafeldans, van automatisch schrift, van het spreken in trance, e.d. moet behoorlijk begrip hebben van het wezen der automatismen. Automatismen zijn al die bewegingen, die in geen verbinding staan met de op het oogenblik bewuste voorstellingen van het betreffende individu en die niet door een prikkel van buiten veroorzaakt worden. Automatische bewegingen zijn dus slechts een bijzondere vorm waarin onbewuste voorstellingen zich kunnen uiten. Niet iedereen kan automatische schrifturen d.w.z. die beteekenis hebben, leveren, terwijl een regelmatige oefening van hen, die neiging tot splitsing der persoonlijkheid hebben, toch tot opmerkelijke resultaten kan voeren. Ik zou niemand gaarne willen bewegen een schrijfmedium te worden. De gevaren van de splitsing der persoonlijkheid heb ik reeds eenige keeren uiteengezet. (Gids 1908; Serie Levens- | |||||||
[pagina 160]
| |||||||
vragen). Mevrouw Sidgwick hoezeer zij volgens haar zelf door het automatisch schrift bewijzen geleverd heeft van supranormale invloeden wijst eveneens op de gevaren. Vele schrijfmediums krijgen nimmer iets belangrijks. Ik heb persoonlijk mediums gekend, die altijd de meest onzinnige producten schreven. Hun subliminale fantasie stond op een zeer laag plan. Het onbewuste deel onzer persoonlijkheid mag niet telkens ingrijpen in het bewuste psychische leven, dat is wel degelijk schadelijk, het is vermoeiend op den duur en richt de aandacht te veel op een jacht naar mededeelingen, die een bijzondere beteekenis moeten hebben. Wij kunnen op het automatische schrift niet te diep ingaan. Het zij genoeg te weten, dat men schrift kan produceeren buiten het bewustzijn om. Dit schrift wordt dan automatisch door een als het ware afgesplitst deel der persoonlijkheid voortgebracht en wij hebben daarvoor niet noodig aan te nemen, dat buiten de stof levende intelligenties daarvoor aansprakelijk zijn. Wij moeten er steeds op bedacht zijn zoo mogelijk het occulte te desocculteeren. Het groote bezwaar is dus, dat in de producties van mediums - en ik heb het hier niet over het bedrog, waarvan de geschiedenis van het mediumnisme zoo rijk is - bijna altijd de persoonlijkheid zelf - al is het onbewust - de stof levert van den inhoud der automatisch verkregen schriften. Waar het bewuste ik slechts een klein deel vormt van den inhoud onzer psyche en in de diepere lagen der ziel heele romans kunnen ontstaan waarvan de normale wakende persoon zelf niets weet, is het duidelijk dat mediums in den eigenaardigen toestand van trance - een soort bijgebrachte of spontane halfslaap - allerlei mededeelingen kunnen doen, waarvan zij te goeder trouw zeggen niets te weten, maar waarvan in hun ongeweten geestesleven de bron te zoeken is. Dat staat vast. (Zie o.a. Flournoy's boek: ‘Des Indes à la planete Mars,’ waarin deze spiritogene processen uitvoerig geschilderd zijn). Dat reeds schrijvers als De Balsac, Dostojewski en Shake- | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
speare, deze geweldige intuitieve psychologen, de dagdroomers begrepen hebben is uit hun werk duidelijk. Mediums zijn geneigd waarnemingen, die zij gedaan hebben spoedig te vergeten. Het is alsof zij grootere gaten vertoonen tusschen het bewuste en het onbewuste, dan de normale mensch. Er zakt meer door, er stijgt meer op. Ik bedoel, dat zij bewuste waarnemingen spoediger onbewust doen worden en sterkere opstijgingen uit het onbewuste naar het bewuste vertoonen. Mediums beschikken over een grooten voorraad schijnbaar latent geworden herinneringen, die zij niet willekeurig, dat is bewust, maar juist onwillekeurig, automatisch, dat is onbewust, reproduceeren. Zij meenen dan later te goeder trouw, dat de mededeeling die zij gedaan hebben niet van henzelf afkomstig kan zijn, omdat zij het niet alleen niet weten, maar het nooit geweten zouden hebben. Daarvan wil ik een enkel voorbeeld geven. Het bekende Engelsche medium Ds. Stainton Moses hield eens een seance in zijn gewone kring met Dr. Speer en diens echtgenoote toen de tafel aankondigde, dat drie kinderen op zeer jongen leeftijd van een totaal onbekende familie in Indië korten tijd na elkaar overleden waren. Het dictee van de tafel luidde als volgt: Bertie Henry d'Oly Jones is gestorven te Umballa in Indië 31 December op den leeftijd van één jaar en zeven maanden. Edward George Jones is gestorven 3 Januari van hetzelfde jaar op den leeftijd van twee jaar en negen maanden. Vervolgens is een ander broertje Cholmely ons 5 Januari gevolgd. De kinderen Nigel Jones.’ Verlangend om deze boodschap te verifieeren deed Ds. Stainton Moses een onderzoek en vond in de Pall Mall Budget een hiermede overeenstemmende aanwijzing, hoewel zonder nauwkeurige opgaven omtrent leeftijden en waarin de initialen slechts de namen aangaven. Eenige weken later komt hij door een gelukkig toeval met een dame in aanraking die een verwante van den Heer Jones bleek te zijn en die hem bevestigde, dat de arme vader in Indië werkelijk drie kinderen in korten tijd verloren had. Het | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
is te begrijpen, dat Stainton Moses dit geval heeft gepubliceerd als een mooi voorbeeld van de echtheid der spiritische opvattingen. Jaren nadien heeft Myers, die na den dood van Stainton Moses diens nagelaten werk heeft bestudeerd, in Indië een uitvoerig onderzoek doen instellen. De officieele inlichtingen bleken volkomen te kloppen met de opgaven, die Moses op zijn seance ontvangen had. Alleen waren in de officieele opgaven foutjes in de spelling, die bij Moses niet waren voorgekomen. Myers zag dan ook in deze verificatie een duidelijk bewijs (‘pretty clear’) dat de namen in quaestie niet langs normalen weg verkregen konden zijn. Het moeten dus wel de geesten dier jonge kinderen zijn, of wel een andere geest uit het rijk van gene zijde, die de boodschap heeft gebracht. Maar! Nu komt de maar! Nog geen drie jaar waren verloopen toen Podmore, een uitmuntende Psychic Researcher, deze conclusie kwam vernietigen. Immers alle détails van namen, leeftijden, stervens-data, waren te vinden in de Times 6 dagen vóórdat de seance had plaats gevonden. Wanneer we nu weten, dat Stainton Moses geestelijke bij de Anglicaansche kerk was en dat de Times zijn lijfblad was, dan is er alle reden aan te nemen, dat hij de familie-berichten gelezen heeft - dat ligt zoo op den weg van een geestelijke en dat de cryptomnesie hem parten heeft gespeeld. M.a.w. hij heeft het bericht gezien, dadelijk vergeten, en later te goeder trouw beweerd, dat hij er nooit iets van geweten had. Ik heb een dergelijk voorbeeld onlangs medegemaakt, waarbij de dochter van een collega van gene zijde teruggekomen zou zijn. Het identiteitsbewijs is hier nimmer geleverd. De vader gelooft ook niet, dat het de geest van zijn gestorven dochter was, die in deze Amsterdamsche kring teruggekomen was. Ook hier zal een overlijdensbericht in het dagblad gelezen en vergeten door het medium de aanleiding zijn geweest tot het doen eener mededeeling, die de ouders aanvankelijk zeer ontroerd en in de war gebracht heeft. | |||||||
[pagina 163]
| |||||||
Wanneer ik mij nog een leelijk beeld mag veroorloven, dan zou ik zeggen dat er bij mediums heel wat naar de sousterrains van het zielehuis verdwijnt, dat bij den den gewonen mensch in de kast voor het dagelijksch gebruik wordt opgeborgen. Er worden als het ware dagelijks door de oogen filmopnamen en door de ooren gramofoonplaten gemaakt om direct naar omlaag te zakken, vanwaar zij t.g.t. weer naar omhoog gebracht worden om dan niet als eigen fabrikaat erkend te worden. Wij zeggen altijd, er valt mij iets in, maar wij moesten feitelijk zeggen, er stijgt iets in mij op n.l. uit het onbewuste naar het bewuste. Laten wij echter niet minachtend spreken van de sousterrains, immers juist in de diepere lagen der ziel ontstaat de ware poëzie, de geniale gedachte, de goddelijke inspiratie. De kans om te bewijzen dat een mededeeling op een bepaalde persoonlijkheid wijst, die voortleeft in onstoffelijken vorm, wordt geringer naarmate de kennis van de eigenschappen van het onbewuste zieleleven toeneemt. Dat wordt in de wetenschappelijke kringen der Psychical Researchers ook ingezien. De kennis van het ongeweten geestesleven heeft in de latere jaren door psychologen als Freud, Jung, e.a. een nieuwe beteekenis gekregen. Het resultaat voor de bewijzen van een voortleven na den stoffelijken dood, was in de eerste 25 jaren van het bestaan der S.P.R. vrijwel negatief. De mededeelingen, die verkregen werden waren duidelijk te danken aan het eigen onderbewustzijn van het medium, of konden langs telepathischen weg worden verklaard. Het schijnt echter alsof in de latere jaren meer moeite gedaan wordt door de Engelsche Psychical Researchers om het voortleven na den dood te bewijzen. Een typisch voorbeeld is daarvoor het geval Raymond. Sir Oliver Lodge heeft in 1916 een boek gepubliceerd, dat veel opgang heeft gemaakt. Raymond, or life and death. Raymond is de jongste zoon van Sir Oliver Lodge en is ingenieur geweest. De jonge man ging in September 1914 in dienst. Hij werd in 1915 bij Yperen door een granaatscherf getroffen, waarop hij na enkele uren over- | |||||||
[pagina 164]
| |||||||
leed. In een 40-tal brieven van en over Raymond kunnen wij diens frissche, gelukkige, prachtige karakter leeren kennen. Sir Oliver Lodge meent de bewijzen ontvangen te hebben, dat Raymond na zijn stoffelijken dood in onstoffelijken vorm is blijven voortleven en dat het hem gelukt is met zijn ouders in betrekking te kunnen treden. Reeds 11 dagen na den dood van Raymond ‘zocht deze communicatie met zijn vader.’ Men weet, dat deze mededeelingen of deze beweerde berichten van gene zijde tot stand komen door middel van een medium, dat zich geinspireerd voelt of bezeten door den geest van een overledene of door een met hem verbonden persoonlijkheid, die in den naam van den overledene spreekt en die onthult wat hem wordt medegedeeld. Deze berichten komen tot stand door de stem van het medium of door automatisch schrift of door kloppingen, bijv. met de tafelpoot. De voornaamste mededeeling waarop het hier aankomt en waaruit de identiteit van Raymond zou blijken is de volgende: Eerst moet echter worden vermeld, dat tegen het einde van de maand Augustus 1915, dat is slechts enkele dagen voor zijn dood, Raymond, die zich te Yperen bevond, gefotografeerd werd met de officieren van zijn bataljon door een rondreizend fotograaf en den 27en d.a.v., tijdens een seance met het medium Peters, komt de mededeeling, dat er een foto is en zelfs meer dan een, die kort ‘voor zijn vertrek naar gene zijde’ gemaakt zou zijn. Enkele details werden in de mededeeling gepreciseerd en wel werd medegedeeld, dat op 2 foto's Raymond alleen stond en 1 waarop hij te vinden is te midden van een groep anderen en een der officieren leunt op hem. ‘Hij is erop gesteld dat ik U dit zeg. Op een der proeven ziet gij zijn stok.’ Toen de mededeeling tot stand was gekomen, wist niemand in de omgeving van Lodge iets van het bestaan der fotografie. Men hechtte hier dan ook geen byzondere beteekenis aan. In de volgende seances, ook vóórdat de foto's gearriveerd waren, vóórdat iemand ze gezien had, werden de details nog nauwkeuriger ge- | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
geven. Naar de ‘intelligentie’Ga naar voetnoot1) mededeelde betrof de foto een groep van ongeveer 12 officieren in de open lucht genomen voor een soort van schuur. Sommigen zitten, anderen staan meer naar achteren. Raymond zit, iemand leunt op hem. Verschillende foto's werden genomen. Enkele dagen later komen de foto's ten huize van Sir Oliver Lodge aan. Het zijn drie proeven, die onderling wat verschillen van een groep van 21 officieren in 3 rijen. De achtersten recht op, de anderen gezeten. De groep is genomen voor een schuur. Raymond zit op de eerste rij. Aan zijn voeten is de stok waarvan de eerste keer door het medium is gesproken en ook komt uit, dat hij de eenige is waarop een ander leunt. In de Proceedings en ook in het boek Raymond zijn de foto's opgenomen en het is vooral op grond hiervan, dat men het voortleven van Raymond bewezen acht. Wanneer men toch naar aanleiding van deze mededeelingen de tusschenkomst van geesten niet accepteert, dan moet men veronderstellen, dat het onderbewustzijn van het medium of van een der aanwezigen bij de seance telepathisch kennis heeft gekregen van Raymond vóór zijn dood, of van een der officieren, die van het bestaan der foto's wel afwisten. Deze verklaring is ook al geen eenvoudige en niet zeer bevredigend. Een andere opmerking, die men kan maken is deze, dat het medium waar het op aan komt, Peters, een beroeps-medium is; hoe kunnen wij onzen twijfel ontgaan, hoe kunnen wij uitsluiten, dat hij niet onbewust, maar wel degelijk bewust, inlichtingen heeft gekregen omtrent deze foto's van den fotograaf zelf of van een der officieren of van den oppasser van Raymond? Bewijsmateriaal te putten uit de verrichtingen van een beroeps-medium voor zulk een belangrijke vraag als het voortleven na den dood, schijnt niet geoorloofd, is althans geen zeer sterk bewijsmateriaal. | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
In het algemeen zou ik altijd willen ontraden een beroepsmedium te raadplegen om met een dierbare overledene in betrekking te komen. Het blijft altijd buitengewoon moeilijk uit te maken, dat niemand van de aanwezigen bij de zitting, van het bestaan der foto's bewust of onbewust heeft afgeweten. Voor mij is dan ook het geval Raymond slechts een stap op den weg, die de spiritisten onder de leden der Engelsche S.P.R. bewandelen om ons te leiden naar hun doel. In de latere jaren is voortdurend gepoogd materiaal bijeen te brengen, dat in de richting moet wijzen van een voortleven na den dood. Dit materiaal is voor velen reeds voldoende, voor de meesten nog lang niet. In de Proceedings zijn tal van gevallen neergelegd, zooals de zooeven beschrevene, al zijn zij niet allen even goed gedocumenteerd. Onze voorloopige conclusie op soortgelijke gevallen moet zijn, dat de spiritistische hypothese hierdoor nog niet sterker is komen te staan. Het bewijsmateriaal is niet hecht genoeg om een groote mate van waarschijnlijkheid aan de theorie te geven. Wel kan niet ontkend worden, dat steeds meer gestreefd wordt naar het verkrijgen van beter bewijzen. Waar wij echter uit de natuurkunde weten, dat de best gefundeerd schijnende theoriëen na verloop van jaren, ja soms na eeuwen toch onhoudbaar kunnen blijken, daar zullen wij voor een hypothese als de spiritistische, voorloopig oneindig veel meer en oneindig veel beter materiaal moeten vragen.
Een belangrijk tijdperk in de geschiedenis der S.P.R. wordt ingeluid door de onderzoekingen met Mevrouw Piper. Gij weet, dat het aantal goede, bekende, vertrouwbare mediums niet groot is. Mevr. Piper is wel onder de allerbeste te rekenen; ze is door zeer bekwame psychologen zooals Prof. James en Dr. Hodgson jaren lang onderzocht. Reeds in den winter van 1889-1890 geeft ze een reeks zittingen voor de S.P.R., die o.a. door Sir Oliver Lodge, Myers en Dr. Leaf worden bijgewoond. De resul- | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
taten der seances zijn in de Proceedings te vinden. Hieruit krijgt men de overtuiging, dat een telepathische verbinding tusschen levenden moet bestaan, anders ware men werkelijk genoodzaakt tot de geesten-hypothese zijn toevlucht te nemen. Ik had het oog op deze en soortgelijke waarnemingen, toen ik mijn punt c opstelde, (p. 8) waarin gezegd werd, dat waarnemingen bij mediums ook bewijsmateriaal opleveren voor het bestaan der telepathie. Hier geldt het woord: si la télépathie n'existait pas, il faudrait l'inventer. Waarom we de geesten-hypothese dan niet aanvaarden voor de praestaties van Mevr. Piper? Omdat we alles met de werkingen van het onderbewuste zieleleven kunnen verklaren in verband met de telepathie. We prefereeren nu eenmaal de dichtstbijzijnde mogelijkheid boven een verderafgelegene. Ook Dr. Hodgson moest erkennen, dat Phinuit, de beschermgeest van Mevr. Piper, niet het bewijs had geleverd werkelijk een overlevende te zijn. Intusschen zouden de verschijnselen van Mevr. Piper hoe langer hoe beter worden. In een nieuwe reeks zittingen kondigde zich een nieuwe geest aan. G.P. (George Pelham), die in 1892 gestorven was. Hij bediende zich van Mevr. Piper als instrument, als medium. Mevr. Piper's producten werden van dien aard, dat Dr. Hodgson overtuigd werd hier met dengene te doen te hebben waarvoor hij zich uitgaf en niet meer met een splitsingsproduct van Mevr. Piper's psyche. Dit was in 1898. Zijn conclusies konden echter volstrekt niet door een ieder onderschreven worden. De quaestie was hiermede niet van de baan. Behalve het bezwaar, dat het materiaal nog al onstandvastig is, blijft een ander bezwaar, dat we toch moeilijk de objectieve bewijzen voor een voortleven grondvesten op de waarnemingen bij één mensch. Toen kwam Mevr. Thompson op den voorgrond. Myers ontdekte in haar een eersterangsmedium, geen beroepsmedium, zooals toch altijd een bezwaar van Mevr. Piper was, maar een automatist van hoogstaande eigenschappen Een derde goed medium bleek Mevr. Forbes (pseudoniem) | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
te zijn, en wier automatische geschriften van haar gestorven zoon afkomstig heeten. De praestaties van deze drie mediums voeren verschillende leden van de S.P.R. omstreeks 1900 tot de opvatting, dat telepathie intra vivos niet alleen kan worden aansprakelijk gesteld voor deze phaenomenen. Ze nemen wel degelijk interventies van onstoffelijke intelligenties aan. Intusschen blijft dit aantal nog steeds gering in vergelijking tot de overgroote meerderheid, die deze hypothese blijft verwerpen, omdat de bewijzen onvoldoende zijn. In de geschriften van diverse automatisten worden overeenstemmende mededeelingen aangetroffen, geheel onafhankelijk van elkaar, op verschillende plaatsen, maar in den zelfden tijd ontstaan. Deze worden de cross-correspondences genoemd. Gij kent wel, dat aardige kinderspeelgoed - en volwassenen patienten heb ik er ook wel eens mede zoet gehouden, waarbij zeer gecompliceerde figuren in elkaar gelegd moeten worden. De cross-correspondences doen sterk aan deze legkaarten denken. Het zijn bij elkaar passende mededeelingen, die elk afzonderlijk niets, te samen een gedicht of een ander samenhangend geheel vormen. Laten we een zeer eenvoudig voorbeeld geven. Medium of automatist A. schrijft twee zinnetjes in den loop van een automatisch geschrift, de een is: ‘there was a little girl’ de tweede is ‘right in the middle of her forehead.’ Automatist B. schrijft ‘and she had a little curl’: Worden de geschriften van A. en B. vergeleken en de bedoelde zinnen worden opgemerkt en in elkaar gepast, dan krijgen we: There was a little girl
And she had a little curl
Right in the middle of her forehead.
Nu is het kleine gedichtje compleet, nu begrijpen we waarom de Franschen deze mededeelingen messages complémentaires hebben genoemd; dat de mededeelingen wanneer ze op één dag in verschillende geschriften in verschillende landen elkaar hebben gekruist, kunnen we | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
ook de Engelsche term verstaan en is het mij geoorloofd kortheidshalve van kruisberichten te spreken. Vanaf 1901 komt een wassende stroom van kruisberichten. Twee, drie mediums schrijven mededeelingen, elk op zich zelf niet duidelijk, te samen één geheel vormend. Een van de eerst gevondene kwam in 1901 tot stand. Den 11en Januari van dat jaar kregen Mevr. Thompson in Engeland en Mej. Rawson in Zuid Frankrijk in hun geschriften mededeelingen voor Mevr. Sidgwick, die afkomstig heeten te zijn van haar eenige maanden te voren gestorven echtgenoot Prof. Sidgwick. Deze boodschappen droegen elk op zich zelf geen bewijzend karakter, maar ze sloegen beide op een lang niet alledaags onderwerp. Het tot stand komen dezer mededeelingen op denzelfden dag met elkaar aanvullende mededeelingen over een zelfde onderwerp werd niet dadelijk ontdekt, maar werd eerst drie jaar later toevalligerwijze gevonden, toen de automatische geschriften der beide mediums nauwkeurig onderzocht en vergeleken werden.
Geven wij 2 zeer verkorte voorbeelden van cross-correspondence, waarin Mevrouw Verrall een belangrijke rol speelt. Deze twee voorbeelden zijn te vinden in de Proceedings van 1908. Op 11 April 1906 kwamen in een automatisch geschrift van Mevrouw Holland de woorden voor: ‘Eheu fugaces,’ het begin van een Ode van Horatius. Welnu een half uur te voren schreef Mevrouw Verrall een serie Grieksche citaten, die eveneens alle betrekking hebben op de vlucht-idee en die gevolgd worden door de woorden: ‘that has been repeated, there is an effort to have the same words this time.’ Een ander eveneens zeer verkort voorbeeld betreft het kruisbericht ‘Light in the West.’ Den 8en April 1907 spreekt Mevrouw Piper te Londen in trance-toestand deze woorden: ‘Light in the West.’ Deze woorden of liever de idee die hier achter staat en welke door Piddington bestudeerd werd in een buitengemeen interessante studie, hangen wederom samen | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
met andere reeksen onderwerpen, kortweg genoemd ‘Spirit and Angel’, ‘Euripides’, ‘Over Mountains, Seas, and Lakes and Rivers’, die zeer uitvoerig behandeld worden en alle van uit één of althans enkele centrale gezichtspunten bekeken kunnen worden. Elk dezer onderwerpen is aanvankelijk niet in samenhang met de anderen te brengen, maar spoedig komen in de automatische schrifturen van de dames Holland en Verrall de aanvullende complementaire mededeelingen, die den zin ‘light in the West’, duidelijk maken. Piddington beschouwt het fraaie mozaïekwerk der ideeën, die tusschen de drie mediums en hunne geschriften gelegd worden niet als een soort telepathisch kruisvuur van één enkele dirigeerende intelligentie, welke onbewust aan het borduurwerk der subliminale spinsels verder werkt. Hij meent dat het wel de geest van Myers zelf moet zijn, en als het die niet is, dan moet hij buitengewoon sterk en artistiek gevolgd zijn, want al diens geestelijke hoedanigheden vindt hij er in terug. In de Light and West geschiedenis is de moeder-gedachte waarmee alle andere onderdeelen in verband staan, de vereeniging van het Oosten met het Westen. Wij zien de woorden door Mevrouw Piper geuit in haar trance-toestand te Londen, met de geschriften van Mevrouw Holland in Calcutta en Mevrouw Verrall in Cambridge, op denzelfden dag tot stand komen. Op 8 April 1907 om 1 uur na den middag (Calcutta tijd, d.i. 7 uur Greenwich) schrijft Mevrouw Holland o.m.: ‘do you remember the exquisite sky, when the afterglore made the East as beautiful and as richly coloured as the West’ en in een deel van Mevrouw Verrall's geschrift te Cambridge den 8en April 's middags tusschen 12 en 3 uur verschijnen de woorden: ‘The words were from Maud but you did not understand. Rosy is the East a.s.o. you will find that you have written a message for Mr. Piddington which you did not understand, but he did, tell him that.’ Het zeer uitvoerige schriftuur eindigde 's middags om 3 uur. | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
Mevrouw Verrall zag geen beteekenis in de woorden ‘Rosy is the East’ en Piddington evenmin. Tot dat hij 5 à 6 maanden later het automatische geschrift van de dames Verrall en Holland vergeleek, datum voor datum; hij vond toen, dat wederom de tegenstelling tusschen Oost en West tot uiting kwam, eenerzijds door het mooi maken van het Oosten door den weerschijn van de ondergaande zon in het westen, anderzijds door de uitwerking van het thema West en Oost in verband met Tennysons ‘In Memoriam’ en met de Ilias en met Dante's ‘Paradijs’ Het zou mij hier veel te ver voeren het eigenaardige geestelijk literaire weefsel met zijn vele verwijzingen naar klassieke gedichten nader uiteen te rafelen zooals Piddington dit heeft gedaan. Zijn groote studie omtrent dit onderwerp beslaat alleen 400 bladzijden. Het is een zonderling gecompliceerd spel van subtiele onderlinge overeenstemmingen, verwijzingen naar en aanvullingen van Grieksche, Latijnsche en Engelsche citaten. Wij bewonderen het geduld en de klassieke vorming van Piddington, die het hem mogelijk maakten een dergelijke analyse door te voeren. En thans het resultaat. Zijn wij door hem overtuigd, dat de geest van Myers of anderen hier hun verfijnd literair spel speelden en zich vanuit de onstoffelijke wereld van de automatisten bedienden om hunne bedoelingen kenbaar te maken? Waarom doen zij dit dan zoo gecompliceerd en zoo tastend, dat de weg in het doolhof hunner aanwijzingen haast niet te vinden is? Lijkt het niet waarschijnlijker, dat de onderbewuste werking van een der schrijf-mediums - en het is met name Mevrouw Verrall die verdacht wordt - verantwoordelijk te stellen is voor deze eigenaardige, maar toch interessante producten? Men weet welk een groote graad van schijnbare personificatie deze subliminale producten kunnen bereiken. Men vergete het toch niet, dat elk der drie mediums waarvan hier sprake is, Myers min of meer intiem heeft gekend. Zij zijn geheel van zijn werk en zijn geest doordrongen. Hier wordt een sfeer geschapen waarin een | |||||||
[pagina 172]
| |||||||
contact ontstaat, zóó sterk, dat de bedoelingen van alle drie onbewust te samen werken in één richting n.l. de poging om het voortleven van Myers te demonstreeren en Mevrouw Verrall is het, die hierbij de hoogst staande, de meest klassiek gevormde, de leidende intelligentie is. De afstand is voor dit contact geen beletsel. Wij weten dat dit bij telepathische werking geen bezwaar is. Wij zagen het immers bij de spontane hallucinaties, die op zeer grooten afstand, van het eene werelddeel naar een ander, plaats vinden. Niemand beter dan Mevrouw Verrall kent Myers' werk, zijn leer en zijn bedoelingen. Het subconsciente verlangen om als medium voor den hoogstaanden Myers te dienen, de geheele geestelijke atmosfeer waarin zij leven, schept de geschiktheid bij deze automatisten tot het vormen van spiritogene processen, d.z. onbewuste scheppingen, die wanneer zij vrij komen in trance of automatisch schrift iemand personifieeren, in casu een niet meer levende persoonlijkheid voorstellen. Mevrouw Verrall was evenals Myers, klassiek uitmuntend onderlegd. Zij geeft college in de klassieke letteren aan de Universiteit van Cambridge, is auteur van Latijnsche en Grieksche geschriften, is een groot bewonderaarster van Myers en doorkneed in de geheimen der S.P.R. Zij is geestelijk van denzelfde familie als Myers zoowel wat klassieke vorming als wat literaire aanleg en voor alles wat de metapsychologie betreft. Wanneer Myers in Januari 1901 sterft en zij zijn nagelaten werk ‘Human Personality’ leest blijft Mijers' geest in haar voortleven en onder den drempel van het bewustzijn begint de subliminale fantasie te werken. Reeds in eenige maanden is het eerste product gereed waardoor Myers gepersonifieerd zal worden. Deze theorie vindt steun in het feit, dat Dr. Verrall, de echtgenoot van het medium, experimenten met haar had uitgevoerd door haar telepathisch een Grieksch citaat bij te brengen, dat op zijn eigen kinder-herinneringen betrekking had, maar haar onbekend was. In de daarop volgende maanden verschijnen in de automatische geschriften fragmenten, | |||||||
[pagina 173]
| |||||||
die betrekking hebben op bedoelde telepathische suggestie. Men kan aantoonen door vergelijking van deze fragmenten met de cross-correspondences der verschillende mediums in de gevallen waarin de oorsprong aan Myers wordt toegeschreven, dat er hoegenaamd geen onderscheid bestaat in vorm, stijl en algemeene opvatting tusschen de telepathische suggestieve Grieksche gedeelten, afkomstig van een nog levende, met die van de tweede groep waarbij de tusschenkomst van een gedesincarneerde werd aangenomen. Het mag dus waarschijnlijk geacht worden op de genoemde gronden, dat de cross-correspondence niet afkomstig zijn van den overleden Myers, maar dat de geest van Myers (in den gewonen zin des woords) voortleeft in den kring van bevriende mediums en met name in Mevrouw Verrall en dat haar onderbewuste schepping als ‘geest’ naar buiten wordt geprojecteerd. Het is waar, dat ook dit hypothese is, maar die eerder voor de hand ligt dan de spiritische hypothese. Zoo stond de zaak dus omstreeks 1908. Nadat Alice Johnson en Piddington hun studies omtrent de kruisberichten hadden gepubliceerd komen verder tal van mededeelingen voor, dit onderwerp betreffende. Het aantal mediums neemt toe; behalve Mevrouw Verrall, die kort na den dood van Myers begon en tot haar dood in 1917 automatisch geschriften produceert, komen in de eerste plaats Mejuffrouw Verrall (de latere Mevrouw Salter), een dame genoemd Miss Mac, Mevrouw Willet, Mevrouw King en Mevrouw Wilson. Er ontstaat een ware epidemie van automatische mediums die allen bijdragen tot de kruis-berichten. De moeilijkheid in deze geheele geschiedenis blijft de kwestie der identificatie. Het bewijs der identiteit is nimmer gemakkelijk te leveren en zeker waar het hier onzichtbare intelligenties betreft. Ook aan dit bezwaar trachten de genoemde mediums tegemoet te komen door de identiteit van den overledene en zijn uitingen nader te omgrenzen door de geheele opvatting van moeilijke opgaven, die niemand anders en niemand beter dan de overledene kent, ook na zijn dood voor | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
te zetten, m.a.w. de continuiteit van diens werk zou een bewijs van diens identiteit zijn en het is vooral het Dyonisiusgeval, waardoor een poging in deze richting gedaan wordt. Omtrent dit geval, ‘het Oor van Dionysius’ wil ik iets uitvoeriger zijn. In Augustus 1910 heeft een dame van zeer goede sociale positie, wel bekend bij al de wetenschappelijke leden der S.P.R. Mevrouw Willett, voor het eerst in een automatisch geschrift, de woorden gebruikt ‘het oor van Dionysius.’ Het gebeurde tijdens een zitting met Mevrouw Verrall en de woorden ‘het oor van Dionysius’ had voor geen van beide eenige beteekenis. Zoo ging het mij ook toen ik ze las en de meesten mijner lezers zal het wellicht net zoo gaan. Het is daarom noodig, uit te leggen, dat het oor van Dyonisius een soort van hol of grot is, uitgehouwen in de rots van Syracuse en die uitmondt in een van de steengroeven, die dienden om de Atheensche gevangenen te herbergen, krijgsgevangenen, die in de handen waren gevallen van de overwinnende Syracusers, na het mislukte bekende beleg, dat door Thucydides zoo aanschouwelijk is beschreven. Eenige jaren later werden deze steengroeven opnieuw gebruikt voor de gevangenen van Dionysius de Oudere, Tyran van Syracuse. Bedoelde grot heeft een bijzondere accoustiek; beweerd wordt, dat de Tyran de grot heeft geconstrueerd of althans gebruikt om, zelf ongezien, te kunnen hooren wat de gevangenen onderling bespraken. Ten deele om deze reden, ten deele om een beweerde gelijkenis met het inwendige van een ezelsoor, werd de grot genoemd ‘het oor van Dionysius’. De naam stamt eerst uit de 16e eeuw. De grot wordt nog steeds bezocht door bezoekers van Syracuse. Eerst drie jaar later wordt in een der automatische geschriften van Mevrouw Willett opnieuw gewag gemaakt van het ‘Oor van Dionysius’. In dit geschrift worden nadere literaire, historische en geografische aanwijzingen gegeven, waarvan men zou kunnen denken, dat ze wellicht | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
van Mevrouw Willett conscient of subconscient afkomstig zijn. Een stukje wil ik er uit vertellen om te laten zien hoe zoo'n automatisch geschrift in mekaar zit: ‘Weet ge, dat ge niet wist en dat ik klaagde over het geluk, de klassieke onkunde. Het betrof een plaats waar slaven werden opgeborgen - en gehoor behoort er toe en accoustiek. Denk aan de fluistergalerij. Zwoegen een slaaf, de Tyran en het werd genoemd ochio.’ enz. Herald Balfour, die ons het eerst en uitvoerig dit geval ‘het oor van het Dionysius’ mededeelt, commenteert de geschriften en legt het verband met het oude verhaal van de grot met de toespelingen in de geschriften; het is hem alles duidelijk. Het is alsof de overleden Dr. Verrall in dit geschrift tot zijn vrouw spreekt door middel van Mevrouw Willett. Een enkel woord over de wijze waarop Mevrouw Willett haar automatische geschriften produceert. Sommige worden geschreven wanneer ze alleen is, wakker en ten volle bewust van haar omgeving. Andere worden geproduceerd wanneer er iemand bij zit en deze zijn van tweeërlei aard, òf de automatist is in een normale of bijna normale toestand wat haar bewustzijn betreft òf in trance. Een enkele maal is het moeilijk te zeggen welke van de beide toestanden bestaat. Van de in trance geschreven producten weet ze niets af, zelfs niet dadelijk na het ontwaken. Het eerste geschrift, dat betrekking had op het oor van Dyonisius is een trance geschrift. Op één na, zijn alle verdere, ook trance-geschriften. Soms begint ze plotseling, degeen die de zitting medemaakt te dicteeren. Tot in 1916 hebben de onderzoekers haar niets laten zien van haar eigen producten. In de volgende geschriften worden zeer onduidelijke toespelingen gemaakt, niet alleen op de grot, het oor van Dionysius, en op de steengroeven, waarin de overwonnen Atheners als slaven arbeid verrichtten, maar ook op de Enna, Syracuse, Arethusa, Balaustion, e.d. Het geschrift begint met de woorden: ‘Er schijnt verwarring te heerschen omtrent de zaak, die wordt overgebracht, maar we zijn bezig een nieuwe proef te nemen, een nieuw onder- | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
werp met precies een geheel nieuwe, lijn maar die verband houdt met het eerst behandelde. En dan gaat het verder: een beetje anatomie als je blieft. voeg een bij een een oor en een oog (met een teekening van een oog) het een oogige koninkrijk neen in de k van de blinden is de I oogige man de koning Het is omtrent de een oogige man, I oogige. De ingang van het hol Arethusa, Arethusa dient alleen als aanwijzing het hoort niet bij de eenoogige enz. Bladzijden aaneen gaat deze eigenaardige, schijnbaar absoluut incoherente, toespeling door. En het gelukt Balfour spoedig verband te leggen. Het blijkt een literair raadsel te zijn, dat naar ons wordt medegedeeld, wordt opgegeven door twee vrienden, die naar gene zijde zijn overgegaan. De bedoeling is eenerzijds om duidelijk te maken dat ze werkelijk karakteristiek voor hen zijn en aldus moeten dienen als bewijs voor hun voortbestaan. De identiteit dezer beide vrienden, die later in de geschriften ook onomwonden aangewezen worden, maakten het nog levenden vrienden duidelijk, dat het Prof. S.H. Butcher en Dr. A.W. Verrall waren. Prof. Butcher stierf in 1910, Dr. Verrall in 1912. De brokstukken, de toespelingen, de aanwijzingen van de literaire puzzle ontstaan slechts langzaam. Ze moeten als de deelen eener legkaart ineengevoegd worden. Dit werk werd door Balfour gedaan. Naast het eerste gegeven, de grot van Dionysius, komen nieuwe; de eene betreft verwijzingen naar de geschiedenis van Polyphemus en Ulysses, de ander van Acis en Galathea, de eerste komt voor in de Odyssee van Homerus, de tweede in de Metamorphosen van Ovidius. Laat ik U slechts herinneren aan de eenoogige in het korte stukje automatisch schrift, dat ik aanhaalde en dat een aanwijzing was voor de cyclopen, die in Sicilie zouden huizen volgens overleveringen. De toespelingen wijzen erop, dat het oor van Dionysius en de steengroeven van Syracuse op eenigerlei wijze | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
verbonden zijn met de geschiedenis van Polyphemus en Ulysses en van Acis en Galathea. Wel speelt alles zich af in Sicilië, maar de geographische band kan niet het eenige zijn, want in de geschriften wordt er op gewezen, dat de leidende intelligenties bezig zijn met een werkplan, dat iets heel goeds belooft en de moeite waard is. Twee dergelijke krachten als de Professor in het Grieksch, Butcher en de zeer geleerde Dr. Verrall zouden zeker hun vereende krachten voor iets hoogers gebruiken, dan alleen om een geographisch verband aan te duiden. Dan gaan de geschriften weer verder en het raadsel wordt steeds meer benaderd door nieuwe toespelingen. Er komt iets in voor van een muziekinstrument, een cither iets dat betrekking heeft op de Ars Poetica van Aristoteles en van het Grieksche woord Mousike, dat de muziekkunst beteekent. Verder wordt over jalouzie en over satire gesproken. Balfour en Piddington bestudeeren nu gezamentlijk de geschriften en wisten de literaire legkaart nog volstrekt niet in elkaar te passen, zoodat de leidende intelligenties ongeduldig werden. Ze wachten langen tijd tevergeefsch, eerst 1½ jaar later komt er weer een automatisch geschrift van Mevr. Willett waarin weinige nieuwe toevoegingen, maar dit weinige vormt de sleutel tot het geheel. Thans wordt door toespelingen verwezen naar Philoxenus van Cythera. Philoxenus was een minder bekend dichter van dithyramben, waarin muziek en vers gecombineerd werden, waartoe meestal een cither werd gebruikt. Hij was geboortig uit Cythera en op het hoogtepunt van zijn roem bracht hij een tijd door aan het hof van Dyonisius, den tyran van Syracuse. Zij kregen later twist, en hij werd in een van de steengroeven als gevangene gezonden. Verschillende schrijvers hebben zich op een niet overeenstemmende wijze uitgelaten over den twist tusschen Dyonisius en Philoxenus. Wij komen nu tot het middelpunt van het literaire doolhof. Het meest bekende zijner dithyramben heet Cyclops of Galathea. Van dit gedicht zijn slechts twee of drie regels bewaard gebleven en een poging om het te reconstrueeren kon eerst gelukken | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
door uit andere bronnen te putten. Onder de bekende Engelsche autoriteiten op klassiek gebied kan men geen volledig beeld krijgen, dat alles verklaart wat in de automatische geschriften van Mevr. Willett voorkomt, en betrekking heeft op dit geval. Mevrouw Willett verstaat noch Duitsch, noch Latijn. Slechts twee werken bleven over waarin de geschiedenis van Philoxenus zóó wordt medegedeeld, dat alle genoemde brokstukken er uit te halen zouden zijn. Mevrouw Willett kende, noch kon deze boeken kennen volgens Balfour: Lempriere's “Classical Dictionary” en het andere werk waarin het verhaal uitvoerig staat, is “Greek Melic Poets” van Prof. Smyth. Dit laatste werk was in het bezit van Dr. Verrall. Daarin staat het als volgt beschreven: Evenals Simonides was Philoxenus een man van de wereld, vriend van vorsten en vele geschiedenissen werden medegedeeld van zijn rappe geest aan het hof van Syracuse. Zijn vriendschap met Dyonisius de oudere was eindelijk verbroken, of door de vrije critiek op de treurspelen van den tyran of door zijn liefde voor Galathea, een schoone fluitspeelster die de geliefde was van Dyonisius. Toen hij uit den kerker gehaald werd door den vorst, om zijn oordeel te geven over diens verzen, zou hij hebben uitgeroepen: “Breng me liever naar de steengroeven terug.” Tijdens zijn opsluiting nam hij wraak door zijn beroemde dithyramben te dichten getiteld óf Cyclops óf Galathea waarin de dichter er zichzelf voorstelt als Odysseus, die om wraak te nemen op Polyphemus (Dyonisius) hem de teedere gevoelens van de nymph Galathea ontsteelt, op wien de cycloop verliefd was.’ Hier hebben wij het samenhangende verhaal waarin de legkaart eindelijk gecompleteerd is. Alles komt er in voor of hangt er direct mede samen, wat in den loop van eenige jaren geproduceerd werd. Wat valt uit deze heele geschiedenis te leeren? Mevrouw Willett is geen geleerde vrouw; ze weet van klassieke letteren niet meer dan de gemiddelde ontwikkelde Engelsche vrouw en de conclusie van Balfour is, dat | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
hier door de overleden Dr. Verrall met Prof. Butcher werkelijk samengewerkt is om een literair probleem te geven waarvan én de constructie én de oplossing ver liggen buiten de kennis van de automatist, die de brokstukken automatisch schrijft of zegt. Hij gaat dan uitvoerig na waarom hij uit kan sluiten, dat een levende persoon verantwoordelijk is voor het literaire raadsel. De eenige echter op wie de verdenking blijft rusten is Mevrouw Verrall, die onbewust Mevrouw Willett heeft geinspireerd of liever telepathisch heeft beinvloed; hieraan gelooft Balfour niet; echter Miss Stawell heeft in een keurig betoog uiteengezet dat het wel degelijk mogelijk is. Balfour meent de beide klassici Butcher en Verrall, die ook in de geschriften als zoodanig worden aangeduid, als de dirigeerende intelligenties van dit geval te moeten beschouwen. Dat ik intusschen wel degelijk de telepathische hypothese, met Mevrouw Verrall als centraal punt, aanvaard, boven de spiritistische zal den lezer zoo langzamerhand wel duidelijk zijn.
Een afdoend bewijs voor het voortbestaan zou zijn wanneer iemand een bepaalde boodschap, aan niemand bekend dan aan hemzelf, op zou schrijven en onder verzegelde enveloppe zou doen bewaren bij vertrouwenswaardige personen der S.P.R., om dan na zijn dood als mededeeling door een automatist als bewijs zijner identiteit te doen neerschrijven. Welnu, dit dood eenvoudige middel is eenige keeren beproefd en laat ik er direct bijvoegen, dat het niet gelukt is. Myers zelf heeft zulk een boodschap bij Sir Oliver Lodge gedeponeerd. Myers heeft tevergeefs op deze wijze zijn identiteit trachten te bewijzen. Het is een absolute mislukking geworden. Niemand kon na zijn dood mededeelen, welke mededeeling in de enveloppe gesloten was. De tegenwerpingen door voorstanders der spiritistische hypothese gemaakt, lijken niet van ernstigen aard, Mejuffrouw Sidgwick zegt, dat degene die de boodschap gedeponeerd | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
heeft hem heeft kunnen vergeten; ‘I am sure I should’ zegt zij, maar hierbij bedenke men wel, dat iemand die een boodschap achterlaat om zijn voortleven te bewijzen en dat nog wel iemand als Myers, die zulk een buitengewoon gewicht hechtte aan zijn boodschap, omdat hij dat daarmee het bewijsmateriaal voor zijn geliefde overtuiging zoo zeer versterkt zou worden, dat hij eerder alles kon vergeten dan dit. Het zou ook kunnen zijn, dat degene, die de boodschap gedeponeerd heeft, na zijn dood vruchteloos tracht te communiceeren. Ook evenwel hiertegen heb ik het ernstige bezwaar, dat het volgens Mevrouw Sidgwick en anderen, door de kruis-berichten Myers wel degelijk gelukt is met de op aarde achtergeblevenen in verbinding te treden. Waarom zou hij de enorm gecompliceerde kruismededeelingen verkiezen boven het tijdens zijn leven door hem zelf vastgestelde eenvoudige procédé, na zijn dood te onthullen wat niemand anders weten kon dan hijzelf. Intusschen mag ik niet nalaten erop te wijzen hoe groot de moeilijkheden op dit gebied zijn, immers, wanneer de proef wél gelukt was, dan zou ik dadelijk op de mogelijkheid gewezen hebben, dat Myers, den man die de gesloten enveloppe in ontvangst nam, reeds bij zijn leven telepathisch en onbewust hiervan mededeeling had gedaan.
Tenslotte nog een enkel woord over de physische verschijnselen van het mediumnisme. Hier liggen zooveel voetangels en klemmen, dat het mij in het bestek van dit opstel niet mogelijk is ook deze uitvoerig te behandelen. Over de materialisatie-verschijnselen alleen ware een zeer belangwekkende verhandeling te schrijven. Daarbij komen de levitatie-verschijnselen, beweging van voorwerpen zonder contact, kloppingen, e.d. De geschiedenis van deze verschijnselen vormt een bijna onafgebroken verhaal van min of meer slechte waarnemingen, althans zonder behoorlijke controle van goed onderlegde psycho- | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
logen aan de eene zijde en bewuste of onbewuste fraude aan de andere: zoodat het mij moeilijk valt een oordeel uit te spreken zonder de verschijnselen zelf gezien te hebben. Toch wil ik trachten de hoofdlijnen zoo objectief mogelijk te schetsen. De physische verschijnselen der mediumniteit bestaan, uit voor onze zintuigen waarneembare manifestaties, handelingen en vormsels, die, naar het schijnt door een soort projectie der vitale energie, buiten de grenzen van het menschelijk organisme kunnen werken. Voor het huidige standpunt van ons weten schijnt zulk een exteriorisatie (buiten het territoir vallend) of transformatie van biopsychologische krachten onverklaarbaar, onbegrijpelijk, ja onaannemelijk. Wij kunnen zeggen, dat de telepathie zich in het praescientifique stadium bevindt, of eigenlijk reeds luid aan de deur der wetenschap klopt. (Voor mij persoonlijk heeft de telepathie haar intrede reeds gedaan, is het gewicht der bewijzen alreeds grooter dan de vreemdheid der feiten, gelijk ik in het eerste deel van dit artikel aantoonde). Van de physisch-mediumnistische verschijnselen kan men nog niet eens zeggen, dat zij praescientifique zijn. Zij druischen geheel tegen onze psychologische en physiologische kennis is. En toch...... wie de werken kent van Morselli, Botazzi, Ochorowicz, von Schrenck-Notzing, Crawford en Geley, om de voornaamsten slechts te noemen, ziet reeds meer dan het ochtendgloren van een nieuwen dageraad; de zon der waarheid zal ook deze verschijnselen beschijnen. Zoo de genoemde exacte onderzoekers, artsen, psychiaters, natuurkundigen, mechanici zich hebben laten beetnemen door mediums en door hun eigen zintuigen, hebben dan ook hun apparaten, hun fototoestellen, de electrische stroom, de registreertoestellen, zich aan bewust of onbewust bedrog schuldig gemaakt? Ik wil wel aanstonds zeggen, dat ik persoonlijk wel degelijk geloof aan de mogelijke realiteit dezer psychische phaenomenen. Ik kan na lezing van de werken der geleerde Italianen, Franschen, Engelschen, Duitschers, Polen en Russen | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
niet gelooven, dat zij zich allen hebben laten bedriegen door menschen, die voor een groot deel geen geld aannemen voor alle moeite en tijdverlies en vaak met opoffering van een deel hunner eigen lichaams- en geesteskrachten. Ik kan het niet gelooven - niet uit autoriteitsgeloof, maar omdat de beschrijving van zoovele honderden proeven geen opening schijnen te laten voor bedrog of mystificatie. De doctoren Geley, Ochorowicz, von Schrenck-Notzing en Crawford hebben deze psycho-dynamische krachten aangetoond. Zij doen zien, hoe voorwerpen zonder contact omhoog gaan onder invloed van het in trance verkeerende medium. Crawford doet zien hoe het medium Mej. Goligher (uit Belfast) evenveel in gewicht toeneemt (terwijl zij op de weegschaal zit) als het gewicht van de vrij in de hoogte zwevende tafel bedraagt. De Fransche onderzoek-commissie, waartoe indertijd ook de beroemde Pierre Curie en Madame Curie behoorden, constateerde bij Eusapia Palladino zelfs een grootere gewichtstoename dan het gewicht van de tafel, die zij zonder contact omhoog deed gaan. Afgezien van de werking of afstand, waardoor voorwerpen zonder contact geheven en verplaatst worden (dat is telekinesie) is de vraag of zich een waarneembaar substraat vormt bevestigend beantwoord. Deze teleplasie (het vormen van psychische stolsels, s.v.v.) buiten het organisme van het medium, neemt in den laatsten tijd meer en meer de aandacht der Psychical Researchers in beslag. Wat Prof. Ochorowicz bij Stanislava Tomczyk vaststelde, wat Dr. von Schrenck-Notzing bij Willy S. en Eva kon waarnemen, werd door Dr. Crawford bij Miss Goligher, door Dr. Geley bij Eva C. gezien, betast, gefotographeerd. Ook Eusapia heeft deze teleplasiëen vertoond en materialisaties zooals ook door Prof. Crookes uitvoerig beschreven werden, zouden niet anders dan zeer volmaakte teleplasieën zijn. Ik mag mij niet laten verleiden te ver op dit zoo interessante gebied in te gaan. De telekinetische en teleplas- | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
tische processen hangen ten slotte evenzeer als de telepathie samen met subliminale, mediale processen. Ook hier behoeft men geen geestenhypothese; dat verschillende onderzoekers op dit gebied tot de spiritistische hypothese bekeerd zijn doet in dit verband niets ter zake. Ik wil omtrent de psychische uitstulpingen bij het medium van Dr. Crawford nog enkele woorden zeggen. Het zijn volgens hem buigzame, staafvormige projecties, die op verschillende plaatsen uit het lichaam van het medium kunnen treden. Door de psychische ledematen, deze psychische pseudo-podiën worden de levitatieverschijnselen en alle andere werkingen op afstand, zonder contact, teweeg gebracht. De karakteristieke eigenschappen van deze buigzame, eenigszins buisvormige psychische ledematen zijn in hoofdzaak de volgende. Zij kunnen uit het lichaam van het medium ontstaan en rechtuit gestoken worden en verdwijnen weer op dezelfde wijze in het lichaam. De lengte is meestal niet grooter dan 1½ M. De uitgestoken psychische arm kan zich naar verschillende richtingen bewegen en steviger worden waardoor het een soort draagbalk wordt. Met het vrije uiteinde kunnen voorwerpen gegrepen worden. De materie waaruit de psychische uitstulpingen ontstaan is ons onbekend. Zij voelt koud en kleverig aan en geeft hetzelfde gevoel als het aanvoelen van reptielen. De bewegingen van dit psychoplasma worden door de intenties van het onderbewustzijn van het medium of van den leider van den kring bepaald. Wanneer een lichte tafel zonder contact geheven wordt, dan wordt dit psychoplasma gebruikt als een hefboom, waarvan het eene einde aan het lichaam van het medium vastzit en het andere einde grijpt onder de tafel en licht deze aldus op en bij zwaardere tafels wordt eerst een steunpunt op den vloer gezocht voor het andere einde zich schijfvormig onder de tafel uitbreidt en deze omhoog drukt. Deze onzichtbare, maar toch te fotographeeren uitstulpingen zijn weliswaar bij verschillende mediums geconstateerd, maar het aantal goede physische mediums is nu eenmaal | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
niet groot. Wie zich omtrent de verschijnselen bij Kathleen Goligher orienteeren wil, bestudeere het drietal boeken door Crawford geschreven. Ik heb getracht een zeer kort en objectief resumé te geven van de voornaamste physische verschijnselen. Of zij juist zijn weet ik niet. Apriori te zeggen, ‘het is onmogelijk’, valt mij niet in. Op het geheele gebied der Psychical Research gelden nog altijd de grondregelen; alles is mogelijk, maar het gewicht der bewijzen moet evenredig zijn aan de vreemdheid der feiten. In 1898 schreef Prof. Lehmann in zijn bekende werk: ‘Aberglaube und Zauberei’: ‘Geen ernstig onderzoeker zal in onze dagen te voren de mogelijkheid loochenen dat er nog onbekende krachten in de menschelijke natuur kunnen zijn. Eén ding staat echter vast, dat het tot nu toe niemand gelukt is het onomstootelijke bewijs voor het bestaan van dergelijke krachten te leveren.’ Tien jaren later schreef ik op het einde van mijn opstel over ‘Het spiritisme en zijn gevaren:’ ‘Weer is een decennium verloopen en wij kunnen gerust zeggen met alle scepticisme waarover wij beschikken en op gevaar af door de dogmatici onder mijne lezers voor besmet te worden verklaard met mystische, occulte, ja misschien zelfs met spiritistische neigingen, dat het op het oogenblik wel gelukt is een uiterst hecht bewijsmateriaal voor het bestaan van psychodynamische krachten, die ons onbekend waren bijeen te brengen. Het gewicht voor het bestaan van forces naturelles inconnues is langzamerhand zoo groot en zoo goed gedocumenteerd geworden, dat alleen onkunde voeren kan tot ongeloovigheid. Wij staan aan het begin van een nieuwe periode. Onze ziellooze cultuur gaat de ziel ontdekken.’ En weer zijn wij 10 jaar verder. Wij kunnen niet meer loochenend staan tegenover den vloed van documenten die er alle op wijzen, dat er in den mensch meer is, dan wij hebben vermoed. Ook al brengt misschien de wetenschappelijke studie van het mediumnisme geen zekerheid van het voortleven na den stoffelijken dood en van de mogelijkheid om met de | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
achtergeblevenen in betrekking te kunnen treden, wij zullen de vruchten plukken van een betere kennis van de menschelijke ziel en hare eigenschappen. - Ik voor mij wil wel bekennen, dat de studie van de meta-psychologie voor mijn wetenschap niet zonder vrucht is geweest. Juist de eigenschappen van dit onderbewuste zieleleven, al wat er gist en broeit in de diepte bij zoovele patienten wordt tevens klaarder en helderder voor den medicus, die ook dit gebied heeft leeren kennen. De eeuwige bron van alle energie, die altijd stroomde en nog stroomt, kiest zijn weg meer door de diepere kanalen van het onderbewuste zieleleven, dan wij geweten hebben. Het is de groote verdienste der Psychical Research een begin gemaakt te hebben met een mogelijke uitzetting van de grenzen onzer kennis. |
|